32 710 XI Jaarverslag en slotwet Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en begrotingsstaat van het Waddenfonds 2010

Nr. 7 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 9 juni 2011

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu1 heeft over het jaarverslag 2010 van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en begrotingsstaat van het Waddenfonds (Kamerstuk 32 710 XI, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop 8 juni 2011 gegeven antwoorden, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Snijder-Hazelhoff

Adjunct-griffier van de commissie,

Israel

1

Wat is voldoende financiering voor ontwikkelingslanden? Om hoeveel geld gaat het? Hoeveel geld komt er in het klimaatfonds? Wat worden de doelen van het klimaatfonds? Wie gaat het beheer van het fonds voeren? Wanneer volgt de nadere uitwerking van de gevolgen voor de lidstaten?

Ontwikkelde landen hebben zich tijdens de klimaattop in Cancun gecommitteerd, in de context van betekenisvol klimaatbeleid door ontwikkelingslanden en transparante rapportage daarover, om per 2020 100 miljard USD per jaar te mobiliseren voor de financiering van de klimaatbehoeften van ontwikkelingslanden. Deze financiering zou moeten komen uit publieke, private, bilaterale, multilaterale en alternatieve bronnen. De discussie over het mobiliseren van deze bronnen, en de bijdragen van individuele landen hieraan, wordt dit jaar voortgezet in de VN-klimaatonderhandelingen en binnen de EU.

Een deel van de benodigde middelen zal via het «Groen Klimaatfonds» kunnen worden verstrekt. Dit fonds is in Cancun opgericht, waarbij alleen op hoofdlijnen is besloten hoe het fonds zal functioneren. Het fonds zal een zelfstandig bestuur krijgen dat voor de helft uit leden uit ontwikkelde landen en voor de helft uit leden van ontwikkelingslanden zal bestaan. De Wereldbank wordt de interim-administrateur van het fonds, voor een periode van 3 jaar. Een zogenoemd Transitie Comité bespreekt dit jaar de inrichting van het fonds, zodat tijdens de klimaattop in Durban eind 2011 aanvullende besluiten over de doelen en het beheer van het fonds kunnen worden genomen. Nederland is, gezamenlijk met Denemarken, lid van dit Transitie Comité.

2

Wat is het effect van betere voorlichting over energievoorschriften en het intensiveren van de handhaving op energiebesparing?

De Wet milieubeheer verplicht bedrijven om energiebesparende maatregelen te nemen die binnen 5 jaar terug te verdienen zijn. Sommige bedrijven blijken moeite te hebben met het treffen van de juiste maatregelen, waardoor veel energiebesparingswinst onbenut blijft.

Met betere voorlichting over energievoorschriften en over de handhaving daarvan wordt beoogd om het onbenutte energiebesparingpotentieël te realiseren. Voorlichting van het bedrijfsleven en van het bevoegd gezag (gemeenten en provincies) heeft als effect voor het overheidsoptreden:

  • structurele aandacht voor energiebesparing tijdens de dagelijkse toezichthoudende taken op grond van de Wet milieubeheer (Activiteitenbesluit) door het bevoegd gezag (betere uitvoering van de wettelijke taken gericht op energiebesparing onder meer bij verlichten, verwarmen, koelen, isoleren en ventileren);

  • toename van het aantal gemeenten en provincies die structureel aandacht besteden aan energiebesparing op grond van de Wet Milieubeheer en de Wabo;

  • toename van uniformiteit en eenduidigheid in de uitvoering van toezichthoudende taken door het bevoegd gezag in Nederland;

  • vaker inzetten van handhaving door het bevoegd gezag, wanneer de milieuwetgeving inzake energiebesparing niet wordt nageleefd.

3

Wat is de totale elektriciteitsbesparing bij huishoudens en wat is het totale energieverbruik van huishoudens? Wat is het percentage op het totale energieverbruik in Nederland?

De totale energiebesparing bij huishoudens is ongeveer 1,25% per jaar, hetgeen voor iets minder dan de helft door besparing op elektriciteitsverbruik wordt gerealiseerd. Het finaal elektriciteitverbruik bij huishoudens was in 2009 87 PetaJoule. Dat is 21% van het totaal finaal elektriciteit verbruik in Nederland (bron: CBS).

4

Is er sprake van een mondiale daling of stijging van de uitstoot van CO2? Wat zijn de percentages en de ontwikkeling mondiaal?

In 2009 is de uitstoot van CO2 wereldwijd vrijwel gelijk gebleven ten opzichte van 2008. Dit is het eerste jaar sinds 1992 dat de mondiale uitstoot niet is gestegen. De totale stijging ten opzichte van 1990 bedraagt bijna 40 %. Dit is exclusief CO2 emissies door veranderingen van landgebruik en de emissies van niet- CO2broeikasgassen.

