Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 32666 nr. 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 32666 nr. 8 |
Ontvangen 4 oktober 2011
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel I, onderdeel A, komt te luiden:
A
Artikel 1 komt te luiden:
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
aangemelde instantie als bedoeld in artikel 2, onderdeel j, van richtlijn 2008/57/EG;
houder van een concessie als bedoeld in artikel 16, eerste lid;
bevoegdheidsbewijs als bedoeld in artikel 3, onderdeel j, van richtlijn 2007/59/EG;
capaciteit van de hoofdspoorweginfrastructuur;
het met een spoorvoertuig rijden over of stilstaan op een hoofdspoorweg;
vergoeding als bedoeld in artikel 8 van richtlijn 91/440/EEG en hoofdstuk 2 van richtlijn 2001/14/EG;
gerechtigde als bedoeld in artikel 57;
op grond van artikel 2 als hoofdspoorweg aangewezen spoorweg;
spoorweginfrastructuur, waarbij de spoorwegen als hoofdspoorwegen zijn aangewezen;
interoperabiliteitsonderdeel als bedoeld in artikel 2, onderdeel f, van richtlijn 2008/57/EG;
kaderovereenkomst als bedoeld in artikel 17 van richtlijn 2001/14/EG;
instantie aangewezen op grond van artikel 93;
lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
vergunning als bedoeld in artikel 4 van richtlijn 2007/59/EG;
netverklaring als bedoeld in richtlijn 2001/14/EG;
Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;
raad van bestuur van de mededingingsautoriteit, bedoeld in artikel 2 van de Mededingingswet;
eigenaar, bezitter of degene die een recht van erfpacht, opstal, vruchtgebruik, gebruik, huur of pacht heeft;
voertuig, bestemd voor het verkeer over spoorwegen;
weg bestemd voor verkeer over spoorstaven of geleiderails;
spoorwegen en de daarvan deel uitmakende elementen van spoorweginfrastructuur als bedoeld in bijlage I, onderdeel A, van Verordening (EG) nr. 851/2006 van de Europese Commissie van 9 juni 2006 betreffende de vaststelling van de inhoud van de verschillende posten van de boekhoudkundige schema’s bedoeld in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 1108/70 van de Raad (PbEU L 158;
spoorwegonderneming als bedoeld in richtlijn 95/18/EG, alsmede iedere andere onderneming die gebruik maakt of beoogt te maken van de spoorweg en daarvoor de beschikking heeft over tractie;
subsysteem van structurele aard als bedoeld in bijlage II van richtlijn 2008/57/EG;
technische specificatie inzake interoperabiliteit als bedoeld in artikel 2, onderdeel i, van richtlijn 2008/57/EG;
toegangsovereenkomst als bedoeld in artikel 59;
functie van bestuurder van een spoorvoertuig of een andere, bij algemene maatregel van bestuur omschreven, functie binnen het spoorwegverkeerssysteem die van aanmerkelijke invloed is op de veiligheid van het spoorverkeer;
verbetering als bedoeld in artikel 2, onderdeel m, van richtlijn 2008/57/EG;
vernieuwing als bedoeld in artikel 2, onderdeel n, van richtlijn 2008/57/EG.
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt voorts verstaan onder:
richtlijn nr. 91/440/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PbEG L 237);
richtlijn nr. 95/18/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (PbEG L 143);
richtlijn nr. 96/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 juli 1996 betreffende de interoperabiliteit van het transeuropees hogesnelheidsspoorwegsysteem (PbEG L 235);
richtlijn nr. 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur (PbEG L 75);
richtlijn nr. 2001/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 maart 2001 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (PbEG L 110);
richtlijn nr. 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake de veiligheid op communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (Spoorwegveiligheidsrichtlijn) (PbEU L 220);
richtlijn nr. 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen (PbEU L 315);
richtlijn nr. 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (PbEU L 191).
2. Artikel I, onderdelen C en D, vervallen.
3. Artikel I, onderdeel E, komt te luiden:
E
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdelen a en b, wordt het woord «infrastructuur» telkens vervangen door: hoofdspoorweginfrastructuur.
2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt de zinsnede «de veiligheid van hoofdspoorwegen» vervangen door: «de veiligheid van de hoofdspoorweginfrastructuur».
