De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel B, wordt artikel 42, eerste lid, als volgt gewijzigd:
1. Na «werkzaamheden» wordt ingevoegd:, bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdelen a,
b en c, en, voor zover daarmee verband houdende, haar werkzaamheden, bedoeld in artikel 45,
eerste lid, onderdeel i,.
2. Er wordt een volzin toegevoegd, luidende: De toegelaten instelling neemt bij haar
werkzaamheden, bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdelen d tot en met h, en, voor
zover daarmee verband houdende, haar werkzaamheden, bedoeld in artikel 45, eerste
lid, onderdeel i, het volkshuisvestingsbeleid dat geldt in de gemeenten waar zij feitelijk
werkzaam is in acht.
II
In artikel I, onderdeel B, wordt aan artikel 58, tweede lid, onderdeel b, aan het
slot de volgende zinsnede toegevoegd: , bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdelen a,
b en c, en, voor zover daarmee verband houdende, hun werkzaamheden, bedoeld in artikel 45,
eerste lid, onderdeel i.
III
In artikel I, onderdeel B, wordt in artikel 61c, tweede lid, «de bijdragen» vervangen
door: het in artikel 43, eerste lid, eerste volzin, voorgeschreven bijdragen.
Toelichting
Dit amendement regelt dat de relatie tussen gemeenten en toegelaten instellingen wordt
verhelderd. Met de wijziging van artikel 42 wordt de mogelijkheid voor gemeenten om
oneigenlijke druk uit te oefenen op toegelaten instellingen met betrekking tot investeringen
die niet direct samenhangen met de volkshuisvesting weggenomen, zonder dat het werkdomein
en het onderscheid daeb/niet-daeb als zodanig wordt aangetast.
Zorg is dat corporaties onder impuls van gemeenten taken op zich (moeten) nemen die
primair tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoren. Met het «naar redelijkheid
bijdragen aan de uitvoering van het volkshuisvestingsbeleid« (artikel 42 lid 1 uit
het wetsvoorstel) wordt ten opzichte van de huidige regelgeving veel nadrukkelijker
de verbinding gelegd met de uitvoering van het gemeentelijke beleid. In de huidige
regelgeving wordt immers slechts gesproken van «het in acht nemen» van het gemeentelijk
volkshuisvestingsbeleid. Het wetsvoorstel kan hierdoor de focus op het wonen onder
druk zetten.
In de onderlinge verhouding tussen gemeenten en toegelaten instellingen wordt daarom
met dit amendement een onderscheid gemaakt tussen werkzaamheden direct verband houdend
met volkshuisvesting enerzijds en maatschappelijk vastgoed en leefbaarheid anderzijds.
Ten aanzien van de laatste twee categorieën is de verdeling van taken en verantwoordelijkheden
tussen gemeenten en corporaties immers minder eenduidig. Het naar redelijkheid bijdragen
aan het gemeentelijk volkshuisvestingbeleid wordt daarom expliciet gekoppeld aan direct
woongerelateerde werkzaamheden. Voor de andersoortige investeringen wordt de formulering
uit de huidige wet gebruikt («in acht nemen»).
Met de wijziging van artikel 58 wordt projectsteun expliciet gekoppeld aan de huisvesting
van mensen. Alleen daarvoor is dan een heffing projectsteun mogelijk. Als wettelijk
moet worden voorzien in deze vorm van solidariteit dan ligt een beperking tot de core-business
van toegelaten instellingen zeer in de rede. Daar komt bij dat in het voorliggende
wetsvoorstel in artikel 58 lid 2 onderdeel b het aanwendingsbereik te ruim is geformuleerd;
ruimer dan in onderdeel a waar sprake is van een noodsituatie (saneringssteun).
De wijziging van artikel 58 kadert de mogelijkheid van projectsteun nader in, in het
verlengde van de wijziging van artikel 42. De wijziging van artikel 61c kadert de
geschillenbehandeling door de minister overeenkomstig in.
Het amendement wordt gewijzigd ter aanbrenging van een technische correctie in onderdeel III.
Ortega-Martijn