32 775 Oprichting Stichting Wetenschappelijk Onderwijs en Onderzoek NLDA

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 13 mei 2011.

De wens over de voorgenomen rechtshandeling nadere inlichtingen te ontvangen kan door of namens een van beide Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste

Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk 15 juni 2011.

Het oordeel dat de voorgenomen rechtshandeling een voorafgaande machtiging bij de wet behoeft kan door een van beide Kamers worden uitgesproken uiterlijk op 15 juni 2011dan wel binnen veertien dagen na het verstrekken van de in de vorige volzin bedoelde inlichtingen.

Bij deze termijnen is rekening gehouden met de recesperiode van de Tweede Kamer.

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 mei 2011

Zoals bekend heeft de Regering besloten uitvoering te geven aan de motie Herben, d.d. 05-12-2002 (kamerstuk 28 600-X, nr. 32), waarin o.m. werd verzocht tot invoering van de bachelor-master-structuur bij de officiersopleidingen van Defensie. Voorts geeft de regering gehoor aan de wens van de Tweede Kamer, vervat in haar motie van 22-11-2011 (32 500-X, nr. 19), om de accreditatie van deze opleidingen door de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) voor de Voorjaarsnota te verzilveren.

Met de invoering van de bachelor-master-structuur worden de wetenschappelijke opleidingen van de Nederlandse Defensie Academie (NLDA) ingebed in het Nederlandse stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en ontstaat de mogelijkheid tot uitreiking van diploma’s met civiel effect.

Daarmee wordt in de eerste plaats bewerkstelligd dat de officieren van de Nederlandse krijgsmacht academisch worden opgeleid, in overeenstemming met de eisen die het functioneren als officier in de huidige nationale en internationale context stelt. Het aanbieden van aldus erkende opleidingen is voorts van belang om op een concurrerende wijze kandidaten te werven die het Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs hebben afgerond. Daarnaast bevordert de opleiding de voortvarende en qua maatschappelijke kosten aantrekkelijke doorstroom naar functies buiten Defensie voor die officieren die, als gevolg van het intern Defensie vigerende loopbaanmodel, op circa 30/35-jarige leeftijd de organisatie zullen verlaten. Het publieke belang is met dit samenstel van ontwikkelingen gediend.

Inmiddels zijn de wetenschappelijke opleidingen van het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM), de Koninklijke Militaire Academie (KMA) en het Instituut Defensie Leergangen (IDL) gefuseerd en ingericht conform de bachelor-master-structuur. Vervolgens zijn deze opleidingen samen met het wetenschappelijk onderzoek ondergebracht in de Faculteit Militaire Wetenschappen (FMW) van de NLDA.

De NVAO heeft onlangs haar visitaties voltooid en geconcludeerd dat alle FMW-opleidingen voor accreditatie in aanmerking komen.

Teneinde na het met succes afronden van het academisch deel van de NLDA-opleiding diploma’s met civiel effect te kunnen uitreiken vereist de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), naast de hiervoor genoemde accreditatie, dat het academisch onderwijs wordt verzorgd door een rechtspersoon voor hoger onderwijs die niet uitgaat van de Staat der Nederlanden.

Inmiddels is met de departementen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Financiën en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, overeenstemming bereikt over de wenselijkheid tot oprichting van een privaatrechtelijke stichting, teneinde aan de hiervoor genoemde eis van de WHW te voldoen.1

De president van de Algemene Rekenkamer (ARK) heeft eveneens ingestemd met de oprichting van een stichting, onder aantekening dat deze zal worden beschouwd als een rechtspersoon als bedoeld in artikel 91, eerste lid onder d van de Comptabiliteitswet 2001 (rechtspersoon met wettelijke taak, RWT).2 Dit betekent dat de Algemene Rekenkamer bij de stichting zowel rechtmatigheids- als doelmatigheidsonderzoek kan doen, waarbij alle relevante aspecten kunnen worden betrokken.

De op te richten stichting onderscheidt zich daardoor van de zogenaamde «overheidsstichtingen», waarop de recente achtergrondstudie van de ARK betrekking heeft (kamerstuk 31 887, nr. 4). Niettemin acht ik het nuttig mijn door de ministerraad ondersteunde voornemen tot oprichting mede langs de lijnen van enkele van de handreikingen van de ARK aan uw Kamer toe te lichten.

