32 787 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van richtlijn nr. 2009/111/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG en 2007/64/EG wat betreft banken die zijn aangesloten bij centrale instellingen, bepaalde eigenvermogensbestanddelen, grote posities, het toezichtkader en het crisisbeheer (PbEU L 302)

D VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIEN1

Vastgesteld 15 december 2011

De memorie van antwoord geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Memorie van Antwoord en zij hebben daarover een aantal opmerkingen en vragen.

Urgentie van wetgeving financiële markten

De leden van de SP-fractie poneerden niet dat de wetgeving financiële markten topprioriteit heeft (zoals opgemaakt zou kunnen worden uit de samenvatting van hun vraag in de Memorie van Antwoord), doch zij veronderstelden dit en vroegen of deze veronderstelling correct is. De regering beaamt dit, doch de tabel over personeelscapaciteit uit de Memorie van Antwoord bevestigt dit niet.

Op een vraag van de SP-fractie uit het Voorlopig Verslag2 over de wetgevende capaciteit bij de directie Financiële Markten van het Ministerie van Financiën, geeft de regering aan dat binnen de directie het beleidswerk en het wetgevende werk gemiddeld gelijk verdeeld is. Dit blijkt inderdaad ook uit regel 1 en regel 3 van de betreffende tabel in de Memorie van Antwoord.3 Niettemin – doordat de regering gebruik maakt van opmerkelijke rekenkundige regels – blijft de capaciteit voor wetgeving bij personeelsaanwas procentueel achter bij de totale capaciteit, en omgekeerd bij personeelskrimp (zie regel 4 van de tabel).

Aangezien de financieel-economische crisis vanaf 2008 niet of nauwelijks te vatten is in termen van de orthodoxe economische theorie, is het jammer dat de directie Financiële Markten niet specifiek expertise zoekt onder economen die onderlegd zijn in onorthodox-theoretische benaderingen van de monetaire en financiële economie.

Banken en krediet

De leden van de SP-fractie hebben twee aanvullende opmerkingen en vragen over de definitie van «bank» in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft).4 De Memorie van Antwoord stelt dat de definitie van een bank is ontleend aan de Europese richtlijnen. Zo gesteld wordt kennelijk niet ontkend dat het om een welhaast 19e eeuwse definitie gaat die misleidend is en de problemen waarmee we in de hedendaagse crisis te kampen hebben, vertroebelt (zoals kort beargumenteerd in het Voorlopig Verslag). Is de regering niet in staat om in de aanloop naar de vaststelling van een Europese richtlijn adequate invloed uit te oefenen op de tekst daarvan? Kan de regering de betreffende definitie uit de Europese richtlijn(en) geven, alsmede de precieze vindplaats ervan?

Het hoofdpunt van de kritiek op de definitie uit de Wft is dat banken geponeerd worden als primair intermediair en dat er de Friedmaniaanse visie van geparachuteerd geld achter steekt – wijziging hiervan moet de regering kennelijk in Brussel uitvechten, maar het gaat intussen wel om de Nederlandse wet. Een tweede kritiek betreft het punt dat de zogenoemde passiefzijde van het bankbedrijf gedefinieerd wordt als betrekking hebbende op «anderen dan professionele marktpartijen». Alle Nederlandse grootbanken (wat heet «banken»!) vallen dan buiten de definitie van de wet. In de Memorie van Antwoord repliceert de regering dat de gewraakte definitie beoogt zogenoemde «financieringsmaatschappijen» buiten de reikwijdte van het bankentoezicht te stellen. Waarschijnlijk slaagt de definitie in dit oogmerk, maar dan zo dat het kind (de banken) met het badwater (de financieringsmaatschappijen) wordt weggegooid (uit het beslag van de wet verdwijnt).5 De leden van de SP-fractie ontvangen hierop graag het commentaar van de regering, alsmede de toezegging de betreffende wettekst bij de eerstvolgende gelegenheid te wijzigen.

De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling tegemoet. Zij verzoeken de regering de Nota naar aanleiding van het Verslag zo mogelijk uiterlijk vrijdag 16 december 2011, 16:00, aan de Eerste Kamer toe te zenden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Essers

De griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Terpstra (CDA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) (voorzitter), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Boer (GL), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Klever (PVV), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD) (vice-voorzitter), Van Rey (VVD) en Bröcker (VVD).

X Noot
2

Kamerstukken I 2011/12, 32 787, nr. B.

X Noot
3

Kamerstukken I 2011/12, 32 787, nr. C.

X Noot
4

«bank: degene die zijn bedrijf maakt van het buiten besloten kring ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen, en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen».

X Noot
5

Om dit te verhinderen had in de wettekst moeten staan (ongeacht het eerder genoemde punt van geldcreatie/endogeniteit): «bank: degene die zijn bedrijf maakt van het buiten besloten kring ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden van anderen, zijnde niet uitsluitend professionele marktpartijen, en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen». Hangende overleg met de Europese Commissie heeft het de voorkeur dit bovendien om te draaien: «bank: degene die zijn bedrijf maakt van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen, en van het buiten besloten kring ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden van anderen, zijnde niet uitsluitend professionele marktpartijen».

Naar boven