Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 mei 2011
In de regeringsreactie op het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken «Piraterijbestrijding op zee. Een herijking
van publieke en private verantwoordelijkheden» (Kamerstuk 32 706, nr. 5, 5 april 2011), heeft de regering toegezegd een beleidskader Vessel Proctection Detachment (VPD) te ontwikkelen waarin de Kamer wordt geïnformeerd over structurele afspraken met betrekking tot de inzet van VPD’s.
Mede namens de ministers van Buitenlandse Zaken, Infrastructuur en Milieu alsmede Veiligheid en Justitie informeer ik u dat
de beraadslagingen in het kabinet over het VPD-beleidskader momenteel nog gaande zijn. Zodra deze afgerond zijn zal uw Kamer
worden geïnformeerd.
Tevens informeer ik u dat de inzetten van de militaire beveiligingsteams aan boord van de twee zeetransporten, waarover ik
u op 23 maart 2011 schriftelijk informeerde (Kamerstuk 32 706, nr. 1) goed en zonder incidenten zijn verlopen. Via het Kustwachtcentrum is bij de regering wederom een aanvraag voor militaire
bijstand ontvangen ten behoeve van een zeetransport van de Verenigde Arabische Emiraten naar Singapore. Het betreft hier hetzelfde
schip waarvoor eerder ook militaire bijstand werd verleend door een militair beveiligingsteam. De beleidsverantwoordelijke
ministers hebben besloten wederom een zelfstandig militair beveiligingsteam (Vessel Protection Detachment, VPD) aan boord van dit zeetransport in te zetten. De inzet van het derde VPD zal onder dezelfde voorwaarden geschieden als
waarover ik eerder met uw Kamer heb overlegd (Kamerstukken 32 706, nr. 1, 32 706, nr. 3, 32 706, nr. 4 en 32 706, nr. 6). Voor de financiering van het derde VPD zal een vergelijkbaar bedrag bij de reder in rekening worden gebracht als bij de
eerdere VPD’s. Ook voor dit VPD geldt dat de voorwaarden, in het bijzonder de gedeeltelijke financiering van de kosten door
de Staat van deze inzet, geen precedent scheppen.
In het commissieverzoek van 22 april 2011 van de vaste commissie voor Defensie (2011Z08520/2011D21377) wordt de minister van Defensie verzocht een nadere toelichting te geven op zijn uitspraken tijdens het TV programma «Oog
in oog» van 20 april 2011 over de Nederlandse inzet inzake piraterij. Nederlandse marineschepen voeren in internationaal verband
dagelijks operaties uit in de Golf van Aden, de Somalische wateren en de Arabische Zee.
Het gebied met de hoogste dreiging beslaat meer dan twee miljoen vierkante zeemijlen. Een wateroppervlak dat alleen door intensieve
internationale samenwerking succesvol tegen piraterij kan worden beschermd. Voor elk land, en dus ook voor Nederland, geldt
een niet onuitputtelijke materiële, personele en logistieke capaciteit van de Krijgsmacht. Hierdoor is ondermeer het aantal
beschikbare militaire beveiligingsteams voor inzet aan boord van koopvaardijschepen tegen piraterij beperkt. Aanvragen worden
daarom kritisch beoordeeld waarbij risico, alternatieven en beschikbaarheid, belangrijke aspecten zijn. Het belang van een
helder en eenduidig beleidskader voor het plaatsen van militaire beveiligingsteams aan boord van koopvaardijschepen wordt
hiermee onderstreept.
In het commissieverzoek van 2 mei 2011 van de vaste commissie voor Defensie (2011Z08939/2011D23048) wordt de minister van Defensie verzocht, in samenspraak met de ministers van Buitenlandse Zaken, Veiligheid en Justitie
en Infrastructuur en Milieu, te reageren op het artikel «Nederlandse beveiligers met eigen boot op piratenjacht», verschenen
op 27 april 2011 in het Algemeen Dagblad. De regering heeft kennis genomen van het artikel. De regering hecht eraan te wijzen
op de geldende wettelijke kaders aangaande het toelaten van gewapende particuliere beveiligers aan boord van in Nederland
geregistreerde schepen. Overtreding van de Wet wapens en munitie kan een misdrijf opleveren, waartegen het openbaar ministerie
vervolging kan instellen. Omdat het betreffende schip in het Verenigd Koninkrijk is geregistreerd, valt het schip onder Britse
jurisdictie. De inzet van gewapende particuliere beveiligers ter bescherming van koopvaardijschepen tegen piraterij roept
vragen op, waarover een ad hoc commissie onder leiding van prof. mr. J. L. de Wijkerslooth verzocht is advies te geven. De
regering zal haar standpunt bepalen na afronding van het werk van de ad hoc commissie.
De minister van Defensie,
J. S. J. Hillen