Zo is de keuze voor de rechtsvorm van een stichting mede gebaseerd op de navolgende overwegingen.

In de eerste plaats bestaat de opleiding tot officier van de krijgsmacht uit drie componenten, te weten de militaire opleiding, de persoonsvorming en de hiervoor geschetste academische opleiding. De twee eerstgenoemde elementen blijven onder rechtstreekse verantwoordelijkheid van de Commandant van de NLDA; gelet op de door de WHW gestelde eis wordt uitsluitend het verzorgen van de academische opleiding extern ondergebracht.

In Nederland wordt het waken over de kwaliteit van het onderwijs als een publieke taak bestempeld, terwijl het feitelijk verzorgen van onderwijs en het verstrekken van diploma’s met civiel effect grotendeels in het privaatrechtelijke domein plaatsvindt.

In de tweede plaats is ook de mogelijkheid van oprichting van een zbo, met het voorbeeld van de Politieacademie, overwogen. Anders dan bijvoorbeeld het geval is bij de Politieacademie, is er in casu geen sprake van verzelfstandiging van de Nederlandse Defensie Academie of het (gehele) proces tot opleiden van officieren.

Ik acht het voorts van essentieel belang dat de kwaliteit van het wetenschappelijk deel van het NLDA-onderwijs blijvend aansluiting houdt met algemeen in Nederland geldende universitaire kwaliteitsnormen en wil de verantwoordelijkheid daarvoor bij het stichtingsbestuur leggen, die daartoe een zeer ruime vrijheidsmarge krijgt toebedeeld.

Ten aanzien van de samenstelling van het bestuur van de stichting acht ik echter wel geboden dat er ook in de toekomst een zekere bestuurlijke borging van de verbinding tussen het academisch onderwijs en de overige onderdelen van de opleiding blijft bestaan. Door de Commandant van de NLDA, als enige ambtenaar, als gewoon lid van het vijf leden tellende bestuur te benoemen wordt de ministeriele betrokkenheid zo beperkt mogelijk gehouden, waarbij de verantwoordelijkheid van het bestuur voor aard en kwaliteit van het academisch onderwijs wordt verzekerd.

Het bestuur neemt met gewone meerderheid van stemmen besluiten en regelt, na de oprichting, de opvolging van bestuursleden zelf. De decaan van de Faculteit Militaire Wetenschappen treedt op als adviseur van het bestuur.

Ik merk voor de goede orde nog op dat, geheel in lijn met het kader voor stichtingen, de zogenoemde ministeriële regeling zo beperkt mogelijk wordt gehouden. Met de stichting wordt vanuit Defensie een op de Algemene wet bestuursrecht gebaseerde subsidierelatie onderhouden, waarbij circa 20 000 Euro per jaar beschikbaar wordt gesteld ter dekking van de kosten van het besturen van de stichting. De benodigde personele en infrastructurele middelen, noodzakelijk voor het doen verrichten van academisch onderwijs en onderzoek, worden door Defensie om niet aan de stichting ter beschikking gesteld. De vaststelling daarvan geschiedt geheel in de context van het Defensie plannings- en begrotingsproces.

Met de aantekening dat statutenwijziging (waaronder wijziging van de doelstelling), ontbinding en vereffening van de stichting niet zonder mijn instemming kan plaatsvinden, breng ik volledigheidshalve in herinnering dat de ARK haar controlerende bevoegdheden zonder beletselen kan uitoefenen.3

Graag kom ik met het akkoord van uw Kamer spoedig tot oprichting van de stichting wetenschappelijk onderwijs en onderzoek NLDA. Dat geeft ons de mogelijkheid de uitkomsten van het visitatieproces binnen de daarvoor gestelde termijn te «verzilveren» en geeft voorts invulling aan de op 22 november 2010 door de Tweede Kamer met grote meerderheid uitgesproken wens.

De minister van Defensie,

J. S. J. Hillen


X Noot
1

De brief van het ministerie van Financiën van 6 januari 2011 is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
2

De brief van de Algemene Rekenkamer van 13 januari 2011 is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
3

Een exemplaar van de ontwerp-statuten is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven