Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 april 2022
Uw Kamer en ik hebben elkaar tijdens het debat op 7 april jl. intensief gesproken
over het lopende onderzoek naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM)
dat wordt uitgevoerd door Deloitte Forensic and Dispute Services B.V. (hierna: het
onderzoeksbureau) (Handelingen II 2021/22, nr. 70, debat over de mondkapjesdeal).
In lijn met mijn eerdere toezegging1 om uw Kamer te blijven informeren en u daarbij zo goed mogelijk mee te nemen in het
proces, bericht ik u daarom nu – aan het begin van het meireces van de Kamer – over
de voortgang van het onderzoek.
Voortgangsbrief onderzoeksbureau
Op 12 april jl. heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna:
VWS) een brief van het onderzoeksbureau ontvangen waarin het ingaat op de voortgang
van het aanvullend onderzoek naar de inkoop van PBM en de haalbaarheid van de planning.
In deze brief benoemt het onderzoeksbureau een aantal voorwaarden die het Ministerie
van VWS en het onderzoeksbureau samen moeten inrichten om tot een voorspoedige oplevering
van de resultaten van het eerste onderzoek te komen. U vindt de brief als bijlage
bij dit schrijven2.
Gezien de strekking en omvang van de door het onderzoeksbureau genoemde punten vond
ik het belangrijk dat mijn ministerie direct na ontvangst van deze brief overging
tot het maken van een uitgebreide analyse van deze brief. Ook is mijn ministerie onverwijld
aan de slag gegaan met een aantal door het onderzoeksbureau gevraagde acties zoals
het opzoeken en aanleveren van originele bestandstypen uit verstrekte Wob-verzoeken.
Daarnaast heeft het ministerie toestemming aan betrokkenen gevraagd om mappen van
zogenaamde persoonlijke netwerkschijven aan te leveren en ondersteunt het bij het
maken van afspraken met te interviewen personen.
De resultaten van bovengenoemde analyse zijn verwerkt in een reactie die inmiddels
namens het Ministerie van VWS aan het onderzoeksbureau is verstuurd. Deze brief heb
ik ook als bijlage bijgevoegd.
Op 21 april jl. heeft het ministerie bovengenoemde reactie in een constructief gesprek
met het onderzoeksbureau toegelicht. In dit overleg heeft mijn ministerie vastgesteld
dat – hoewel de brief van het onderzoeksbureau formeel van aard was – dit schrijven
veel minder formeel en juridisch bedoeld was dan is overgekomen. Vanwege het belang
van deze opdracht vond mijn ministerie het echter belangrijk om hier een formele en
gedetailleerde reactie op te sturen. Dit verklaart het formele karakter van deze briefwisseling.
Het onderzoeksbureau en mijn ministerie hebben in het gesprek afspraken gemaakt om
de continuïteit van het onderzoek te waarborgen en blijven hierover voortdurend met
elkaar in gesprek.
Zoals ik uw Kamer heb toegelicht, houd ik het proces nauwlettend in de gaten. Op 10 mei
a.s. treed ik daarom opnieuw zelf met het onderzoeksbureau in overleg om de voortgang
van het onderzoek te bespreken en de ingezette acties te herbevestigen. Net als uw
Kamer wil ik zo snel mogelijk de uitkomsten van het eerste deelonderzoek – dat ziet
op de overeenkomst met Relief Goods Alliance B.V. – ontvangen. Ik hecht er waarde
aan dat bij de oplevering hiervan zorgvuldigheid en volledigheid voorop blijven staan.
Oplevering eerste resultaten
Ik vind het van belang om te benadrukken dat ik verwacht dat de gestelde punten van
het onderzoeksbureau, de reactie hierop van mijn ministerie en de hiervoor genoemde
vervolgafspraken – naast de vele ambtelijke contacten en het persoonlijke overleg
met het onderzoeksbureau – gaan bijdragen aan de verwachte oplevering van de eerste
resultaten van het deelonderzoek. Daarnaast verwijs ik graag naar het debat van 7 april
jongstleden waarin ik u heb toegezegd dat ik mij maximaal inspan om ervoor te zorgen
dat het onderzoeksbureau alles op alles zet om deze resultaten zo tijdig als mogelijk
voor het aankomende zomerreces op te leveren.
Ik blijf u onverlet informeren over de voortgang van het onderzoek. Het eerstvolgende
moment betreft zo spoedig mogelijk na mijn gesprek met het onderzoeksbureau op 10 mei
a.s.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder