32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

31 239 Stimulering duurzame energieproductie

Nr. 1402 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 juni 2024

Het Koninkrijk der Nederlanden zet in op de verduurzaming van de energievoorziening. Dat geldt voor Europees Nederland, maar ook voor de autonome landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten en de drie openbare lichamen van Bonaire, Saba en Sint Eustatius.

Om de energietransitie zo passend mogelijk te ondersteunen en waar nodig te versnellen, heb ik verschillend instrumentarium ter beschikking. In het coalitieakkoord is opgenomen dat een aantal regelingen, waaronder de Subsidie Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++), open zouden worden gesteld voor aanvragen vanuit het gehele Koninkrijk, waaronder de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten (ACS). In dit kader heeft TNO in opdracht van EZK een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden voor verduurzaming van de lokale energievoorziening en een openstelling van de SDE++ in de ACS. Met deze brief bied ik uw Kamer dit rapport van TNO aan en informeer ik u over de verdere uitwerking.

Uitkomsten TNO-onderzoek

Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd dat – door de kleinschaligheid van en de marktomstandigheden op de elektriciteitsmarkten van ACS en de gestelde verplichtingen in de algemene uitvoeringsregeling van de SDE++ – het niet mogelijk is om de systematiek van de structurele SDE++ exploitatiesubsidie één op één toe te passen in de landen1. Door deze marktomstandigheden en de beperkte uitvoeringscapaciteit is de meest effectieve aanpak om per eiland één of enkele projecten te financieren, waarbij bestedingen gericht zijn op kapitaalinvesteringen in plaats van op operationele kosten die gemaakt worden tijdens de exploitatie zoals in de SDE++. Dit naar voorbeeld van Bonaire, Saba en Sint Eustatius die reeds subsidies voor projecten hebben ontvangen voor een versnelde overstap naar duurzame elektriciteitsproductie. Deze zijn deels gedekt vanuit de SDE-middelen2.

Het TNO-onderzoek schetst de totale investeringsbehoefte van de drie landen en de impact daarvan op de energietransitie.Het onderzoek bevestigt daarnaast dat de SDE++-kaders niet goed aansluiten op de behoeften van de landen. Als alternatief raadt TNO daarom aan om af te wijken van de SDE++-kaders zoals die in Europees Nederland gelden. De conclusies en aanbevelingen van TNO zijn:

  • 1. De belangrijkste projecten voor CO2-reductie zijn wind- en zonne-energieprojecten. Investeringen in het elektriciteitsnet zijn een belangrijke randvoorwaarde voor de energietransitie.

  • 2. De wind- en zonne-energieprojecten opgenomen in het rapport, zijn rendabel ten opzichte van de huidige fossiele productie. Er is voldoende bereidheid van commerciële partijen en huishoudens om wind- en zon-PV-projecten te financieren. Subsidies voor deze projecten kunnen leiden tot additionele winsten voor commerciële partijen of via dividenduitkering van de nutsbedrijven terechtkomen bij de overheden van de eilanden.

  • 3. Er moeten wel kosten worden gemaakt voor het inpassen van de wind- en zonne-energieprojecten, die gedragen worden door de overheidsbedrijven. Dat zijn kosten voor de netaansluiting, batterijopslag en netuitbreiding. Investeringen in netverzwaring, flexibiliteit in elektriciteitsproductie en opslag zijn ook nodig voor verdere verduurzaming van het energiesysteem (80%+ hernieuwbaar).

  • 4. Een investeringssubsidie is meer passend dan een exploitatiesubsidie zoals de SDE++ is. Ondersteuning bij de financiering van bovenstaande investeringen in randvoorwaarden van de energietransitie, bijvoorbeeld met een investeringssubsidie of leningen met lage rentes, lijkt een kansrijke mogelijkheid om de energietransitie in Aruba, Curaçao en Sint Maarten te versnellen.

  • 5. Het is belangrijk om de bredere maatschappelijke impact van projecten mee te nemen, niet alleen de CO2-reductie. Dat zijn onder andere de impact op de stabiliteit en betrouwbaarheid van het elektriciteitsnet, de impact op de transitie naar nul-emissie mobiliteit en de impact op de energiekosten voor de bewoners.

Verdere uitwerking

Ik onderschrijf de conclusies uit het TNO-onderzoek dat de belangrijkste knelpunten voor de energietransitie de beperkte financieringsmogelijkheden voor met name investeringen in het elektriciteitsnet, netaansluitingen en batterijopslag zijn. Wind- en zonne-energieprojecten zijn rendabel in de ACS. Er is reeds voldoende investeringsbereidheid vanuit commerciële partijen en huishoudens. Om de transitie kosteneffectief te stimuleren zijn investeringssubsidies gericht op randvoorwaarden van de energietransitie, zoals netverzwaring, netaansluitingen en batterijopslag, meer passend.

Om deze investeringen mogelijk te maken is naar verwachting ten hoogste een subsidie van € 150 miljoen benodigd. In de aankomende tijd zal de inzet van de middelen, op basis van het TNO-onderzoek en in goed overleg met Aruba, Curaçao en Sint Maarten, verder uitgewerkt worden. Deze uitwerking ziet o.a. toe op de uiteindelijke hoogte van de ondersteuning per land, de wijze van subsidiëring, het tempo (kasritme) en op de voorwaarden die hieraan worden gebonden, waaronder een mogelijke bijdrage vanuit de landen zelf (cofinanciering). Op de Aanvullende Post voor stimulering duurzame energieproductie en overig klimaatbeleid is hiervoor nu ruimte vanaf 2030. Voor daadwerkelijke besteding van deze middelen is besluitvorming noodzakelijk, en dit is ook afhankelijk van parlementaire goedkeuring. Mijn opvolger zal uw Kamer hierover nader informeren.

Deze investeringen zullen de productie van hernieuwbare energie in het Caribisch deel van het Koninkrijk verder ondersteunen, de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen verminderen, en tot reductie van CO2leiden. Dit is in lijn met de doelstelling van de SDE++, sluit aan op de behoeften van de landen en op de uitkomsten van het TNO-onderzoek.

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten


X Noot
1

Kamerstuk 36 200 IV, nr. 89

X Noot
2

Kamerstuk 32 813, nr. 1116

Naar boven