32 710 VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2010

Nr. 9 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 15 juni 2011

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 , belast met het voorbereidend onderzoek van de Slotwet van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2010, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,Van BochoveAdjunct-griffier van de commissie,

Janssen

1

Hoe verhoudt de onderuitputting zich tot de ramingen en cijfers waarop de plannen voor het passend onderwijs zijn gebaseerd?

Het beeld dat er sprake is van onderuitputting van € 22,5 miljoen op passend onderwijs, is onjuist. Van deze € 22,5 miljoen is juist € 15 miljoen overgeboekt naar de personele bekostiging voor dekking van de overschrijding bij de zorguitgaven als gevolg van groei in het aantal indicaties «zware zorg» (reguliere bekostiging (v)so en rugzakleerlingen). Ook is een deel doorgeschoven naar 2012 voor dekking van de verwachte overschrijding op het zorgbudget in dat jaar als gevolg van een stijging van het aantal indicaties «zware zorg» (voorgezet) speciaal onderwijs en leerlinggebonden financiering).

2

Wat zijn de extra doelstellingen die de € 9,5 miljoen impulsuitgaven voor het dossier Cultuureducatie rechtvaardigen?

Om een impuls te geven aan Cultuureducatie heeft de betaling voor het schooljaar 2010–2011 geheel in het jaar 2010 plaatsgevonden, zodat scholen tijdig hun cultuuractiviteiten konden uitvoeren. Het gaat dus niet om extra middelen.

3

Valt het overschot op het budget voor de invoeringskosten «gratis schoolboeken» onder artikel 3.01 of 3.02?

Het overschot op het budget voor de invoeringskosten «gratis schoolboeken» valt onder artikel 3.02.

4

Gelden de ramingen en enveloppenmiddelen die besteed zijn aan de studentenaantallen op het mbo (jaarverslag artikel 3) ook voor de experimenten vmbo-mbo2?

Indien met de vraag wordt bedoeld «worden de leerlingen voor de experimenten vmbo-mbo2 bekostigd volgens de ramingen geldende voor vo-leerlingen»? dan is het antwoord ja, want ook deze vmbo-mbo2 leerlingen worden gewoon op 1 oktober geteld en in het daarop volgend jaar bekostigd.

Enveloppenmiddelen zijn hierbij niet van toepassing.

5

Wat is de voornaamste reden van het terugvorderen van de gelden in het kader van de regeling aanvullende bekostiging praktijkgerichte leeromgeving?

De voornaamste reden voor het terugvorderen van de gelden in het kader van de regeling aanvullende bekostiging praktijkgerichte leeromgeving is dat de gelden door de subsidieontvanger, binnen de daarvoor geldende termijnen, niet of niet in overeenstemming met de voorwaarden van de van toepassing zijnde regeling zijn besteed (bijvoorbeeld het aanwenden van de subsidie voor een doel waarvoor het niet is bestemd of het niet tijdig realiseren van het project waarvoor de subsidie is bestemd).

6

Wat betekent de overschrijding van de aanvragen voor leerling gebonden financiering (LGF) in het mbo? Waar komt de stijging van het aantal cluster-4 leerlingen waarover gesproken wordt vandaan? Hoe wordt deze overschrijding opgevangen?

De overschrijding betekent dat er meer aanvragen gerealiseerd zijn dan er geraamd waren. De groei van het aantal geïndiceerde leerlingen is reeds meerdere malen onderzocht, ook in samenhang met de groei in andere sectoren zoals de AWBZ en de Jeugdzorg (onder andere door TNO in maart 2007 en de SER in december 2009). Hieruit komt naar voren dat de groei niet of slechts beperkt wordt veroorzaakt door een stijging in de mate waarin ontwikkelings-/gedragsstoornissen voorkomen. De oorzaken liggen in een combinatie van factoren zoals een betere signalering van problemen, een veranderende, meer complexe, samenleving, en prikkels in het systeem.

Tot slot heeft het CPB2 de oorzaken van de groei van het aantal zorgleerlingen onderzocht. Zij komen tot de conclusie dat de achterliggende oorzaak vermoedelijk voor een belangrijk deel komt door het stelsel van (v)so en LGF dat nieuwe gevallen aantrekt zonder dat het budget grenzen stelt aan de deelname.

7

Is er een overzicht beschikbaar van het aantal uitvallers die via de Lerarenbeurs aan de slag gaan?

Er is geen sprake van uitvallers die via de Lerarenbeurs aan de slag gaan, omdat leraren met een lerarenbeurs al werkzaam zijn in de onderwijssector. De Lerarenbeurs is namelijk bedoeld voor bevoegde leraren in het primair- en voortgezet onderwijs, het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie en het hoger beroepsonderwijs, die in dienst zijn van een bevoegd gezag van één of meerdere door de overheid bekostigde onderwijsinstellingen. De Lerarenbeurs biedt bevoegde leraren de kans hun opleidings- en kwalificatieniveau te verhogen door een (gedeeltelijke) vergoeding te geven voor de kosten van een bachelor- of masteropleiding of een korte opleiding (< 1 jaar). Bij de Lerarenbeurs is er alleen sprake van «uitval» in die zin dat een klein deel van de leraren met een Lerarenbeurs voortijdig met hun opleiding stopt.

8

Is vast te stellen wat een oorzaak is van de uitval? Wat voor consequenties heeft dit voor de aanpak van het lerarentekort op de lange termijn?

Een beperkt aantal leraren stopt voortijdig met de opleiding die ze met de lerarenbeurs volgen. De oorzaak hiervan is vaak dat de studie als te zwaar wordt ervaren in combinatie met werk en privé. In een aantal gevallen is langdurige ziekte de oorzaak. Voor de consequenties van de aanpak van het lerarentekort zie het antwoord op vraag 7.

9

Hoe wordt geanticipeerd op de tegenvaller «overige relevante uitgaven» voor de lopende begroting? Zijn er aanpassingen in ramingen nodig om meerdere correcties te voorkomen?

Mede op basis van de in 2010 gerealiseerde uitgaven is de begrotingsraming inmiddels meerjarig bijgesteld. Met de 1e suppletoire wet is de desbetreffende begrotingsmutatie onlangs aan de Tweede Kamer voorgelegd (Kamerstuk 12 345, nr. 99).

10

Welk percentage van de hoger uitgevallen € 13,1 miljoen met betrekking tot de relevante uitgaven aanvullende beurs komt op conto van studenten waarvan de beurs berekend is op het inkomen van ouders die in het buitenland verblijven? Hoe verhoudt zich dit ten opzichte van voorgaande jaren?

Voor de uitgavenmutatie is het gevraagde percentage niet bekend maar voor de totale uitgaven wel. Van de totale aanvullende beurs is in 2010 2,6 procent verstrekt aan studenten met ouders in het buitenland. Het gaat hier om € 15,9 miljoen van € 612,1 miljoen (zie het jaarverslag van OCW, Kamerstuk 32 710 VIII, nr. 1). Dit percentage is de afgelopen jaren stabiel.

11

Wat wordt bedoeld met de indemniteitsregeling voor kunstvoorwerpen? Waarom worden deze verplichtingen verhoogd met € 498,8 miljoen? Is dat voorzien?

Indemniteitsregeling

Voor musea zijn het organiseren van grote, tijdelijke tentoonstellingen en het regelen van langdurige bruiklenen van afzonderlijke objecten belangrijke manieren om een stimulerend presentatiebeleid te voeren. Om te voorkomen dat de Nederlandse musea – hetzij door budgettaire beperkingen, hetzij door de hoge kosten van dergelijke projecten – buiten het internationale circuit raken, bestaat de zgn. indemniteitsregeling. De regeling is een instrument om collectiemobiliteit en cultuurparticipatie te stimuleren door een deel van het verzekeringsrisico bij de Nederlandse Staat te leggen. De kosten van musea voor het verzekeren van bruiklenen worden hierdoor lager.

Verhoging verplichtingen

De bewegingen van het aangaan van de garanties konden in het verleden worden opgevangen binnen de ruimte van het verplichtingbudget. In 2010 is door de departementale accountant echter bepaald dat de garanties voor de brutobedragen (de totale verleende garanties in 2010) in het departementaal jaarverslag moesten worden opgenomen in plaats van de daadwerkelijk uitstaande garanties. Daarnaast is met goedkeuring van het Ministerie van Financiën bij het ICN voor de indemniteitsregeling een tijdelijke verhoging van het kredietplafond (voor € 150 mln.) verleend (Regeling OCW van 8 februari 2010 nr. WJZ/188239 (8281).

12

Welke overschotten worden gebruikt voor de dekking van de overschrijding van de taakstellende onderuitputting van het project Beelden voor de Toekomst? Hoe worden de overschotten verder verantwoord?

In 2010 is een éénmalige aanvullende betaling van € 25 miljoen gedaan voor het project Beelden voor de Toekomst. Onderdeel van de dekking is onder meer een taakstellende onderuitputting van € 6 miljoen. In 2010 is € 2,1 miljoen gerealiseerd vanuit het budget voor Beelden voor de Toekomst. Deze bestaat voornamelijk uit het niet uitkeren van in het verleden opgebouwde loon- en prijsbijstelling op dit project. De rest van de taakstellende onderuitputting is gerealiseerd vanuit verschillende budgetten binnen het artikel, grotendeels vanuit Verbreden inzet Cultuur.

13

Hoe kan het departement op koers liggen met de taakstelling Balkenende IV wanneer de taakstelling op € 2,6 miljoen niet is gehaald? Hoe en wanneer wordt deze taakstelling alsnog behaald?

Op totaalniveau ligt OCW over 2010 op koers met de taakstelling Balkenende IV. Er zijn dienstonderdelen die vooruitlopen op deze taakstelling, bijvoorbeeld door het ontstaan van vacatures. Een specifiek dienstonderdeel met een moeilijk naar nieuw werk te begeleiden groep medewerkers, is voor € 2,6 miljoen gecompenseerd uit meerdere kleine budgetverlagingen binnen de apparaatskosten als gevolg van ontstane vacatures en minder uitgaven aan communicatie. Per saldo is de taakstelling Balkenende IV voor 2010 concernbreed gehaald.

14

Hoe valt het feit dat communicatielasten, die lager uitvielen door de val van het kabinet, worden ingezet om de € 2,6 miljoen van de taakstelling te compenseren, te rijmen met de begrotingsregels waarin is afgesproken dat meevallers alleen voor tegenvallers ingezet kunnen worden en niet voor beleid als invulling van taakstellingen?

Zie antwoord op vraag 13.


X Noot
1

Samenstellingslijst:

Leden: Ham, B. van der (D66), Bochove, B.J. van (CDA), voorzitter, Haverkamp, M.C. (CDA), Miltenburg, A. van (VVD), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Bosma, M. (PVV), Dijk, J.J. van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Dibi, T. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), ondervoorzitter, Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Beertema, H.J. (PVV), Dijkstra, P.A. (D66), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Çelik, M. (PvdA), Lucas-Smeerdijk, A.W. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Klaver, J.F. (GL) en Liefde, B.C. de (VVD).

Plv. leden: Koşer Kaya, F. (D66), Ferrier, K.G. (CDA), Werf, M.C.I. van der (CDA), Burg, B.I. van der (VVD), Schouten, C.J. (CU), Dille, W.R. (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Peters, M. (GL), Dam, M.H.P. van (PvdA), Toorenburg, M.M. van (CDA), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Mos, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Hamer, M.I. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Gerbrands, K. (PVV), Sap, J.C.M. (GL) en Lodders W.J.H. (VVD).

X Noot
2

CPB, 2009, Zorg om zorgleerlingen, Den Haag.

Naar boven