32 735 Mensenrechten in het buitenlands beleid

L VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 januari 2021

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid1 hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 31 augustus 2020, waarin hij vragen beantwoordt over de rapportage Internationale Mensenrechtenprocedures.2

Naar aanleiding hiervan zijn op 11 november 2020 enkele vervolgvragen gesteld aan de Minister.

De Minister heeft op 15 december 2020 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Minister van Buitenlandse Zaken

Den Haag, 11 november 2020

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 31 augustus 2020, waarin u vragen beantwoordt over de rapportage Internationale Mensenrechtenprocedures.3 De leden van de GroenLinks-fractie danken u voor de uitleg over de opzet van de rapportage. Deze leden hebben enkele inhoudelijke vervolgvragen, die per onderwerp gesteld zullen worden.

Inhoud van de rapportage

Bij het overzicht van de verdragsrapportages voor VN-comités worden de inhoud van de rapportages van Nederland en mogelijke aanbevelingen voor Nederland niet genoemd. De leden van de GroenLinks-fractie lijkt het bevorderlijk om zeer beknopte samenvattingen van de rapportages toe te voegen aan dit onderdeel, om de algemene lijn inzichtelijk te maken. Zou dit in de toekomstige rapportages opgenomen kunnen worden? En zou u deze uit de rapportage van 2019 alsnog willen delen?

Sociale zekerheid en onrechtmatig verblijf

Een aantal zaken dat genoemd wordt in de rapportage 2019 heeft betrekking op de toegang tot sociale zekerheid voor mensen die onrechtmatig verblijf hebben in Nederland. Dit heeft te maken met het zogenaamde koppelingsbeginsel uit de Koppelingswet, waarmee is bepaald dat legaal verblijf in Nederland voorwaarde is voor deze reguliere voorzieningen, behalve in bepaalde uitzonderingsgevallen. In navolging van artikel 94 van de Grondwet gaat het koppelingsbeginsel niet op in het geval dat het inbreuk zou maken op eenieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Situaties waar verdragsrechtelijke bepalingen in het geding zijn worden dientengevolge als uitzonderingsgevallen gezien.

In één van de zaken die in de rapportage beschreven is, de zaak E.A. en Y., wordt door de aanvrager gesteld dat haar zaak zo’n uitzonderingsgeval zou zijn, omdat het weigeren van het kindgebonden budget het recht van haar kind op bescherming van de overheid in navolging van artikel 24, lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten zou schenden.4 De Nederlandse regering stelt dat het intrekken hiervan niet de rechten van het kind kan schenden omdat het kindgebonden budget aan de ouders toekomt. In de zienswijze over deze zaak stelt het VN-Mensenrechtencomité echter vast dat het kindgebonden budget gerelateerd is aan de mogelijkheid van de ouders om de kosten van de opvoeding van een kind te betalen en bedoeld is als een bijdrage in de kosten van onderhoud van een kind. De conclusie is dat het weigeren van een kindgebonden budget daarom toch in uitzonderlijke omstandigheden gezien kan worden als een schending van de rechten van het kind. De leden van de GroenLinks-fractie hechten eraan dat de rechten van kinderen niet lijden onder het gebrek aan rechtmatig verblijf van hun ouders. Deelt u dit standpunt en onderschrijft u de bovengenoemde conclusie van het Mensenrechtencomité? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zal het standpunt dat het kindgebonden budget of kinderbijslag aan de ouder wordt betaald en dat de weigering ervan dus geen kinderrechtenschending op kan leveren in mogelijke toekomstige zaken niet meer worden gehandhaafd door de Nederlandse regering?

De zaak J.C.M.