De stabilisatie in 2009 hangt waarschijnlijk samen met de economische crisis. De uitstoot in de geïndustrialiseerde landen daalde in 2009 met zeven procent ten opzichte van 2008. In China nam de uitstoot toe met negen procent en in India met zes procent.

De cijfers over 2010 worden eind juni door het PBL gepubliceerd. Voorlopige cijfers over 2010, die naar buiten zijn gebracht door het Internationaal Energie Agentschap, laten een sterke stijging van broeikasgasemissies zien ten opzichte van 2009.

5

Welke onderdelen van de klimaatakkoorden met de Vereniging Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg en waterschappen, die grotendeels zijn uitgevoerd en eind 2011 aflopen, lopen nog door en is daar extra geld voor nodig? Wanneer wordt het programma definitief afgesloten?

De Klimaatakkoorden van het Rijk met de Vereniging van Nederlandse gemeenten, het  Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen eindigen op 31december 2011.  Sommige activiteiten die  in de akkoorden staan, zoals de regeling Stimulering Lokale Klimaatinitiatieven (SLOK) en het Innovatie Programma Klimaatneutrale steden, kennen een langere doorloop tijd. Dit is  onder meer afhankelijk van de datum waarop subsidies zijn aangevraagd c.q. uitgekeerd.

De SLOK-regeling loopt uiterlijk 2013 af en het Innovatie Programma Klimaatneutrale Steden loopt qua uitvoering van projecten tot eind 2015.

6

Is in het advies van de commissie Veerman uitgegaan van de worst case scenario's ten aanzien van klimaatverandering? Wordt er binnen het advies de commissie Veerman uitgegaan van een scenario dat uitstijgt boven het worst case scenario van KNMI/IPCC?

In het advies van de Commissie Veerman zijn de zogenaamde «high end» waarden van klimaatverandering en zeespiegelstijging gehanteerd. Dit om na te kunnen gaan of Nederland in de toekomst (2100 en verder) ook onder de meest ongunstige klimaatverandering veilig en bewoonbaar gehouden kan worden. Deze waarden, opgesteld door een groep internationale experts, gaan uit van KNMI en IPCC  inzichten, aangevuld met nieuwe inzichten over onder meer het afsmelten van landijs, welke in het vierde assessment rapport van het IPCC nog niet werden opgenomen vanwege de marge van onzekerheid rond het afsmelten van landijs.

Het Deltaprogramma gaat uit van het hier en nu naar de toekomst. Het kabinet baseert zich op voorstel van de deltacommissaris  voor de aanpak van waterveiligheid en zoetwatervoorziening in het Deltaprogramma  op metingen en de KNMI ’06 scenario’s voor klimaatverandering en zeespiegelstijging. De scenario’s worden gebruikt om in beeld te brengen hoe lang het huidige beleid en beheer nog voldoet en wanneer bijstelling nodig kan zijn.

7

Waarom zijn niet alle beoogde prestaties rondom duurzame gebiedsontwikkeling gehaald?

Ter toelichting bij de in 2010 niet (geheel) gerealiseerde prestaties het volgende:

  • Versnellingsprojecten uit de motie Van Heugten: Eind 2010 hadden nog twee gemeenten niet voldaan aan de voorwaarden die in de motie Van Heugten (kamerstuk 31 700 XI, nr. 16) zijn beschreven, zodat aan deze gemeenten nog geen bijdrage kon worden verstrekt. Inmiddels heeft de gemeente Zwolle alsnog een plan ingediend dat aan de voorwaarden voldoet. Deze gemeente heeft met de meicirculaire 2011 de bijdrage uit de motie Van Heugten ontvangen. Met de laatste gemeente vindt op dit moment intensief overleg plaats. Het streven is ook deze gemeente in 2011 een bijdrage te verstrekken.

  • Besluit over ruimtelijke keuzes MIRT Verkenningen Antwerpen – Rotterdam, Haaglanden en Rotterdam Vooruit: de Verkenning Antwerpen – Rotterdam is in januari 2011 afgerond. De Tweede Kamer wordt hierover ná de BO’s MIRT in het voorjaar van 2011 geïnformeerd. Voor de MIRT Verkenningen Haaglanden en Rotterdam Voortuit wordt toegewerkt naar een voorkeursbeslissing waarin de ruimtelijke keuzes worden vastgelegd. Om een afgewogen voorkeursbeslissing te kunnen maken is nader onderzoek nodig om de kansrijke alternatieven te onderbouwen. In het verslag BO-MIRT najaar 2010 is uw Kamer geïnformeerd over het starten van een rijksstructuurvisie Regio Rotterdam en Nieuwe Westelijke Oeververbinding en een rijksstructuurvisie A4 passage en Poorten & Inprikkers. Het vastleggen van een voorkeursbeslissing in een rijksstructuurvisie vindt plaats door middel van een bestuurlijke afweging van de onderzoeksinformatie over de kansrijke alternatieven, waaronder een Plan-MER. Ambitie is een voorkeursbeslissing voor zowel Regio Rotterdam als Haaglanden (op basis van de ontwerp-structuurvisie) in het najaar 2011 te kunnen nemen

  • Besluit over de inzet van eventuele sleutelprojecten via het MIRT: In de Beleidsbrief Infrastructuur en Ruimte (d.d. 26-11-2010, kamerstuk 32 500, nr. 55) is een actualisatie van beleid aangekondigd voor de zomer van 2011, evenals een nieuwe lijst van prioritaire MIRT projecten van nationaal belang.

  • Betrekken van het Referentiekader duurzame gebiedsontwikkeling bij de nadere uitwerking van gebiedsagenda’s: mede als gevolg van de kabinetswisseling is de update van de gebiedsagenda’s uitgesteld. De handreiking zelf is inmiddels wel beschikbaar.

  • Beleidsvisie ondergrond naar de Tweede Kamer evenals de wetswijziging voor gebiedsgerichte aanpak van verontreiniging grondwater: de beleidsvisie Ondergrond is in april 2010 naar de Tweede Kamer gestuurd. De wetswijziging voor de gebiedsgerichte aanpak van verontreinigd grondwater is later naar de Kamer gestuurd dan voorzien. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat in de voorbereidende fase zowel door de bevoegde overheden als het bedrijfsleven een intensieve inbreng is geleverd en nader overleg met alle partijen noodzakelijk bleek om tot een gedragen wetsvoorstel te komen.

  • Opvolger van de interim-wet Stad en Milieu, de Wet Gebiedsontwikkeling en Milieu, naar de Kamer: De werkingsuur van de interim-wet is verlengd tot 1-1-2014, vooruitlopend op de grondige doorlichting en vereenvoudiging van het omgevingsrecht. In dit kader wordt ook bezien op welke wijze de bestuurlijke afwegingsruimte voor andere overheden een structurele invulling krijgt.

8

Waarom was er 4 750 mln. extra nodig om het Programma Mooi Nederland in 2010 af te ronden?

Als gevolg van de afronding van het programma Mooi Nederland is de tweede tender van de innovatieregeling Mooi Nederland, die gepland stond voor 2011 al in 2010 van start gegaan. Bij 1e suppletoire begroting 2010 (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 395 XI, nr. 2) is hiervoor het verplichtingenbudget met € 7,50 mln. verhoogd. Deze versnelling heeft er ook toe geleid dat in 2010 meer is uitgegeven dan oorspronkelijk geraamd. De overschrijding van het uitgavenbudget (€ 4,75 mln.) is binnen het totale meerjarige budget van het programma Mooi Nederland gecompenseerd.

9

Wat is de reden voor de vertraagde verificatie/certificatie? Betreft het een incidentele achterstand?

De vertraagde verificatie/certificatie werd in 2010 veroorzaakt door ondercapaciteit bij zowel de onafhankelijke organisaties als het UNFCCC-secretariaat die de gerealiseerde emissiereducties moeten verifiëren en certificeren.

De achterstanden bij het UNFCCC-secretariaat zijn inmiddels weggewerkt. De beschikbare capaciteit bij de onafhankelijke organisaties voor het verifiëren en certificeren is echter nog steeds een zorgpunt, waardoor de kans op vertragingen nog steeds aanwezig is.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Gent, W. van (GL), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Voorzitter, Slob, A. (CU), Aptroot, Ch.B. (VVD), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Rouwe, S. de (CDA), Bashir, F. (SP), Mos, R. de (PVV), Tongeren, L. van (GL), Monasch, J.S. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Veldhoven, S. van (D66), Koolmees, W. (D66), Ondervoorzitter, Jong, L.W.E. de (PVV), Huizing, M.E. (VVD), Leegte, R.W. (VVD) en Werf, M.C.I. van der (CDA).

Plv. leden: Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Houwers, J. (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Lucas-Smeerdijk, A.W. (VVD), Smeets, P.E. (PvdA), Gerven, H.P.J. van (SP), Haverkamp, M.C. (CDA), Bontes, L. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Bochove, B.J. van (CDA), Ulenbelt, P. (SP), Agema, M. (PVV), Grashoff, H.J. (GL), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Jacobi, L. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Ham, B. van der (D66), Verhoeven, K. (D66), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Boer, B.G. de (VVD), Lodders, W.J.H. (VVD) en Koopmans, G.P.J. (CDA).

Naar boven