3. Onder vernummering van het derde lid tot het zesde lid worden drie leden ingevoegd, luidende:
3. Aan een concessie kan het voorschrift worden verbonden dat de beheerder, indien hij tekortschiet in het verrichten van een bepaalde prestatie, gehouden is een geldsom te voldoen aan Onze Minister.
4. Indien toepassing is gegeven aan het derde lid is de concessieverlener niet bevoegd ten aanzien van het verrichten van de desbetreffende prestatie aan de concessiehouder een last onder dwangsom op te leggen. Artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
5. Onze Minister kan aan een beheerder een bijzondere volmacht als bedoeld in artikel 32, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 verlenen met betrekking tot hoofdspoorweginfrastructuur die aan de Staat toebehoort.
4. Onder verlettering van Artikel I, onderdelen J tot en met V, tot K tot en met W wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
J
De paragraafaanduiding boven artikel 32 komt te luiden:
§3. Het veiligheidscertificaat
5. In artikel I, onderdeel L (nieuw), onderdeel 2, wordt «zesde» vervangen door: vijfde.
6. Artikel I, onderdeel P, komt te luiden:
P
Artikel 59, tweede lid, komt te luiden:
2. In de toegangsovereenkomst wordt voor het gebruik van capaciteit voor in opdracht van de beheerder uit te voeren werkzaamheden op of aan hoofdspoorweginfrastructuur ten behoeve van de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 16, eerste lid, een gebruiksvergoeding van nihil overeengekomen.
7. Artikel I, onderdeel R (nieuw), komt te luiden:
R
Onder vernummering van het derde en vierde lid tot het tweede en derde lid, vervalt artikel 60, tweede lid.
8. Artikel I, onderdeel T (nieuw), onderdeel 1, wordt gewijzigd als volgt:
a. De zinsnede «33, zevende lid,» wordt vervangen door: 33, vijfde lid,.
b. Na het cijfer 36 wordt een komma geplaatst.
9. Het in artikel I, onderdeel U (nieuw), opgenomen artikel 80 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het derde lid wordt de zinsnede «wordt de op te leggen bestuurlijke boete met 50% verhoogd» vervangen door: kan de op te leggen bestuurlijke boete met 50% worden verhoogd.
b. In het vijfde lid vervalt in de laatste zin het woord «van» na het woord «geldbedrag».
10. Na artikel I, onderdeel W (nieuw), worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
X
In artikel 124, tweede lid, wordt de zinsnede «1 januari 2010» vervangen door: 1 januari 2013.
Y
In artikel 125, derde lid, wordt «is geen overdrachtsbelasting of omzetbelasting verschuldigd.» vervangen door: is geen dividendbelasting, omzetbelasting of overdrachtsbelasting verschuldigd.
11. In de aanhef van artikel II, onderdeel C, vervalt na de zinsnede «artikel 35» het woord «wordt».
12. Onder vernummering van artikel III tot artikel VI worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL III
Indien artikel I, onderdelen B, L, O, S, U, DD en EE, van de wet van 16 december 2010 tot wijziging van de Spoorwegwet, de Wet personenvervoer 2000 en de Wet op de economische delicten ter implementatie van de richtlijnen 2007/58/EG, 2007/59/EG, 2008/57/EG en 2008/110/EG (Stb. 2011, 218) in werking treedt of is getreden, wordt de Spoorwegwet als volgt gewijzigd:
A
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «ontheffing verlenen van die regels» vervangen door: ontheffing te verlenen van die regels.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
5. Een wijziging van de technische of functionele eigenschappen van de hoofdspoorweginfrastructuur die de gebruiksmogelijkheden van de hoofdspoorwegen aanmerkelijk verandert, behoeft de voorafgaande instemming van Onze Minister. De beheerder vermeldt in zijn verzoek om instemming de zienswijzen van betrokken gerechtigden en, voor zover de wijziging afwijkt van die zienswijzen, een deugdelijke motivering van die afwijking.
6. Het vijfde lid geldt niet voor een wijziging van de technische of functionele eigenschappen, indien het een verbetering of vernieuwing betreft waarvoor Onze Minister een vergunning voor indienststelling respectievelijk een nieuwe vergunning voor indienststelling als bedoeld in artikel 9, derde lid, heeft verleend.
B
In artikel 16a, tweede lid, aanhef, vierde en vijfde lid, wordt «veiligheidszorgsysteem» telkens vervangen door: veiligheidsbeheersysteem.
C
Aan artikel 27, wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:
4. Een beheerder heeft in afwijking van het tweede lid, onder d, ten behoeve van de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 16, eerste lid, als spoorwegonderneming toegang tot hoofdspoorwegen zonder dat het recht rechtstreeks voortvloeit uit een toegangsovereenkomst met dien verstande dat de beheerder, voor zover het de activiteiten, bedoeld in artikel 28 van richtlijn 2001/14/EG betreft, beschikt over verdeelde capaciteit.
D
Aan artikel 32 worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Onze Minister verleent op aanvraag aan een beheerder, in afwijking van het eerste lid, een veiligheidscertificaat, indien hij beschikt over een op grond van artikel 16a verleende veiligheidsvergunning.
4. Een beheerder gebruikt een op grond van het derde lid verleend veiligheidscertificaat slechts ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 16, eerste lid.
E
In artikel 36, vijfde lid, wordt «een aanvullende vergunning voor indienststelling voor een spoorvoertuig» vervangen door: een aanvullende vergunning voor indienststelling.
F
Artikel 37a, derde lid komt te luiden:
3. Onze Minister kan de vergunning voor indienststelling voor een type respectievelijk de aanvullende vergunning voor indienststelling voor een type schorsen of intrekken, indien het type niet of niet langer voldoet aan de bij of krachtens artikel 36 geldende eisen.
G
Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het zesde tot en met negende lid tot zevende tot en met tiende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
6. Onze Minister kan een onderhoudscertificaat schorsen of intrekken indien de houder niet of niet meer voldoet aan de krachtens het vijfde lid bij regeling van Onze Minister vastgestelde eisen.
2. In het negende lid (nieuw) wordt «niet voldaan wordt aan het zevende lid» vervangen door: niet voldaan wordt aan het achtste lid.
H
Artikel 48, tweede lid, komt te luiden:
2. Een erkenning wordt verleend indien wordt voldaan aan de daarvoor bij regeling van Onze Minister gestelde eisen.
ARTIKEL IV
Indien artikel I, onderdeel M, van de wet van 16 december 2010 tot wijziging van de Spoorwegwet, de Wet personenvervoer 2000 en de Wet op de economische delicten ter implementatie van de richtlijnen 2007/58/EG, 2007/59/EG, 2008/57/EG en 2008/110/EG (Stb. 2011, 218) later in werking treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt, als artikel I, onderdeel E, van deze wet, wordt die wet als volgt gewijzigd:
Artikel I, onderdeel M, komt te luiden:
M
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Aan de concessie worden voorts in elk geval voorschriften verbonden ten aanzien van:
a. door de beheerder te berekenen tarieven voor diensten aan derden;
b. het verstrekken van gegevens aan Onze Minister ten behoeve van:
1°. het toezicht op de naleving van de concessie;
2°. het voldoen aan de verplichtingen die Onze Minister met betrekking tot de hoofdspoorwegen heeft ingevolge de artikelen 116, 118 en 122 van de Wet geluidhinder ter uitvoering van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189);
3°. het voldoen aan de verplichtingen die Onze Minister met betrekking tot de hoofdspoorwegen heeft ingevolge artikel 12.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer;
c. het opstellen van een financiële verantwoording van het uitvoeren van de concessie, welke verantwoording gescheiden is van die voor andere werkzaamheden, en
d. wijzigingen van hoofdspoorweginfrastructuur die de beheerder aanbesteedt en als een verbetering of een vernieuwing als bedoeld in artikel 9, eerste lid, worden aangemerkt.
2. Het zesde lid vervalt.
ARTIKEL V
Indien artikel I, onderdeel M, van de wet van 16 december 2010 tot wijziging van de Spoorwegwet, de Wet personenvervoer 2000 en de Wet op de economische delicten ter implementatie van de richtlijnen 2007/58/EG, 2007/59/EG, 2008/57/EG en 2008/110/EG (Stb. 2011, 218) eerder in werking treedt dan artikel I, onderdeel E, van deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
Artikel I, onderdeel E, komt te luiden:
E
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdelen a en b, wordt het woord «infrastructuur» telkens vervangen door: hoofdspoorweginfrastructuur.