Een van de zaken die behandeld wordt in de rapportage, is de zaak J.C.M voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM).5 De zaak betreft een persoon die op Aruba en Curaçao een levenslange gevangenisstraf uitzat voor moord, en wiens herhaalde verzoeken om gratie werden afgewezen vanwege zijn psychische gesteldheid. Het EHRM oordeelde dat, vanwege het gebrek aan beschikbaarheid van de psychologische behandeling die nodig was om zijn vrijlating mogelijk te maken, zijn straf de facto niet in te korten was, en dat daarmee artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna EVRM) over het verbod op onmenselijke bestraffing, geschonden was. In navolging van het oordeel van het EHRM heeft de Nederlandse regering een actieplan gemaakt voor (onder andere) het verbeteren van de zorg en maatregelen voor gedetineerden met psychiatrische stoornissen en het uitbreiden van overige maatregelen rondom detentie. Deze maatregelen waren echter alleen gericht op Aruba en Curaçao, omdat de regering, zoals in een brief van 18 november 2019 wordt genoemd, van mening is dat het oordeel van het EHRM alleen over Curaçao en Aruba gaat. In een reactie hierop van 29 januari 2020 stellen het NJCM, het Forum Levenslang en het Nederland Helsinki Comité echter dat de maatregelen die moeten worden genomen jegens de uitspraak van het EHRM niet alleen betrekking hebben op Aruba en Curaçao, maar ook op het Europese deel van het Koninkrijk.6 Welke implicaties heeft deze uitspraak? Heeft u hier onderzoek naar gedaan? De leden van de GroenLinks-fractie vinden dat het van belang is dat uitspraken van het EHRM goede en volledige navolging krijgen. Deelt u dit standpunt en onderschrijft u het door bovengenoemde NGO’s gemaakte punt dat het toezicht van het Comité van Ministers op de genomen maatregelen en de bereikte vooruitgang ook zou moeten strekken tot het Europese deel van het Koninkrijk? Zo nee, waarom niet?

Europees Sociaal Handvest/Collectieve klachtenprocedure

Op 24 augustus 2016 heeft de organisatie University Women of Europe via de collectieve klachtenprocedure van het Europees Sociaal Handvest een klacht ingediend tegen Nederland over de loonkloof tussen mannen en vrouwen en de ondervertegenwoordiging van vrouwen in besluitvormersposities.7 Dit heeft geleid tot de beslissing van 6 december 2019 van het Europees Comité voor Sociale Rechten. Het Comité concludeert dat er sprake is van een overtreding van artikel 4, lid 3 (over gelijke betaling) en 20c (over gelijke kansen en behandeling met betrekking tot werk) van het Handvest doordat loontransparantie onvoldoende gewaarborgd is, en doordat er onvoldoende meetbare vooruitgang is geboekt in het bevorderen van gelijke kansen voor vrouwen en mannen met betrekking tot gelijk loon. Hoe kijkt u aan tegen deze beslissing en welke implicaties voorziet u als gevolg van de beslissing? De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat de gelijke behandeling van mannen en vrouwen zo goed mogelijk gewaarborgd moet worden, en dat deze uitspraak wijst op de behoefte aan verdere maatregelen. Deelt u dit standpunt en zo ja, heeft u al concrete maatregelen op het oog in navolging van deze beslissing?

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

Voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid M.M. de Boer

BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 december 2020

Op 11 november 2020 ontving ik het verzoek van uw commissie om nader in te gaan op een aantal vragen van de commissieleden over de Rapportage 2019 – Internationale Mensenrechtenprocedures. Graag voldoe ik met deze brief aan uw verzoek.

Inhoud van de rapportage

In de brief van 31 augustus jl. is aangegeven dat de mensenrechtenrapportages van het Koninkrijk enkel worden gecoördineerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De inhoud en publicatie van deze rapportages vallen onder de verantwoordelijkheid van de betrokken vakdepartementen. De Jaarrapportage dient ter informatie over welke rapportages zijn verstuurd. De inhoud van de rapportages is dermate divers en gedetailleerd dat deze zich niet leent voor een korte algemene samenvatting. Alle teksten van de rapportages zijn te vinden op de website van het desbetreffende toezichthoudende comité.

Uitleg en opvolging van individuele zaken

Met de Jaarrapportage wordt het parlement jaarlijks geïnformeerd over de internationale mensenrechtenprocedures waar Nederland bij betrokken is geweest. In de onderdelen «Comité van Ministers» (blz. 24–26) en «Tenuitvoerlegging eerdere zienswijzen» (blz. 34–36) in de Jaarrapportage 2019 staat beschreven welke actie in het rapportagejaar is ondernomen door het betrokken vakdepartement naar aanleiding van eerdere uitspraken en zienswijzen.

Het doel van de rapportage is aldus om het parlement via informatievoorziening te ondersteunen bij de uitvoering van zijn taken en zij is uitdrukkelijk niet bedoeld als beleidsdocument. Voor vragen over de wijze waarop het Kabinet specifieke uitspraken of zienswijzen uitlegt en er uitvoering aan geeft, verwijs ik u naar mijn collega’s die beleidsinhoudelijk bevoegd zijn voor de desbetreffende materie.

Ten aanzien van twee zaken kan ik met betrekking tot de processen het volgende berichten.

Met betrekking tot uw vraag naar aanleiding van de zaak J.C.M. over de reikwijdte van de in te dienen actieplannen bij het Comité van Ministers van de Raad van Europa in het kader van zijn toezicht op de naleving van uitspraken van het EHRM moge het volgende dienen. Het Kabinet is met de leden van GroenLinks van uw vaste Kamercommissie van mening dat een door het EHRM geconstateerde schending serieus dient te worden opgevolgd. Dit betekent echter niet dat in het betreffende actieplan alle delen van het Koninkrijk hoeven te worden betrokken. Ten aanzien van schendingen in zaken die betrekking hebben op het Europees deel van het Koninkrijk is het ook niet gebruikelijk de informatie in het actieplan uit te breiden naar alle andere delen van het Koninkrijk. Indien daartoe aanleiding is, worden zaken wel in Koninkrijksverband besproken met het oog op mogelijk gewenste aanpassingen in wetgeving in alle delen van het Koninkrijk. De regering is ook doende een dergelijke bespreking tot een structureel onderdeel te maken van periodiek vierlandenoverleg.

Met betrekking tot de beslissing van het Europees Comité voor Sociale Rechten op de klacht van de organisatie University Women of Europe is van belang dat deze (pas) op 28 februari 2020 aan Nederland is gecommuniceerd. Deze zaak zal dus in de Jaarrapportage 2020 worden opgenomen. Over de eventuele maatregelen naar aanleiding van deze beslissing beraden de betrokken vakdepartementen zich. Zodra hierover iets kan worden gemeld zal dat worden opgenomen in de Jaarrapportage. In dit verband kan worden verwezen naar de beantwoording van vragen van de leden Ploumen en Gijs van Dijk (beiden PvdA) van de Tweede Kamer naar aanleiding van de beslissing op de klacht, van de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de loonkloof tussen mannen en vrouwen.8

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok


X Noot
1

Samenstelling:

Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Nooren (PvdA), Rombouts (CDA), Bikker (CU), Baay-Timmerman (50PLUS), Adriaansens (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Gerbrandy (OSF), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Van Pareren (Fractie-Van Pareren), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Van Pareren)

X Noot
2

Kamerstukken I 2019/20, 32 735, K; bijlage bij: Kamerstukken I 2019/20, 32 735, J.

X Noot
3

Kamerstukken I 2019/20, 32 735, K; bijlage bij: Kamerstukken I 2019/20, 32 735, J.

X Noot
4

Mensenrechtencomité VN, zaak E.A. en Y., zaaknummer 2498/2014, 26 maart 2019; bijlage bij: Kamerstukken I 2019/20, 32 735, J, p. 29, 30, 34 – 36.

X Noot
5

Comité van Ministers EHRM, zaak J.C.M., zaaknummer 10511/10, 26 april 2016; bijlage bij: Kamerstukken I 2019/20, 32 735, J, p. 24, 25.

X Noot
6

Brief Forum Levenslang, NJCM en NHC aan het Comité van Ministers inzake NGO’s submission in reaction to the letter of the Dutch Government dated November 18th 2019, concerning ECtHR 26th April 2016, Murray/the Netherlands van 29 januari 2020.

X Noot
7

Europees Comité voor Sociale Rechten, zaak UWE, zaaknummer 134/2016, 6 december 2019.

X Noot
8

Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel, 476

Naar boven