32 706 Beveiliging zeevaartroutes tegen piraterij

Nr. 17 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 september 2011

Op 12 juli jl. heb ik u geïnformeerd over het overleg van Defensie en de reders in de werkgroep Vessel Protection Detachment (VPD). Ook heb ik u toegezegd de Kamer in september te informeren over de voortgang van het overleg (Kamerstuk 32 706, nr. 14). Met deze brief voldoe ik aan deze toezegging.

De werkgroep VPD is sinds 5 juli jl. vier keer bijeengeweest. Het overleg richtte zich op de vergroting van het wederzijdse inzicht, in het kader waarvan defensievertegenwoordigers in augustus een reder hebben bezocht, en op de verkenning van vervolgstappen om de bescherming van koopvaardijschepen tegen piraterij verder te verbeteren. Het streven van de werkgroep is alle onder Koninkrijksvlag varende schepen die daarvoor in aanmerking komen te voorzien van een VPD.

De werkgroep blijft in beginsel bestaan zolang Defensie militaire VPD’s inzet. Het referentiekader voor het overleg bestaat uit het beleidsmatige en juridische kader voor VPD’s, inclusief Best Management Practices (BMP), de regeringsreactie op het AIV-advies inzake piraterij (kamerstuk 32 706, nr. 5, 1 april 2011) en het beleidskader VPD (kamerstuk 32 706, nr. 9, 15 juni 2011). De werkgroep heeft voorts kennisgenomen van het Rapport van de commissie-De Wijkerslooth. Hieronder volgt een overzicht van relevante punten van overleg.

Punten van overleg

1. Aanvraagtermijn

Het beleidskader VPD hanteert voor VPD’s een aanvraagtermijn van zes weken. Ongeveer vier weken zijn nodig voor het verkrijgen van de vereiste diplomatieke (overvlieg)klaringen van andere landen voor het vervoer van wapens en munitie. Reders beschouwen de lange aanvraagtermijn als onwerkbaar. De werkgroep heeft daarom onderzocht of de aanvraagtermijn kan worden verkort en waar mogelijk gebeurt dit inmiddels. Zo delen reders zoveel mogelijk hun operationele planning met Defensie, zodat zij beter kan anticiperen op VPD-aanvragen. Ook is op grond van de ervaring met eerste VPD’s de tijd voor interdepartementaal overleg afgenomen tot enkele werkdagen. De aanvragen voor de vereiste diplomatieke klaringen kunnen niet op korte termijn worden verkort. Hiervoor is diplomatiek overleg nodig. De noodzaak van diplomatieke klaringen kan ten dele worden weggenomen door wapens en munitie in of nabij het operatiegebied op te slaan. Na een eerdere VPD-inzet is deze mogelijkheid al benut, waardoor eind augustus een aanvraag voor een VPD in september kon worden goedgekeurd. Omdat zeetransporten vanuit alle windstreken komen, onderzoekt de werkgroep de mogelijkheden om op strategische posities opslagpunten in te richten.

2. Capaciteit en omvang van VPD’s

Volgens het beleidskader VPD kan Defensie maximaal twee VPD’s gelijktijdig inzetten. De reders achten deze beperking te knellend. Ook is naar hun mening de omvang van de VPD’s te groot, wat tot problemen kan leiden op kleinere, maar wel zeer kwetsbare schepen. Met kleinere teams kan Defensie bovendien meer VPD’s inzetten, aldus de reders.

In een presentatie aan de reders heeft Defensie toegelicht dat de grootte van VPD’s wordt bepaald door de eigenschappen van het te beveiligen object, de wijze van opereren en de actuele dreiging in het gebied. Daarnaast moet het VPD dusdanig groot zijn dat het 24 uur per dag volledig zelfstandig kan optreden en dat het risico van overmeestering is uitgesloten. Daarvoor is escalatiedominantie van belang. Na elke inzet evalueert Defensie de grootte en samenstelling van een VPD en zo mogelijk worden aanpassingen gedaan. De werkgroep onderzoekt ook welke aanpassingen het mogelijk maken VPD’s aan boord van kleinere schepen te plaatsen. De inzetbeperking van maximaal twee gelijktijdige VPD’s is intussen opgeheven. Voortaan zal per geval de beschikbare capaciteit worden beschouwd op het moment van aanvraag en uitvoering. In oktober zullen drie VPD’s gelijktijdig worden ingezet.

3. Kwetsbaarheid van zeetransport

Tot dusver beoordeelt de reder bij een bijstandsaanvraag de kwetsbaarheid van de zeetransporten volgens verschillende methodieken. De werkgroep is het erover eens dat de kwetsbaarheid van zeetransport objectief kan worden beoordeeld met behulp van een risicoanalyse volgens een vastgestelde systematiek, het Operational Risk Management (ORM). Enkele reders maken al gebruik van deze systematiek. De werkgroep heeft het initiatief genomen de ORM-systematiek te standaardiseren en beschikbaar te maken voor de reders. Bij de aanvraag voor preventieve bijstand sturen reders hun ORM voor het desbetreffende zeetransport naar Defensie. Op grond van de ORM, aanvullende informatie over de actuele dreiging en de bredere veiligheidscontext, beoordeelt Defensie of er aanleiding is voor de inzet van een VPD of dat andere risicobeperkende maatregelen mogelijk zijn. De reders blijven van mening dat zij, gezien hun verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de bemanning, de lading en het schip, zelf moeten kunnen bepalen of zij gewapende bescherming aan boord willen hebben.

4. Financiering

De inzet van militaire VPD’s dient zowel een privaat als een publiek belang. Het is dan ook billijk de kosten van de inzet van VPD’s bij de reders in rekening te brengen. De reders zijn daartoe bereid mits de hoogte van het bedrag in verhouding staat tot de kosten van de inschakeling van een privaat beveiligingsbedrijf. De reders behouden zo een level playing field met hun buitenlandse concurrenten. Defensie baseert de bijdrage van de reders op de totale additionele kosten van een militair VPD. Om de bijdrage van reders niet per inzet te laten variëren, heeft Defensie op basis van eerdere VPD’s een kostenraming gemaakt. De kosten bedragen per VPD ongeveer € 450 000, waarbij het transport van wapens en munitie de hoogste kostenpost is. Defensie brengt de reders een vast bedrag (€ 150 000) en een bedrag per inzetweek (€ 25 000, ongeacht de grootte van het VPD) in rekening. De reders merken op dat voor een aantal van hen deze kosten zo hoog zijn, dat transporten economisch niet rendabel kunnen worden gemaakt. Als in de toekomst wapens en munitie in het operatiegebied kunnen worden opgeslagen, is er minder luchttransport nodig. De totale additionele kosten zullen daardoor dalen en op termijn dus ook het bedrag dat Defensie aan de reders doorberekent. In overleg met de reders zal Defensie blijven zoeken naar manieren om de inzet van VPD’s effectiever en efficiënter te maken.

De minister van Defensie,

J. S. J. Hillen

Naar boven