32 735 Mensenrechten in het buitenlands beleid

Nr. 378 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 december 2023

Hierbij informeer ik uw Kamer over de uitvoering van de motie Koopmans c.s. van 1 juli 2019 (Kamerstukken II 2018/19, 32 735, nr. 248). Op 15 november 2023 heeft Nederland, samen met Canada, Denemarken, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, bij het Internationaal Gerechtshof een verklaring afgelegd die strekt tot interventie in een procedure tussen Gambia en Myanmar inzake de vermeende genocide op de Rohingya. Gambia heeft deze zaak aangebracht tegen Myanmar vanwege schending van het op 9 december 1948 te Parijs tot stand gekomen Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide (Genocideverdrag).

Ter uitvoering van voorgenoemde motie is onderzocht of Nederland Gambia in zijn procedure tegen Myanmar kon steunen. Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd, in het bijzonder in beantwoording van Kamervragen van het lid Koopmans op 15 april 2021 (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2343) en in de Kamerbrief van 9 december 2021 (Kamerstukken II 2019/20, 32 735, nr. 273). Canada en Nederland hebben vervolgens eerst, in een gezamenlijke verklaring op 9 december 2021, aangekondigd gezamenlijk alle mogelijkheden van steun aan Gambia te onderzoeken. Daarna hebben Canada en Nederland, in een gezamenlijke verklaring op 22 juli 2022, hun voornemen tot interventie in de procedure van Gambia bekendgemaakt. Vervolgens hebben Canada en Nederland besloten een gezamenlijke interventie in de zaak bij het Internationaal Gerechtshof voor te bereiden. Daar hebben Denemarken, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zich later bij aangesloten.

Als verdragspartijen bij het Genocideverdrag hebben Nederland en andere interveniërende staten de mogelijkheid hun zienswijze op de constructie van het verdrag in de procedure tussen Gambia en Myanmar kenbaar te maken. De interventie is beperkt tot de constructie van het verdrag en zal niet zien op de toepassing daarvan op de feiten. Om zo min mogelijk vertraging in het proces te veroorzaken, is met het indienen gewacht totdat Gambia en Myanmar beide hun initiële schriftelijke verweerschriften hadden ingediend met betrekking tot de inhoudelijke aspecten van het geschil. Het Internationaal Gerechtshof heeft Gambia tot 16 mei 2024 en Myanmar tot 16 december 2024 de gelegenheid gegeven om aanvullend schriftelijk verweer te voeren. Verwacht wordt dat het in deze periode ook een beslissing zal nemen over de ontvankelijkheid van de ingediende verklaring.

In de interventie wordt, onder andere, ingegaan op de vaststelling van genocidale opzet, op seksueel en gender-gerelateerd geweld tegen vrouwen en meisjes, op de speciale status van kinderen onder het Genocideverdrag, en op de verplichting tot het waarborgen van een eerlijk proces in de tenuitvoerlegging van de verplichting tot vervolging en berechting van verdachten van genocide.

De Minister van Buitenlandse Zaken, H.G.J. Bruins Slot

Naar boven