De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat energiecoöperaties ervoor zorgen dat onze energievoorziening duurzaam,
solidair en democratisch wordt vormgegeven en daarom de hoeksteen van de energietransitie
zouden moeten vormen;
overwegende dat energiecoöperaties juist nodig zijn om vaak kleinere projecten voor
wind en zon op land te realiseren op plekken waar geen (fysieke) ruimte voor grote
molens dan wel grote parken mogelijk zijn;
constaterende dat voor vele projecten van energiecoöperaties op dit moment de Stimulering
Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++) niet leidt tot een sluitende
business case en de voorwaarden voor het aanvragen van de Subsidieregeling Coöperatieve
Energieopwekking (SCE) te beperkend zijn voor veel projecten;
constaterende dat energiecoöperaties niet dezelfde toegang tot de elektriciteitsmarkt
hebben als gevestigde commerciële partijen met internationale handelsvloeren;
constaterende dat sommige energiecoöperaties hierdoor tussen wal en schip vallen en
onvoldoende financiering krijgen om te zorgen dat projecten van de grond te komen;
verzoekt de regering te onderzoeken of de voorwaarden van de SCE kunnen worden verruimd
naar een geïnstalleerd vermogen of maximale vraag tot 6 MW voor zonne-energieprojecten
en tot maximaal 18 MW voor windenergieprojecten;
verzoekt de regering om de mogelijkheden in kaart te brengen hoe de positie van energiecoöperaties
in de SDE++ kan worden versterkt, bijvoorbeeld door een verhoogd tarief voor projecten
die 100% in coöperatieve handen worden ontwikkeld;
en gaat over tot de orde van de dag.