Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 december 2019
Zoals toegezegd aan uw Kamer tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van
Buitenlandse Zaken op 14 november jl. (Handelingen II 2019/20, nr. 24, Begroting Buitenlandse
Zaken 2020) leest u in deze brief hoe het kabinet, met soortgelijke landen, deel zou
kunnen nemen aan de zaak die Gambia is gestart tegen Myanmar bij het Internationaal
Gerechtshof (IGH) vanwege genocide op de Rohingya.
Voortdurende crisis
In 2017 vond een ernstige escalatie van geweld in Rakhine State plaats waarbij ruim
700.000 Rohingya door de veiligheidstroepen van Myanmar werden verdreven en gedwongen
te vluchten naar Bangladesh. Daarbij zijn zeer ernstige mensenrechtenschendingen gepleegd,
zoals wordt gedocumenteerd in rapporten van o.a. de VN Independent International Fact-Finding
Mission on Myanmar en van gezaghebbende NGOs. Deze bevatten aanwijzingen dat handelingen
als bedoeld in artikel II van het Genocideverdrag zijn gepleegd in Myanmar.
Het leger ontkent daarvoor verantwoordelijk te zijn en wordt tot op heden nauwelijks
ter verantwoording geroepen. De Myanmarese regering volhardt in haar lezing dat de
acties van het Myanmarese leger gerechtvaardigd zijn in de strijd tegen terrorisme.
Deze ontkenning van verantwoordelijkheid voor breed gedocumenteerde ernstige mensenrechtenschendingen
maakt voortdurende inzet op internationale accountability essentieel.
Het kabinet zoekt voortdurend naar manieren om met gelijkgezinde landen daders van
internationale misdrijven gepleegd in Myanmar ter verantwoording te roepen. Hiertoe
lopen reeds verschillende trajecten. Het Internationaal Strafhof (ISH) heeft op 14 november
jl. een officieel onderzoek naar de deportatie van de Rohingya van Myanmar naar Bangladesh
gestart. Daarnaast pleit Nederland voor een bredere doorverwijzing van de situatie
in Myanmar naar het ISH door de VN-Veiligheidsraad. In augustus jl. is het Independent
Investigative Mechanism for Myanmar (IIMM) geoperationaliseerd om bewijzen van mensenrechtenschendingen
in Myanmar te verzamelen, op te slaan en te analyseren. Voorts zet Nederland zich
in EU-verband in voor de uitbreiding van gerichte sancties tegen personen die verantwoordelijk
zijn voor mensenrechtenschendingen in Myanmar.
Voorop in de strijd tegen straffeloosheid
Gelet op de ernst van breed gedocumenteerde mensenrechtenschendingen alsook de voortdurende
ontkenning van verantwoordelijkheid daarvoor onderzoekt het kabinet thans complementaire
procedures van accountability, zoals die van staatsaansprakelijkheid.
Een eigenstandige Nederlandse zaak aanspannen bij het Internationaal Gerechtshof (IGH)
ligt niet voor de hand, omdat uit gevoerde consultaties met een aantal gelijkgezinde
landen, ter uitvoering van de motie van het lid Koopmans c.s. (Kamerstuk 32 735, nr. 248), is gebleken dat, met uitzondering van Canada, geen van deze landen zélf een stap
naar het IGH overweegt. Op 11 november jl. is Gambia een zaak tegen Myanmar gestart
bij het IGH vanwege genocide op de Rohingya, op grond van artikel IX van het Genocideverdrag.
Het kabinet heeft voortbouwend op de motie Koopmans onderzocht of Gambia in zijn zaak
tegen de staat Myanmar bij dit Hof gesteund kan worden door Nederland.
Op 13 november jl. sprak ik met mijn toenmalige Canadese collega over steun aan Gambia
in zijn zaak tegen Myanmar. Wij besloten om samen alle mogelijkheden van steun en
assistentie te verkennen. Nederland hecht eraan in deze zaak zoveel mogelijk met andere
staten op te trekken. Canada en Nederland zullen dan ook samen andere landen benaderen
met de vraag Gambia in zijn zaak bij het IGH te steunen.
Het kabinet zet het tweesporenbeleid t.a.v. Myanmar voort, namelijk enerzijds constructief
ten aanzien van de democratische transitie en economische ontwikkeling, anderzijds
scherp op de mensenrechtensituatie en accountability. De verkenning van steun aan de zaak van Gambia bij het IGH, tezamen met Canada,
past binnen het tweede spoor.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok