Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 oktober 2015
Hierbij reageer ik op het verzoek van mw. Ouwhand (PvdD) dat zij heeft gedaan tijdens
het ordedebat van 10 september jongstleden (Handelingen II 2014/15, nr. 111, item 6), naar aanleiding van een bericht dat de chemische industrie met opzet twijfel probeert
te zaaien over de wetenschappelijk vastgestelde risico's van hormoonverstorende stoffen.
Het verzoek zoals dat is opgenomen in het stenografisch verslag betreft een artikel
van een journalist die een wetenschappelijk dispuut beschrijft.1 Een groep wetenschappers heeft in opdracht van UNEP en WHO een evaluatie geschreven
over de stand van de kennis over hormoonverstorende stoffen.2 Een andere groep wetenschappers heeft kritiek op die evaluatie gepubliceerd.3 De wetenschappers die de evaluatie hebben geschreven wijzen de kritiek van de hand.4 Ik heb geen oordeel over dit dispuut. Wel is duidelijk dat er tussen wetenschappers
nog verschillen van inzicht bestaan over hormoonverstorende stoffen.
Het Kabinet laat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM),
ons onafhankelijke wetenschappelijke agentschap dat grote deskundigheid heeft op dit
terrein, continu bestuderen wat er uit onderzoek naar de toxicologische eigenschappen
van stoffen komt. Wanneer de ontwikkelingen op een deelgebied snel zijn gegaan of
de uitkomsten sterk uiteenlopen, vraagt het kabinet aan het RIVM zelf een evaluatie
uit te voeren. Dit is bijvoorbeeld op dit moment het geval bij bisfenol-A (BPA), en
daarover zal het kabinet de Kamer in 2016 informeren.
Het Kabinet bepaalt niet op eigen gezag of er wetenschappelijke consensus is, maar
gaat af op het oordeel van de deskundigen bij het RIVM en de Gezondheidsraad. Die
lijn geldt ook hier.
Ik vertrouw er op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd met betrekking tot het
bedoelde artikel.
Mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers