32 670 Voortgang Natura 2000

Nr. 96 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 maart 2015

Op donderdag 26 maart 2015 heeft de commissie voor de m.e.r. haar voorlopig advies op het MER, met inbegrip van de passende beoordeling bij het Programma Aanpak Stikstof 2015–2021 (PAS) gepubliceerd. Hierbij treft u het voorlopig advies aan1.

De commissie vindt de aanpak van het PAS, waarbij het creëren van economische ontwikkelingsruimte wordt gekoppeld aan het realiseren van de doelen voor Natura 2000-gebieden, begrijpelijk. Zij constateert ook dat de gekoppelde aanpak het draagvlak voor het realiseren van de doelen voor Natura 2000-gebieden kan vergroten. Tegelijk wijst de commissie erop dat de aanpak geen twijfel mag laten of de beoogde doelen worden bereikt.

Tegen die achtergrond doet de commissie een aantal aanbevelingen op het vlak van de formulering van tussendoelen, monitoring en bijsturing, tegengaan van tegendraadse ontwikkelingen, «achter de hand maatregelen» en hoe om te gaan met onzekerheden in gebiedsanalyses. De commissie adviseert eerst een aanvulling op het MER op te stellen en pas daarna een besluit te nemen. Bovenstaande punten komen voor een deel overeen met de zienswijzen die zijn ingediend. Ik heb uw Kamer hierover onlangs geïnformeerd (Kamerstuk 32 670, nr. 95).

Monitoring en bijsturing

Ik onderken dat monitoring en bijsturing aan de hand van duidelijke doelen en parameters en het voor handen hebben van adequate en snel inzetbare maatregelen «achter de hand» van groot belang zijn. Dat zijn ook onderwerpen die in het kader van het PAS bijzondere aandacht krijgen. Met de commissie ben ik van mening dat het PAS moet voorzien in een goede monitoring van de depositiedaling, de uitvoering van maatregelen en de effecten van die maatregelen op natuurherstel. Het programma geeft hiervoor reeds de kaders. De uitwerking hiervan was echter ten tijde van het opstellen van het voorlopig advies nog niet afgerond en kon nog niet door de commissie worden meegewogen. Ten behoeve van het definitieve advies zal ik de samen met de andere betrokken bestuursorganen uitgewerkte monitoring als aanvulling aan de commissie voorleggen.

Uiteraard is ook van belang dat tegendraadse ontwikkelingen worden voorkomen («no regret»). Daarvoor bevat het systeem waarborgen door de uitgevoerde toets in de gebiedsanalyses, de gefaseerde uitgifte van ontwikkelingsruimte en de beleidsregels van de provincies. Dit zal verder worden geëxpliciteerd in het MER. Ik zal daarnaast zorgen dat een pakket met maatregelen wordt ontwikkeld om in overweging te nemen bij onverwachte ontwikkelingen.

Wat betreft de door de commissie geadviseerde uitwerking van tussendoelen voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen, zal samen met de andere betrokken bestuursorganen nader worden bezien in hoeverre dat mogelijk is. Voor de eerste periode van het programma is de doelstelling primair gericht op het tegengaan van verdere achteruitgang van de kwaliteit van habitats in Natura 2000-gebieden. In sommige gebieden, waar sprake is van een positieve trend, zal – waar dit een doelstelling is – ook een start kunnen worden gemaakt met een verbetering van de kwaliteit en uitbreiding van de oppervlakte van habitats. Op basis van de evaluatie aan het einde van de programmaperiode en de omstandigheden zoals die dan aan de orde zijn, zal een goede afweging kunnen plaatsvinden van de inspanning die in de volgende programmaperiode kan worden geleverd om waar nodig verder herstel te realiseren.

Depositiedaling

De commissie constateert dat uit het MER volgt dat met het programma door de autonome daling, bronmaatregelen en ondanks de uitgifte van ontwikkelingsruimte aan het eind van het tijdvak van 6 jaar de stikstofdepositie naar verwachting zal zijn gedaald ten opzichte van de autonome ontwikkeling en niet leidt tot een toename van stikstofdepositie. Naar analogie van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake de toepassing van de artikelen 19f en 19g van de Natuurbeschermingswet 19982, zou volgens de commissie op grond van dat enkele feit wellicht geconcludeerd kunnen worden dat de uitgifte van de ontwikkelingsruimte er niet toe leidt dat de verwezenlijking van de relevante instandhoudingsdoelstellingen in gevaar wordt gebracht.3

Gebiedsanalyses

De commissie onderschrijft de conclusie van de «Reviewcommissie herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats» dat de best beschikbare wetenschappelijke kennis is bijeen gebracht ten aanzien van de in de Natura 2000-gebieden in te zetten herstelmaatregelen. Op het punt van de gebiedsanalyses ziet de commissie nog onzekerheden, aangezien niet alle maatregelen in de praktijk al bewezen zijn («hypothesen» en «vuistregels») en voor sommige regelmatig toegepaste maatregelen de effectiviteit op langere termijn beperkt of twijfelachtig is. De commissie constateert dat niet in alle gevallen kan worden aangetoond dat verslechtering is uitgesloten en op de lange termijn de instandhoudingsdoelstellingen daadwerkelijk worden gehaald. Met oog daarop adviseert de commissie een externe review uit te voeren en de gebiedsanalyses op basis van de resultaten aan te passen en eventuele aanvullende maatregelen te nemen om verslechtering te voorkomen. De commissie adviseert deze onderdelen in de eerste PAS-periode uit te voeren.

Ten aanzien de herstelmaatregelen wijs ik erop dat deze op hun verwachte effectiviteit beoordeeld zijn. De maatregelen die zijn opgenomen in de herstelstrategieën van het rapport «Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats» zijn volgens de auteurs en volgens de internationale reviewcommissie met voldoende wetenschappelijke zekerheid in principe effectief. Of dat daadwerkelijk in een concrete situatie zo is, hangt af van een juiste toepassing in de gebieden. Die toepassing in de onderscheiden Natura 2000-gebieden is in de afzonderlijke gebiedsanalyses door ter zake deskundigen beoordeeld.

Dat een deel van de maatregelen de status «hypothese» of «vuistregel» heeft, geeft aan dat de beste beschikbare wetenschappelijke kennis ten dele is gebaseerd op een bepaalde mate van deskundigenoordeel. Daarom zullen maatregelen die tot deze categorieën behoren, in de regel intensiever gemonitord moeten worden.

Ten behoeve van het definitieve advies zal ik samen met de andere betrokken bestuursorganen bezien hoe het MER en de passende beoordeling op dit punt kan worden aangevuld en zal ik beschrijven op welke wijze gedurende de eerste PAS-periode aan de aanbevelingen van de commissie wordt gewerkt.

Voordat het PAS wordt vastgesteld zal ik de commissie vragen het definitieve advies vast te stellen, rekening houdend met de hiervoor genoemde aanvullingen die ik de commissie nog zal doen toekomen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Deze artikelen stellen regels over de passende beoordeling en geven invulling aan de vereisten van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn.

X Noot
3

Zie voetnoot 13 voorlopig advies.

Naar boven