Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 32680 nr. 10 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 32680 nr. 10 |
Vastgesteld 20 oktober 2011
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft de Tijdelijke Commissie Lessen uit recente arbeidsmigratie de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over haar eindrapport d.d. 29 september 2011 «Arbeidsmigratie in goede banen» (Kamerstuk 32 680, nr. 4).
De commissie heeft deze vragen beantwoord bij brief van 19 oktober 2011. De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Van Gent
Adjunct-griffier van de commissie,
Lips
1
Kan de commissie zich vinden in een voorstel om te pleiten voor een inburgeringsplicht voor EU-burgers?
De commissie doet geen uitspraken over voorstellen voor een inburgeringsplicht voor EU-burgers. Zij pleit ervoor om in Europees verband te verkennen hoe en met welke instrumenten de integratie van EU-onderdanen kan worden bevorderd.
2
Zijn gebrekkige huisvesting en overbewoning de enige oorzaken van overlast in sommige wijken?
Nee, maar wel hele belangrijke oorzaken. Wanneer te veel mensen in een pand wonen dat geschikt is voor een kleiner aantal mensen, ontstaat vaak overlast of een gevoel van overlast voor omwonenden. Er zijn echter ook andere oorzaken, zoals bijvoorbeeld onbekendheid met de regels over het buiten zetten van afval, verkeersoverlast of geluidsoverlast door drankgebruik.
3
Kan nader uiteen worden gezet wat wordt bedoeld met de zin: «Vooral op het terrein van de huisvesting mist een «sense of urgency» en concrete, meetbare doelstellingen»?
De activiteiten om de groeiende vraag naar huisvesting het hoofd te bieden zijn op de meeste plaatsen pas de laatste twee jaar op gang gekomen. De partijen die zich hiermee bezig moeten houden hebben een afwachtende houding ten opzichte van elkaar aangenomen. Het gevolg is dat in de grote steden en op recreatieterreinen onacceptabele situaties zijn ontstaan. In de brief (kamerstuk 29 407, nr. 118) die minister Kamp aan de Kamer heeft gestuurd, wordt vaak gesproken over «bezien welke maatregelen aanvullend nodig zijn», «in gesprek gaan», «verkennen», «onderzoeken», en «stimuleren». De commissie zou graag zien dat het kabinet een actievere rol gaat spelen zodat huisvesting daadwerkelijk gerealiseerd wordt.
4
In welke andere Europese landen zijn nog meer beperkende maatregelen getroffen en hoe verhouden deze zich tot de maatregelen van het Kabinet en de Tijdelijke Commissie?
De commissie heeft geen uitputtende inventarisatie gemaakt van beperkende maatregelen in andere landen. Wel kan als recent voorbeeld van een land dat beperkende maatregelen heeft genomen Spanje worden aangehaald. Spanje heeft het vrij verkeer voor een nieuwe instroom van Roemeense werknemers met ingang van 22 juli 2011 beëindigd (tot uiterlijk 1 januari 2014). Roemenen moeten, net als andere derdelanders, een werkvergunningsprocedure volgen (incl. aanvraag door werkgever). Op dit moment zijn er ongeveer 900 000 geregistreerde Roemeense immigranten in Spanje. Deze vallen buiten de nieuwe regels. De maatregelen zijn genomen omdat het aantal arbeidsimmigranten uit Roemenië dermate sterk is gestegen dat volgens de Spaanse overheid directe actie nodig was om de Spaanse arbeidsmarkt te beschermen. Zoals bekend is de Spaanse werkloosheidssituatie nijpend. De regeling geldt niet voor immigranten uit Bulgarije, die instroom is nooit zo groot geweest en neemt zelfs af.
De commissie heeft als uitgangspunt genomen dat zij voor wat betreft mogelijke beperkende maatregelen binnen de Europese spelregels opereert. Daar waar deze langs, of wellicht buiten de Europese kaders treden is de commissie van opvatting dat deze door het kabinet op de EU-agenda moet worden geplaatst.
5
Wat bedoelt de commissie met de opmerking dat de beperkende maatregelen van sommige Europese landen buiten het Europeesrechtelijk kader «lijken» te vallen?
In een aantal landen zijn maatregelen getroffen op het terrein van registratie van EU-burgers en/of uitzetting. Deze hebben – zoals bijvoorbeeld bij het Limosasysteem in België – geleid tot een inbreukprocedure van de Europese Commissie omdat ze, in de opvatting van de Europese Commissie, in strijd zijn met geldende EU-bepalingen op het terrein van vrij verkeer van diensten (Limosa) of non-discriminatie (uitzetting). Of dit in alle gevallen tot veroordeling van de lidstaten door het Europese Hof zal leiden is nog onbekend omdat procedures nog lopen.
6
Was in het verleden geen eerstedagsmelding? Zo ja, hoe zag deze eruit? Zo ja, kunnen we deze weer herinvoeren?
Op 1 januari 2009 is de algemene verplichting om nieuwe werknemers met een eerstedagsmelding bij de Belastingdienst aan te melden, vervallen. Alleen als er sprake is van fraude of illegale arbeid kan de Belastingdienst bedrijven verplichten om 3 jaar lang een eerstedagsmelding te doen. Dit geldt ook voor bedrijven die zich niet hebben ingeschreven bij het handelsregister.
De commissie heeft geen opvatting of, en zo ja, op welke wijze de eerstedagsmelding voor alle bedrijven weer heringevoerd kan worden.
7
Kan er ook een instroom worden verwacht van werknemers uit Zuid-Europese landen, zoals Spanje?
Er zijn altijd migratiebewegingen tussen de lidstaten van de Europese Unie, die in omvang en richting variëren over de tijd en met de economische situatie. Er kan dan ook een instroom worden verwacht van werknemers uit Zuid-Europese landen. Er is vanaf 2006 sprake van een opvallende toename van het aantal arbeidsmigranten uit de West- en Zuid-Europese landen die al voor 2004 lid van de EU waren. Vooral uit Griekenland en Spanje komen sinds het uitbreken van de financiële crisis steeds meer migranten naar Nederland. Uit cijfers van het CBS is af te leiden dat in de periode vanaf 2007 tot en met 2010 het aantal Grieken en Spanjaarden dat jaarlijks naar Nederland migreerden met 98% respectievelijk 83% is toegenomen. Het absolute aantal Spaanse en Griekse immigranten blijft echter nog steeds ver achter bij het aantal Poolse immigranten.
Totaal geboorteland |
Polen |
Griekenland |
Spanje |
|
---|---|---|---|---|
Periode |
aantal |
aantal |
aantal |
aantal |
2003 |
104 514 |
2 234 |
635 |
1 280 |
2004 |
94 019 |
5 162 |
670 |
1 285 |
2005 |
92 297 |
6 746 |
726 |
1 256 |
2006 |
101 150 |
8 364 |
842 |
1 351 |
2007 |
116 819 |
10 253 |
846 |
1 509 |
2008 |
143 516 |
14 107 |
1 222 |
2 177 |
2009 |
146 378 |
13 231 |
1 175 |
2 356 |
2010 |
154 432 |
15 022 |
1 674 |
2 764 |
Prognoses blijken heel lastig te zijn, extrapolatie ook. Er zijn de commissie geen prognoses bekend die specifiek betrekking hebben op de Zuid-Europese landen. Er worden door het CBS geen afzonderlijke prognoses gemaakt voor onderdelen van de EU. Het CBS komt tot het volgende beeld voor het te verwachten aantal immigranten vanuit de EU-26:
– de oude EU-lidstaten: 24 duizend
– de 10 nieuwe lidstaten: 11 duizend
– Bulgarije en Roemenië: 2 duizend
– Kandidaat-lidstaten van de EU: 2 duizend
(bron: CBS – Bevolkingsprognose 2008–2050: veronderstellingen over immigratie. Bevolkingstrends, 1e kwartaal 2009)
8
Waarom is bij de periode 2011–2015, bij onder andere de instroom van Bulgaren en Roemenen uitgegaan van het opheffen van de beperkingen per 1 januari 2012 en niet van 1 januari 2014?
In de CPB-notitie ««Arbeidsmigratie uit Oost-Europa»« (zie bijlagen bij eindrapport) wordt uitgegaan van verschillende scenario’s, niet alleen het scenario waarbij Nederland de beperkingen opheft per 1 januari 2012. De uitkomsten van de ramingen van de instroom van het aantal permanente immigranten worden dan ook in een bandbreedte aangegeven, waarbij de grens van de bandbreedte afhankelijk is van het gekozen scenario (zie noot en toelichting op figuur 1, op pagina 10–11, Kamerstuk 32 680, nr. 8).
Als in Nederland een tewerkstellingsvergunning blijft gelden tot 1 januari 2014 is de bovengrens niet van toepassing en zal het aantal Bulgaarse en Roemeense werknemers pas in 2014 toenemen tot ongeveer 6000 per jaar.
9
Waarom houden gemeenten zich niet altijd aan de richtlijnen voor inschrijving in het GBA?
De procedure voor in- en uitschrijving wordt door sommige gemeenten als omslachtig ervaren. Het duurt, zoals gemeld door Den Haag, veertien weken voordat iemand daadwerkelijk uit de GBA is uitgeschreven. Dit komt doordat in de Wet GBA een aantal stappen is vastgelegd vanwege een aantal rechtsbeschermende maatregelen voor de burger. Voor mensen die hier tijdelijk blijven vinden sommige gemeenten dit te veel werk. Ook als een gemeente een situatie constateert die niet in overeenstemming is met de werkelijkheid, moeten er veel stappen worden gezet voordat de gemeente de GBA in overeenstemming kan brengen met de werkelijke situatie. Ook zijn er gemeenten die vanwege toeristenbelasting of bestemmingsplanvereisten geen GBA inschrijvingen nastreven.
10
Wat moeten onder de positieve prikkels worden verstaan die registratie moeten bevorderen?
Het moet voor alle partijen, werkgevers, gemeenten en arbeidsmigranten, aantrekkelijker worden om zich (te laten) inschrijven in het GBA. Het kabinet wordt gevraagd om positieve prikkels te introduceren. Het weghalen van negatieve prikkels valt hier ook onder.
11
Als van de Poolse immigranten die in 2000–2009 naar Nederland kwamen inmiddels bijna 60% weer vertrokken is, betekent dit dat zo’n 40% van deze Polen hier is gebleven en om hoeveel gaat het hier dan?
Ja, circa 40% van de Polen die in 2000–2009 naar Nederland zijn gekomen, is hier tot dusver gebleven. Het gaat daarbij om circa 87 000 Polen (per 1 januari 2011, zie tabel 1, bevolking naar herkomstgroepering, 32 680, nr. 4, p. 117). Het gaat hier om personen die zich hebben ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) en dus de intentie hebben hier minimaal vier maanden te verblijven. Daarbij moet worden opgemerkt dat blijvende groep niet continu dezelfde groep is.
12
Waarom kiest de commissie alleen voor positieve prikkels om de registratie te bevorderen? Is het niet beter om ook voor negatieve prikkels te kiezen (bijv. geen uitkering als een arbeidsmigrant niet ingeschreven staat)?
De commissie ondersteunt de acties van het kabinet om het probleem van de onvolledige registratie te verbeteren. Een van deze acties is het wetsvoorstel Basisregistratie Personen, waar een effectieve sanctie (negatieve prikkel) in wordt opgenomen op het niet naleven van de registratieplicht. Naast deze prikkels zijn naar het oordeel van de commissie ook positieve prikkels nodig die niet door sancties en handhaving zijn te ondervangen. Deze kunnen worden toegepast op de werkgever, gemeente en arbeidsmigrant zelf, met name op de tijdelijke arbeidsmigrant (< drie maanden) die zich niet hoeft in te schrijven. Een regel die alleen zou gelden voor arbeidsmigranten is niet mogelijk. Het is wel mogelijk dit te bezien voor alle uitkeringsgerechtigden.
13
Waarom is op macro-niveau nauwelijks sprake van verdringing?
Uit het onderzoek van SEO (zie bijlagen eindrapport, 32 680, nr. 9) is gebleken dat er op macro-niveau nauwelijks sprake is van verdringing. De kleine positieve (in groeisegmenten) en negatieve ( in krimpsegmenten) effecten hebben elkaar in evenwicht gehouden. Wanneer het aandeel arbeidsmigranten tweemaal zo snel toeneemt als in 2008, bedraagt het negatieve verdringingseffect in krimpsegmenten ongeveer 1 op 1000 (op jaarbasis). Het positieve effect in groeisegmenten is iets groter, 1 op 600 (op jaarbasis). Aangezien beide effecten tegelijkertijd optreden, is het netto effect van langdurige arbeidsmigratie uit de MOE+-landen gelijk aan nul. Verdringing van bestaande werkgelegenheid door arbeidsmigranten is dus op macro-niveau een beperkt fenomeen, maar op sectoraal niveau (bouw en logistiek) is wel sprake van verdringing.
14
Voorziet Richtlijn 97/71 (detacheringsrichtlijn) niet in gelijke beloning voor gelijk werk?
In de detacheringsrichtlijn is geregeld dat de lidstaten er op toe zien dat de werknemer, die tijdelijk in een andere lidstaat is gedetacheerd ten aanzien van een bepaalde harde kern van arbeidsvoorwaarden, zoals onder andere minimumlonen, maximale werktijden en minimum aantal vakantiedagen, aanspraak moet kunnen maken op de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften van het werkland, ongeacht het recht dat van toepassing is op zijn arbeidsovereenkomst.
De detacheringsrichtlijn is in Nederland omgezet in de Wet Arbeidsvoorwaarden Grensoverschrijdende Arbeid (WAGA).
Op grond daarvan gelden verbindend verklaarde cao-bepalingen ook voor werknemers, die tijdelijk in Nederland arbeid verrichten en wier arbeidsovereenkomst wordt beheerst door een ander recht dan het Nederlandse recht, indien deze bepalingen onder andere betrekking hebben op minimumlonen, inclusief vergoedingen voor overwerk, (exclusief aanvullend pensioen).
Er is dus geen sprake van gelijk loon voor gelijk werk, wel van een geldend (cao)minimumloon.
15
Hoe hebben andere landen de Detacheringsrichtlijn 96/71 geïmplementeerd op het onderdeel gelijk loon voor gelijk werk?
Zoals vermeld in antwoord 14 is geen sprake van gelijk loon voor gelijk werk. Alle lidstaten hebben de detacheringsrichtlijn geïmplementeerd opde harde kern van arbeidsvoorwaarden waaronder het verplichte element van de minimumbeloning. In Oostenrijk, België, Spanje, Finland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Portugal en Luxemburg vallen alle sectoren binnen de werkingssfeer van de algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen. In bijvoorbeeld Duitsland is de werkingssfeer beperkter, namelijk naast de bouw alleen voor diensten op het gebied van de bijstand aan de zeescheepvaart en de zorg.
16
Welke rol heeft de overheid in andere buurlanden met betrekking tot de handhaving van de Detacheringsrichtlijn?
In alle gevallen zijn de lidstaten verantwoordelijk voor implementatie en handhaving van Europese richtlijnen. Alle lidstaten hebben een eigen systeem van controle en handhaving voor de detacheringsrichtlijn.
17
Waarom is de commissie van mening dat er een autoriteit ingesteld moet worden om de naleving van CAO-afspraken te waarborgen? Kan dit niet met de huidige bevoegdheden en instrumenten? Ziet de commissie hier een taak voor de overheid? Of ziet de commissie hier meer een taak voor sociale partners zelf?
In sommige sectoren, zoals de bouw, transport en land- en tuinbouw, is op het gebied van de naleving van de cao’s verbetering mogelijk. De Stichting Naleving Cao Uitzendbranche (SNCU) is alleen bevoegd voor de uitzendbranche en de Arbeidsinspectie controleert alleen op naleving van het wettelijk minimumloon (WML). Het is een taak van de cao-partijen de cao-voorwaarden te handhaven. De overheid kan dit faciliteren, onder andere door verbetering van de samenwerking tussen de handhavende instanties of door bij vergunningverlening bijvoorbeeld de SNCU te betrekken.
18
In welke gevallen kan het principe van gelijk loon voor gelijk werk bij detacheringen niet worden afgedwongen? Welke belemmeringen spelen er dan?
In geen enkel geval kan het principe van gelijk loon voor gelijk werk worden afgedwongen omdat de richtlijn dit niet voorschrijft. De handhaving van de voorgeschreven bepalingen ten aanzien van het cao-minimumloon kan alleen worden afgedwongen voor de bouw en indien en voor zover een lidstaat de sectoren buiten de bouw onder de werkingssfeer van de richtlijn heeft gebracht.
19
Waarom denkt de commissie de extra inzet van interventies te kunnen betalen uit de boetes? Impliceert de commissie hiermee dat fraude altijd zal plaatsvinden? Anders kan de inspectie niet meer betaald worden
De commissie stelt voor het kabinet te vragen meer prioriteit te geven aan de problematiek van de schijnzelfstandigheid, bijvoorbeeld door (extra) inzet van interventieteams. Zij doet hierbij de suggestie om het kabinet de mogelijkheid te laten onderzoeken om eventuele extra kosten te financieren uit (verhoging) van boetes.
20
Hebben werkgevers een informatieplicht aan de vakbonden om naleving van CAO’s mogelijk te maken?
In de Wet op de cao staat een verplichting voor cao-partijen om er voor te zorgen dat hun leden de cao naleven. Handhavingsmogelijkheden zijn vastgelegd in art. 9, lid 2, en 15 van de Wet op de cao. De werkgever moet aan het verzoek om informatie van de vakbonden voldoen indien zij kunnen onderbouwen dat het verzoek wordt gedaan in het kader van de naleving van de cao.
21
Is het mogelijk om een omgekeerde bewijslast in te voeren voor schijnzelfstandigen?
De commissie heeft haar aanbevelingen binnen de huidige spelregels van het vrije verkeer gezocht. Een omkering van de bewijslast voor schijnzelfstandigen uit Midden- en Oost-Europa zou op gespannen voet met deze regels kunnen staan. De commissie heeft in het kader van de schijnzelfstandigheid aanbevolen om het mogelijk maken van gelijk loon bij gelijk werk, in geval van detachering, op de Europese agenda te plaatsen. Tevens verwacht de commissie dat door de in te stellen autoriteit ook oneigenlijke concurrentie tussen zelfstandigen en werknemers die binnen de cao vallen, zal worden bestreden.
22
Wat verstaat de Tijdelijke Commissie onder arbeidsuitbuiting, gezien hun opmerking over de juridische definitie van arbeidsuitbuiting?
De commissie gaat uit van een ruimere definitie dan de definitie van het Bureau Nationale Rapporteur Mensenhandel (BNRM) voor «overige uitbuiting» en zoals deze valt onder artikel 273f WvSr. Arbeidsuitbuiting heeft, in de beleving van de commissie ook betrekking op structurele onderbetaling, slechte huisvesting, betalen van onredelijke boetes en zeer hoge kosten van huisvesting, die direct gekoppeld zijn aan de arbeidsovereenkomst.
23
Hoe verhoudt de opmerking van de Tijdelijke Commissie over de uitbreiding van de juridische definitie van arbeidsuitbuiting zich tot de B9-regeling?
Arbeidsuitbuiting valt onder «overige uitbuiting» van het Wetboek van Strafrecht, artikel 273f. Sinds de opneming van het begrip in de wet in 2005 zijn in de periode 2006–2008 relatief gezien meer B-9vergunningen verleend aan mannelijke slachtoffers. Dit is het gevolg van strafbaarstelling van uitbuiting in andere sectoren dan de seksindustrie. In het afgelopen decennium behoren Bulgaren en Roemenen tot de top 5 nationaliteiten van B9-ontvangers.2 De B9-regeling houdt in dat vreemdelingen, die (mogelijk) slachtoffer of getuige zijn van mensenhandel, gedurende de opsporing en vervolging tijdelijk legaal in Nederland kunnen verblijven en zodoende ter beschikking kunnen blijven van politie en OM. De commissie verwacht geen extra beroep op de B9-regeling door Europeanen omdat, bijvoorbeeld de Polen al over vrij verkeer beschikken en de Roemenen en Bulgaren uiterlijk per januari 2014 volledig vrij verkeer krijgen, er geen sprake is van illegaal verblijf in Nederland. Er zijn in de loop van de afgelopen jaren steeds minder B9-ontvangers uit Europa.
24
Wie zou een actiever voorlichtingsbeleid moeten gaan voeren op het terrein van de arbeidsuitbuiting?
Zowel de rijks- als gemeentelijke overheid zou, inspelend op reeds bestaande sociale media, in Nederland en in Midden- en Oost-Europa actiever arbeidsmigranten kunnen voorlichten over werken in Nederland. Met de verantwoordelijkheden die dit voor de arbeidsmigrant met zich meebrengt, maar ook om hem/haar te wijzen op negatieve aspecten: de diverse verschijningsvormen van arbeidsuitbuiting, onderbetaling en gebrekkige huisvesting. Bij deze voorlichting zouden ook belangenverenigingen van migrantengroepen in Nederland kunnen worden betrokken.
Daarnaast zou de Nederlands overheid kunnen samenwerken met overheden uit Midden- en Oost-Europa bij het geven van voorlichting over arbeidsuitbuiting.
Zo bleek tijdens het werkbezoek dat de Bulgaarse overheid via een website voorlichting verstrekt over malafide uitzendbureaus.
25
Wiens taak is het om de arbeidsmigrant op de eerste dag van zijn tewerkstelling te wijzen op zijn rechten en plichten?
Naar het oordeel van de commissie zou onder verantwoordelijkheid van de werkgever de arbeidsmigrant moeten worden gewezen op zijn of haar rechten en plichten.
26
Als werkgevers een tewerkstellingsvergunning moeten aanvragen en de tewerkstellingsvergunning wordt verleend voor de duur dat het werk duurt tot een maximum van drie jaar. Hoe verhoudt dit gegeven zich dit dan tot de opmerking van de Tijdelijke Commissie dat benadeelde werknemers voorrang kunnen worden gegeven voor nieuw werk op een tewerkstellingsvergunning?
De commissie meent dat, daar waar arbeidsmigranten aantoonbaar benadeeld zijn door een werkgever en de tewerkstellingsvergunning wordt ingetrokken, in samenwerking met werkgevers onderzocht moet worden op welke wijze deze arbeidsmigrant voorrang kan worden gegeven voor nieuw werk op een andere tewerkstellingsvergunning. Indien uit dit onderzoek blijkt dat dit mogelijk is, kan op deze wijze worden voorkomen dat de arbeidsmigrant dubbel wordt benadeeld: geen werk meer en terug naar het land van herkomst. Bovendien hoeft er geen nieuwe arbeidsmigrant naar Nederland te worden gehaald.
27
Wat vindt de commissie van het wetsvoorstel van minister Kamp om ook de inleners aansprakelijk te stellen bij het aannemen van illegale werknemers? Voldoet dit aan de wensen van de commissie?
In het wetsvoorstel registratieplicht uitzendbureaus wordt geregeld dat uitzendbureaus in het Handelsregister als uitzendbureau geregistreerd moeten staan. Doen zij dat niet, dan krijgen zij een boete. Die geldt ook voor bedrijven die personeel via hen inhuren. De boete bedraagt de eerste keer € 12 000 per werknemer, bij herhaling € 24 000 per werknemer en bij een derde overtreding € 36 000 per werknemer. De commissie staat positief tegenover dit wetsvoorstel.
28
Waarom vindt de commissie dat er onderzocht moet worden of en hoe de werkgever meer verantwoordelijkheid kan worden gegeven voor de kosten van terugkeer als de tewerkstellingsvergunning wordt beëindigd? Vindt de commissie niet dat het aan de arbeidsmigrant zelf is om er voor te zorgen dat hij voldoende middelen heeft voor de terugkeer?
De commissie is van mening dat er zeker ook een verantwoordelijkheid ligt bij de arbeidsmigrant zelf om ervoor te zorgen dat hij voldoende middelen heeft voor terugkeer. Echter, daar waar de tewerkstellingsvergunning tussentijds wordt beëindigd omdat de arbeidsmigrant aantoonbaar is benadeeld door de werkgever zou door het kabinet onderzocht moeten worden of en hoe de werkgever meer verantwoordelijkheid kan worden gegeven voor de kosten van terugkeer.
29
De commissie legt veel nadruk op voorlichting bij uitbuiting. Is de commissie van mening dat het ook de eigen verantwoordelijkheid van de arbeidsmigrant is om op de hoogte te zijn van de regels en eisen in Nederland?
Ja, de arbeidsmigrant heeft zeker een eigen verantwoordelijkheid om zich te informeren, maar omdat een arbeidsmigrant in een situatie kan komen die vooraf niet is voorzien, hebben ook andere partijen een verantwoordelijkheid om goede voorlichting te verschaffen. De mogelijkheid voor een arbeidsmigrant om zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen groeit wanneer deze beter op de hoogte is van zijn rechten en plichten.
30
Waarom wil de commissie dat benadeelde werknemers voorrang kunnen worden gegeven voor nieuw werk op een tewerkstellingsvergunning? Zo kan het voorkomen dat een benadeelde werknemer door eigen schuld benadeeld wordt. Heeft deze dan nog recht op voorrang? In hoeverre mogen werknemers zelf kiezen welke werknemers ze aannemen?
De commissie verwijst hierbij naar het antwoord op vraag 26. Voor wat betreft de uitwerking van deze aanbeveling ziet de commissie de resultaten van het in samenwerking met werkgevers uit te voeren onderzoek met belangstelling tegemoet.
31
Hoe moet de Arbeidsinspectie efficiënter en effectiever worden ingezet?
Het kabinet heeft al acties aangekondigd op het gebied van gegevensuitwisseling tussen gemeenten en inspectiediensten. Dit dient zo spoedig mogelijk, zo nodig wettelijk, geregeld te worden.
Daarnaast meent de commissie dat er in de samenwerking tussen Arbeidsinspectie met bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie, nog winst te boeken is, daar waar het gaat om de bestrijding van mensenhandel en arbeidsuitbuiting.
Ook zou de Arbeidsinspectie vanuit risicogericht toezicht meer prioriteit kunnen geven aan situaties waarin wordt gewerkt met arbeidsmigranten.
Tevens zou de inbedding van gemeenten in de interventieteams, waarin ook de Arbeidsinspectie participeert, verbeterd kunnen worden, waardoor ook misstanden in de huisvesting beter in beeld kunnen komen. Slechte huisvestingssituaties gaan vaak hand in hand met slechte arbeidsomstandigheden en onderbetaling.
Tenslotte meent de commissie dat de Arbeidsinspectie effectiever ingezet kan worden indien het kabinet voor de Arbeidsinspectie lastig te controleren zaken als minimum(uur)loon en stukloon nog eens tegen het licht kan houden en met verbetervoorstellen ter zake kan komen.
32 en 33
In hoeverre heeft het kabinet een taak als het gaat om de huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten? Hoe ziet de vervulling van die taak eruit?
In welke richting denkt de tijdelijke commissie als het gaat om het beleid met betrekking tot de huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten dat het kabinet in dezen zou moeten ontwikkelen?
De commissie is van mening dat de taak van het kabinet breder moet zijn dan nu het geval is, bijvoorbeeld door erop toe te zien dat provincies en gemeenten gezamenlijk regionaal volkshuisvestingsbeleid ontwikkelen. Dit beleid van alle overheden dient zo spoedig mogelijk tot realisatie van huisvesting te leiden. Zogenaamde short stay voorzieningen dienen niet alleen beschikbaar te komen voor tijdelijke arbeidsmigranten, maar voor iedereen die voor een kortdurende periode, bijvoorbeeld een paar maanden, huisvesting zoekt. Naast het ondersteunen van lokale overheden zou het kabinet een sterkere regierol moeten nemen. Dit geldt vooral voor de samenwerking tussen gemeenten. Het kabinet zou moeten sturen op het voorkomen van een te grote concentratie én isolatie van arbeidsmigranten.
34
In hoeverre hebben corporaties een taak als het gaat om de huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten? Wat betekent het invullen van die taak voor de personen die reeds op een wachtlijst staan?
Momenteel spelen de woningbouwcorporaties nauwelijks een rol bij realisatie van tijdelijke woningbouw voor arbeidsmigranten. Gezien het beperkte kwalitatieve en kwantitatieve aanbod van dit type woningen zou hun rol groter kunnen zijn, zeker daar waar op basis van de gemeentelijke Woonvisie prestatieafspraken met corporaties kunnen worden gemaakt.
Het betreft het segment van tijdelijke woonvoorzieningen en niet het segment van de reguliere woningbouw. Dit hoeft geen gevolgen te hebben voor personen die op de wachtlijst voor het reguliere woningaanbod staan.
35
In welke richting denkt de tijdelijke commissie als het gaat om het versterken van de rol van woningbouwcorporaties in het segment «tijdelijke huisvesting»?
In het segment «tijdelijke huisvesting» kunnen de woningcorporaties hun rol versterken op het terrein van logies/pensionfunctie door vergroting van de mogelijkheden van geborgde financiering en op het terrein van kamergewijze verhuur kunnen de corporaties door samenwerking met gemeenten en werkgevers meer projecten realiseren.
De doelgroepen van de woningcorporaties kunnen worden uitgebreid, naast studentenhuisvesting kan de corporatie zich gaan richten op mensen die voor een korte periode van een aantal maanden op zoek zijn naar huisvesting, waaronder arbeidsmigranten. Een voorbeeld hiervan is gerealiseerd in Dordrecht door de woningcorporatie Woonbron waar een appartementencomplex is gerealiseerd waar verschillende groepen tijdelijk huisvesting vinden. Naast arbeidsmigranten wonen hier ook zakenlui, stagiaires, gescheiden mannen en vrouwen, ex-verslaafden, bejaarden, ongehuwde moeders, studenten en (dakloze) jongeren.
36
Waarom wordt voorgesteld de huisvesting voor tijdelijke arbeidsmigranten te financieren uit het kapitaal dat is verkregen via de sociale huisvesting in Nederland? Waarom wordt niet gekozen voor financiering uit het niet-DAEB-gedeelte van een woningbouwcorporatie?
Uit de praktijk blijkt dat het momenteel heel moeilijk is om dergelijke huisvesting commercieel aantrekkelijk te maken. Het betreft dan vooral huisvesting in de vorm van logies/pension. Indien een corporatie kan werken met geborgde financiering zijn er meer mogelijkheden voor de woningcorporaties.
37
Wie is er verantwoordelijk voor huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten die korter dan één jaar in Nederland verblijven?
Het Handhavingskader legt momenteel in eerste instantie de zorg dat er adequate huisvesting wordt geregeld bij de werkgever. De commissie wil dit zo houden. Dit houdt echter niet in dat deze werkgever de huisvesting zelf moet bouwen en beheren.
38
Wie moet er mogelijkheden voor commerciële partijen creëren om huisvesting te organiseren op basis van het «short stay principe»?
De lokale overheden, in samenwerking met onder andere de uitzendbranche. De gemeentelijke Woonvisie kan als basis dienen.
39
Wat wordt verstaan onder een «nieuw soort woningcorporatie»? Wie moet die corporatie oprichten? Hoe komt die corporatie aan financiële middelen? Wordt daarbij aan «landelijke» toelating gedacht?
Wanneer de woningcorporaties de woningmarkt voor huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten gaan betreden krijgen zij te maken met aspecten die bij de reguliere woningmarkt niet voorkomen. Er liggen extra vraagstukken op het gebied van beheer en toezicht en er moeten heldere contracten komen voor het verhuren van eenheden die losstaan van het arbeidscontract. Een «nieuw»soort woningcorporatie moet nauwe banden hebben met de lokale overheden en werkgevers om gezamenlijk tot een woonvoorziening te komen die permanent geschikt is voor tijdelijke arbeidskrachten en andere groepen die tijdelijke huisvesting zoeken. Organisatie en financiering is afhankelijk van een mogelijke uitbreiding van financiële regelingen.
40
Hoe kan worden bereikt dat voor de financiering van goede huisvesting werkgevers en corporaties samenwerken zodat een levensvatbaar product in de markt kan worden gezet? Wanneer is er sprake van een «levensvatbaar» product?
Wanneer de financiële mogelijkheden voor woningcorporaties aantrekkelijker worden en wanneer werkgevers niet meer zelf hoeven zorgdragen voor de realisatie van woningen, is het voor beide partijen aantrekkelijk om samen te werken aan een levensvatbaar product. Er is sprake van levensvatbaarheid wanneer het kostendekkend is. Ook zal de vraag toenemen als er beter gehandhaafd wordt op slechte woonsituaties. Een grotere vraag leidt tot grotere financiële mogelijkheden voor andere vormen van huisvesting.
41
Hoe kan worden opgelegd dat er in het arbeidscontract geen koppeling tussen werk en wonen mag zijn?
Het scheiden van werk en wonen kan geregeld in de Collectieve arbeidsvoorwaarden of in de nieuwe werkkostenregeling. Overigens blijft wonen op het erf vooralsnog mogelijk, mits onder strenge voorwaarden op het gebied van veiligheid, kwaliteit en een maximaal huurbedrag. Ook de normen voor goede huisvesting kunnen geregeld worden in de cao.
42
Hoe kan worden opgelegd dat het beheer van woningvoorzieningen niet meer in handen van werkgevers ligt? Geldt dit dan in het algemeen voor werkgevers?
Het beheer van woonvoorzieningen zal niet onmiddellijk uit handen kunnen worden genomen van de werkgevers in het algemeen. Er zijn echter al goede voorbeelden waarbij het beheer is vormgegeven door een conciërge. Dit kan heel positief werken. Wanneer na verloop van tijd de beschikbaarheid van geschikte tijdelijke huisvesting is gerealiseerd, zal het mogelijk zijn om wonen en werk daadwerkelijk te scheiden. Dit kan worden gerealiseerd door middel van bestemmingsplannen.
43
Wordt onder de voorlichting en informatieverstrekking ook de informatie verstaan om weer naar huis terug te keren?
De commissie meent dat in eerste instantie de voorlichting vooral gericht moet zijn op het zoeken en vinden van werk en/of huisvesting, ook kan de voorlichting gericht zijn op de mogelijkheden van terugkeer.
44
Worden onder de repatriëringsmogelijkheden ook de niet vrijwillige verstaan?
Daar waar het gaat om niet vrijwillige repatriëringmogelijkheden is de commissie van opvatting dat het uitzetten van personen, die niet in het eigen levensonderhoud kunnen voorzien, in de Europese Unie op de agenda geplaatst dient te worden.
45
Kan een overzicht worden gegeven van de zaken die de afgelopen jaren bij de rechter zijn geweest als het gaat om arbeidsuitbuiting ?
Het aantal veroordelingen voor «overige uitbuiting», zoals vastgelegd in art. 273f WvSr is pas in 2010 meer dan incidenteel. Een belangrijk handvat bij de berechting van overige uitbuitingszaken biedt het arrest van de Hoge Raad van 27 oktober 2009 inzake uitbuiting in een Chinees restaurant. Tot juni 2010 zijn in totaal achttien verschillende zaken voor de rechter gebracht en is in negen daarvan een veroordeling gevolgd.2
46
Vindt de Tijdelijke Commissie dat ook overtredingen (en andere overlast) onder criminaliteit vallen?
Nee, overtredingen en overlast rekent de commissie niet tot criminaliteit. Hoofdstuk 6 van het eindrapport heeft als titel Leefbaarheid gekregen. Daarin zijn vier verschillende onderwerpen onderscheiden: Overlast algemeen, Daklozenproblematiek, Drugs- en drankgebruik en Criminaliteit.
47
De commissie beveelt de regering aan om met voorstellen te komen om het aantal malafide uitzendbureaus binnen twee jaar tot nul te reduceren. Hoe komt de commissie tot het tijdspad van 2 jaar? Waarom denkt de commissie dat het mogelijk is om dit binnen 2 jaar te doen?
De commissie is van mening dat, gegeven de aard van de problematiek, alles op alles gezet moet worden om dit ongewenste fenomeen volledig uit te bannen. Dit betekent dat beleid en de daaraan gekoppelde wetsvoorstellen die deze doelstelling moeten realiseren uiterlijk 1 januari 2013 operationeel moeten zijn, zodat in het Jaarverslag van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het jaar 2013 gemeld kan worden dat er geen malafide uitzendbureaus meer bestaan. Een kortere periode dan twee jaar is misschien wel wenselijk, maar moeilijk te realiseren.
48
Waarom heeft de Commissie besloten geen gesprekken met de ministers te plannen, mede gezien het feit dat de afgelopen paar maanden nog maatregelen door de ministers zijn aangekondigd?
De commissie heeft schriftelijk overleg gevoerd met de betrokken bewindspersonen. De door de commissie gevraagde en door de bewindspersonen aangeleverd informatie is met name gebruikt om te toetsen of, terugkijkend op de onderzoeksperiode, nog onderzoeksmateriaal ontbrak. Naar het oordeel van de commissie bleek dit niet het geval, zodat een gesprek niet nodig werd geacht.
49
Kan de commissie aangeven waarop gebaseerd is dat de redenen van arbeidsmigranten om hier te komen en te blijven vooral economisch van aard zijn? Betekent dit ook dat de arbeidsmigranten de sociale zekerheid aantrekkelijk vinden? Is het niet logisch om aan te nemen dat arbeidsmigranten zelf nooit zullen vertellen dat ze hier komen voor het sociale zekerheidsstelsel en dat het onderzoek niet per definitie representatief voor de echte redenen behoeft te zijn?
De redenen van arbeidsmigranten om naar Nederland te komen zijn ontleend aan onderzoek van Risbo (2009). Hieruit blijkt dat meer dan de helft van de respondenten (55%) aangeeft dat men naar Nederland kwam omdat er werk beschikbaar was. Ook het loon in Nederland speelt voor bijna de helft van de respondenten (47%) een rol. Uit dit onderzoek blijkt niet dat zij de sociale zekerheid aantrekkelijk vinden. Het is aannemelijk dat arbeidsmigranten niet altijd de werkelijke motieven zullen vermelden. Omdat de respondenten in het onderzoek anoniem waren is er geen reden om aan te nemen dat de genoemde redenen sterk zullen afwijken van de werkelijke redenen.
50
Hoe wordt er in de landen van herkomst van de arbeidsmigranten gecommuniceerd over Nederland? Welke zaken komen dan naar voren in de voorlichting? Worden hierbij ook het (minimum)loon en het sociale vangnet genoemd?
Een probleem is dat migranten uit de MOE-landen die naar Nederland komen veelal onvoldoende op de hoogte zijn van hun rechten en plichten. Dit kan leiden tot misverstanden. Het kabinet heeft de afgelopen jaren voorlichting gegeven aan migranten uit MOE-landen in hun eigen taal, zowel in de landen van herkomst als in Nederland. In Polen, Bulgarije en Roemenië worden in samenwerking met de ambassades en nationale autoriteiten folders verspreid en op populaire websites zijn links geplaatst naar informatie over wonen en werken in Nederland. Ook de Arbeidsinspectie biedt informatie aan in verschillende talen. Omdat de meeste arbeidsmigranten uit Polen komen, beschikt SZW over een Poolstalige website met informatie over wonen en werken in Nederland. (kamerstuk 29 407, nr.118). De website bevat informatie over alle sociale zaken, zoals minimumloon en werknemersverzekeringen, exclusief over de bijstand.
Verder zullen uitzendbureaus die bij actieve rekrutering «all-inclusive pakketten» aanbieden waarschijnlijk ook informatie verstrekken, maar op de inhoud daarvan heeft de commissie geen zicht.
51
Hoe weet de leerplichtambtenaar waar veel kinderen uit Oost- en Midden-Europese landen zich bevinden?
Indien het kinderen betreft die niet ingeschreven staan in het GBA kan de leerplichtambtenaar informatie krijgen van de gemeenten en van scholen over de buurten waar veel arbeidsmigranten wonen. 100% resultaat zal niet worden verkregen, maar een gedeelte van de kinderen is daarmee te traceren.
52
Ten aanzien van de vier verschillende categorieën waar arbeidsmigranten in kunnen worden verdeeld, hoe groot is welke groep?
Prof. Engbersen onderscheidt vier categorieën: vestigingsmigranten, seizoensmigranten, footloose migranten en bi-nationale migranten. Het is nog niet mogelijk om precies aan te geven hoe groot deze groepen zijn. Tijdens de openbare gesprekken heeft prof. Engbersen aangegeven dat de grootste groep waarschijnlijk de footloose-groep is, daarna komt de vestigingsgroep. De andere groepen zijn wat geringer van omvang. Deze schatting heeft prof. Engbersen met grote terughoudendheid gegeven.
53
Voor hoeveel problemen (overlast, criminaliteit) zorgt de «footloose» groep precies?
De footloose groep zorgt voor meer problemen dan de andere groepen migranten. Deze groep bestaat voor een klein deel uit dak- en thuislozen. Het is niet bekend hoe groot de exacte omvang van de problemen is, mede doordat de overlast veroorzaakt door footloose migranten niet apart wordt geregistreerd.
54
Is er ook onderzocht in hoeverre de (seizoens)arbeid van arbeidsmigranten de arbeidsparticipatie van uitkeringsgerechtigden, of andere personen die naast de arbeidsmarkt staan, belemmeren?
Er is onderzocht of langdurige arbeidsmigranten en tijdelijke arbeidsmigranten effect hebben op de arbeidsmarkt. In tegenstelling tot de langdurige arbeidsmigranten heeft het aandeel tijdelijke arbeidsmigranten een negatief effect op het aantal banen voor Nederlandse werknemers. Dit effect is kleiner wanneer er een plotselinge groei van het aantal tijdelijke arbeidsmigranten plaatsvindt, maar per saldo resulteert nog altijd een verdringingseffect. De omvang van dat effect is echter beperkt, omdat veel van het werk dat nu wordt gedaan door arbeidsmigranten anders niet gedaan zou worden.
55
Wat bedoelt de commissie met de opmerking dat arbeidsmigratie in groeisegmenten vaak complementair zijn aan het binnenlands aanbod?
Als sprake is van arbeidsmigratie naar sectoren en regio’s waarin onvoldoende arbeidsaanbod is van Nederlandse werknemers om de productiewensen van werkgevers te vervullen, dan zorgt arbeidsmigratie ervoor dat er meer geproduceerd kan worden zonder dat Nederlandse werknemers worden verdrongen (Kamerstuk 32 680, nr. 9, p. 22, deelstudie SEO).
56
Kan de commissie nader uiteenzetten in hoeverre er verschillen zijn in de arbeidsethos, beschikbaarheid en motivatie tussen arbeidsmigranten (m.n. Polen) en Nederlanders? Waaruit blijken deze verschillen?
Respondenten in de bouw, de vleessector en de land- en tuinbouw noemden deze factoren. De beoordeling van de juistheid en achtergronden van deze percepties viel buiten het bestek van dit onderzoek. Er is de commissie geen onderzoek bekend waarin het arbeidsethos, beschikbaarheid en motivatie van arbeidsmigranten wordt vergeleken met het arbeidsethos, beschikbaarheid en motivatie van Nederlanders.
57
Denkt de commissie dat strengere straffen (lees: hogere boetes) afschrikwekkend werken voor werkgevers?
De commissie denkt dat strengere straffen, in combinatie met een hoge pakkans, afschrikwekkend zal werken.
58
Wat vindt de commissie van de wetten en voornemens van het huidige kabinet om het prioriteitsgenietend aanbod (en dan met name mensen in Nederland met een uitkering) te activeren?
De commissie ondersteunt het doel van het kabinet om de inzet van het Nederlandse arbeidspotentieel te vergroten. Echter, een grondige analyse waarom dit in afgelopen decennia niet is gelukt viel buiten de scope van dit onderzoek.
59
Waarom hebben werkgevers een slecht beeld van (langdurig) werklozen? Is dit gebaseerd op beelden en/of ook op daadwerkelijke ervaringen? Wat kan er volgens de commissie veranderd worden om dit beeld te verbeteren?
Uit onderzoek (onder andere van ITS) blijkt dat werkgevers per saldo langdurig werklozen als aanzienlijk minder aantrekkelijk percipiëren. Slechte ervaringen bevestigen dit negatieve beeld.
Aangezien dit niet tot de opdracht van de commissie behoorde doet zij geen voorstellen om dit beeld te veranderen. Zij gaat ervan uit dat het kabinet deze voorstellen wel doet in de door de commissie gevraagde plan van aanpak om het Nederlandse arbeidsaanbod beter te benutten.
60
Wat vindt de commissie van de aangescherpte verlening van tewerkstellingsvergunningen door minister Kamp per 1 juli 2011? Sluit dit aan bij de wensen en oplossingsrichtingen, zoals de commissie deze ziet?
De commissie heeft geen opvatting over de aangescherpte verlening van tewerkstellingsvergunningen per 1 juli 2011, maar merkt wel op dat uit de brief van minister Kamp aan de Kamer blijkt dat het aantal geplaatste personen in het LTO-project seizoensarbeid West-Brabant 57 bedraagt (Kamerstuk 29 407, nr. 129, p. 4).
61
Uit de gegevens op blz. 61, blijkt juist de laatste jaren een flinke stijging waarneembaar te zijn van arbeidsmigranten in de WW. Dat is logisch omdat er eerst gewerkt moet worden, alvorens men aanspraak maakt op de WW. Is het niet te verwachten dat dit nog meer zal stijgen in de toekomst?
Het is op dit moment nog niet mogelijk om op basis van de beschikbare cijfers conclusies te trekken over de toekomstige ontwikkeling. Deze groep arbeidsmigranten is nog betrekkelijk kort in Nederland. Overigens is de tijd die arbeidsmigranten in Nederland werkzaam zijn niet alleen bepalend voor de zogenaamde referte-eis (26 weken eis). Ook tijdvakken van arbeid of verzekering in het land van herkomst worden meegenomen. Dit betekent dat een migrant al na een korte periode werken in Nederland een beroep kan doen op de werkloosheidswet (WW).
62
De commissie beveelt aan de Arbeidsinspectie in haar ongevallenonderzoek het aspect van taalbeheersing te laten opnemen. Veel meer dan de helft van de migranten spreken niet of niet goed de Nederlandse taal. Is de commissie van mening dat het niet spreken van de Nederlandse taal een wezenlijke belemmering vormt om te participeren op de Nederlandse arbeidsmarkt?
Afhankelijk van de functie is het niet spreken van de Nederlandse taal een wezenlijke belemmering om te participeren op de Nederlandse arbeidsmarkt. Dit is met name het geval bij werk waarbij de veiligheid in het geding is, met andere woorden zodra een gebrekkige taalbeheersing kan leiden tot gevaarlijke situaties op de werkplek is het een wezenlijke belemmering om te participeren.
63
Hoeveel arbeidsmigranten uit Midden- en Oost Europa volgen op dit moment een inburgeringscursus danwel taalcursus via hun werkgever? Zijn de cursussen die via werkgevers worden aangeboden vergelijkbaar met de inburgeringscursussen die verplichte inburgeraars moeten volgen? Zo ja, betekent dit dat zij aan dezelfde eisen moeten voldoen? Zo nee, waar zitten de verschillen?
Uit Risbo-onderzoek blijkt dat het aantal deelnemers aan inburgeringstrajecten een stijgende lijn laat zien. In 2008 hebben ca 900 MOE-landers aan een traject deelgenomen, in 2009 waren dat er 2 700.
Uit de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 april 2011 (Kamerstuk 29 407, nr. 118) blijkt dat in 2010 ongeveer 9000 Europese (dus niet alleen Midden- en Oost-Europese) arbeidsmigranten vrijwillig deelnamen aan een inburgeringstraject via de gemeente.
Er wordt bij inburgeringcursussen een onderscheid gemaakt tussen mensen die gaan werken en mensen die zich voornamelijk bezighouden met de opvoeding van kinderen. Op basis van dit onderscheid zijn twee profielen ontwikkeld: het profiel Werk en het profiel Opvoeding, Gezondheid en Onderwijs. Aan beide profielen wordt daarnaast het onderwerp Burgerschap toegevoegd.4
De commissie heeft geen onderzoek gedaan naar het aantal cursussen dat door werkgevers worden aangeboden. Het is de commissie dan ook niet bekend of er verschillen zijn tussen de cursussen die door werkgevers worden aangeboden en de verplichte inburgeringscursussen. Wel is duidelijk dat inburgeringscursussen voor werknemers op verschillende manieren kunnen worden ingevuld. Zo kan personeel in de schoonmaaksector aanschuiven bij de inburgeringscursussen met Nederlandse taallessen die gemeenten geven. De werkgevers betalen het lesmateriaal en geven hun personeel gelegenheid om op cursus te gaan. Het is ook mogelijk dat werkgevers en gemeenten nauw samenwerken, zoals bij de inburgering van schilders in Vlaardingen, Rotterdam, Dordrecht en Schiedam. Hier zijn er inburgeringstrajecten op de werkvloer georganiseerd voor medewerkers van twee schildersbedrijven. Deze inburgeringscursus was «schildersspecifiek» gemaakt wat betekent dat extra modules speciaal waren toegevoegd voor verbetering van de kwaliteit van het schildersvak.
64
Wordt bij taalcursussen die werkgevers aanbieden ook het niveau A2 nagestreefd? Zo nee, welk niveau dan wel?
De commissie beschikt niet over gegevens in de mate waarin in de door werkgevers aangeboden taalcursussen het niveau A2 wordt nagestreefd.
65
Kan de commissie een inschatting maken van de hoeveelheid middelen die nodig zijn om onder meer de taalbeheersing alsmede de aansluiting naar het voortgezet onderwijs van kinderen van arbeidsmigranten te verbeteren? Kunnen budgetten voor het bestrijden van taalachterstanden nog worden ingezet om deze kinderen beter Nederlands te leren?
De commissie beschikt niet over gegevens om een dergelijke berekening te kunnen maken.
Zij meent dat met name de duur van de regeling van de bijzondere bekostiging voor leerlingen uit Midden- en Oost-Europa nader moet worden bezien. De bijzondere bekostiging vervalt na een jaar. De commissie heeft tijdens de openbare gesprekken vernomen dat er daardoor geen garantie is voor financiering van een langere duur, terwijl de doelgroep vaak langer ondersteuning nodig heeft.
66
Waarom is het kopje «Politieke context» opgenomen in de bijlagen en niet vooraan gezet in het eindrapport?
Naar de mening van de commissie zou het vooraan zetten van de politieke context de leesbaarheid van het rapport niet ten goede komen.
67
Geeft de weergegeven politieke context een reëel beeld weer hoe er door de jaren heen door de verschillende politieke partijen over dit onderwerp is gesproken?
Ja, het overzicht is samengesteld op basis van de Handelingen en Kamerstukken van de Tweede Kamer.
68
Wat vindt de commissie van de huidige voorstellen van minister Kamp waarin hij de problematiek van de malafide uitzendbureaus aan gaat pakken?
De commissie meent dat de voorstellen van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ter bestrijding van malafide uitzendbureaus een goede eerste stap zijn. Zij meent echter dat gegeven de aard van de achterliggende problematiek concrete doelstellingen moeten worden geformuleerd en doet nog aanvullende suggesties voor verbetering (aanbevelingen 8 en 9).
Samenstelling:
Leden: Gent, W. van (GL), voorzitter, Hamer, M.I. (PvdA), Sterk, W.R.C. (CDA), Smeets, P.E. (PvdA), Hijum, Y.J. van (CDA), Omtzigt, P.H. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Ulenbelt, P. (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Dijck, A.P.C. van (PVV), ondervoorzitter, Spekman, J.L. (PvdA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ouwehand, E. (PvdD), Karabulut, S. (SP), Lodders, W.J.H. (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Azmani, M. (VVD), Koolmees, W. (D66), Jong, L.W.E. de (PVV), Klaver, J.F. (GL), Huizing, M.E. (VVD), Straus, K.C.J. (VVD) en Besselaar, I.H.C. van den (PVV).
Plv. leden: Voortman, L.G.J. (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Uitslag, A.S. (CDA), Klijnsma, J. (PvdA), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smilde, M.C.A. (CDA), Dijkstra, P.A. (D66), Kooiman, C.J.E. (SP), Schouten, C.J. (CU), Fritsma, S.R. (PVV), Çelik, M. (PvdA), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Neppérus, H. (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Aptroot, Ch.B. (VVD), Pechtold, A. (D66), Klaveren, J.J. van (PVV), Sap, J.C.M. (GL), Houwers, J. (VVD), Harbers, M.G.J. (VVD) en Mos, R. de (PVV).
Dettmeier-Vermeulen, C.E. (2010) Nationaal Rapporteur Mensenhandel – Achtste rapportage van de Nationaal Rapporteur, Den Haag: BNRM.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32680-10.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.