2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt de zinsnede «de veiligheid van hoofdspoorwegen» vervangen door: «de veiligheid van de hoofdspoorweginfrastructuur».
3. Het derde en vierde lid, komen te luiden:
3. Aan een concessie kan het voorschrift worden verbonden dat de beheerder, indien hij tekortschiet in het verrichten van een bepaalde prestatie, gehouden is een geldsom te voldoen aan Onze Minister.
4. Indien toepassing is gegeven aan het derde lid is de concessieverlener niet bevoegd ten aanzien van het verrichten van de desbetreffende prestatie aan de concessiehouder een last onder dwangsom op te leggen. Artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
4. Er wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:
5. Onze Minister kan aan de beheerder een bijzondere volmacht als bedoeld in artikel 32, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 verlenen met betrekking tot hoofdspoorweginfrastructuur die aan de Staat toebehoort.
1. De wijzigingen betreffen de invoeging van de omschrijving van de begrippen «hoofdspoorweg» en «hoofdspoorweginfrastructuur» en een aanpassing van de omschrijving van het begrip «spoorweginfrastructuur» in dat verband. De normen in de Spoorwegwet hebben voornamelijk betrekking op hoofdspoorwegen en hoofdspoorweginfrastructuur, waardoor het wenselijk bleek deze begrippen te definiëren.
2. Het betreft hier wijzigingen in bepalingen van de Spoorwegwet, zoals die bepalingen luiden na de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen B en L, van de wet van 16 december 2010 tot wijziging van de Spoorwegwet, de Wet personenvervoer 2000 en de Wet op de economische delicten ter implementatie van de richtlijnen 2007/58/EG, 2007/59/EG, 2008/57/EG en 2008/110/EG (Stb. 2011, 218). Artikel I, onderdelen B en L, van de bovenbedoelde wet zijn thans nog niet in werking getreden. De samenloop van beide wetten wordt geregeld door artikel I, onderdelen C en D, van onderhavig wetsvoorstel, die wijziging van de artikelen 6 en 16a van de Spoorwegwet regelen, te laten vervallen. De voorgestelde wijzigingen van artikel 6 en 16a van de Spoorwegwet zijn verplaatst naar het voorgestelde nieuwe artikel III, onderdelen A en B. Uiteindelijk komt de Spoorwegwet via deze samenloopbepalingen zo te luiden zoals dit bij het oorspronkelijke voorstel van onderhavige wet beoogd was.
3. Hier betreft het in de eerste plaats wijzigingen in een bepaling van de Spoorwegwet, zoals die luidt na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, van de wet van 16 december 2010 tot wijziging van de Spoorwegwet, de Wet personenvervoer 2000 en de Wet op de economische delicten ter implementatie van de richtlijnen 2007/58/EG, 2007/59/EG, 2008/57/EG en 2008/110/EG (Stb. 2011, 218). Artikel I, onderdeel M, van de bovenbedoelde wet is thans nog niet in werking getreden. Artikel I, onderdeel E, van onderhavig wetsvoorstel is dan ook zo aangepast dat deze ook voorafgaand aan inwerkingtreding van voornoemde wet, (Stb. 2011, 218) in de Spoorwegwet kan worden doorgevoerd. In artikel III, onderdeel C, is een voorziening getroffen, waardoor de Spoorwegwet uiteindelijk komt te luiden zoals oorspronkelijk bij het onderhavige voorstel van wet was beoogd.
In de tweede plaats is het begrip hoofdspoorweginfrastructuur dat is gedefinieerd in artikel 1 consistent doorgevoerd in artikel 17.
4. Abusievelijk was nagelaten ook in de paragraafaanduiding van paragraaf 3 het begrip veiligheidsattest aan te passen aan de terminologie in het toepasselijke artikel 10 van richtlijn 2004/49/EG (veiligheidscertificaat).
5. De vernummering in artikel I, onderdeel K (oud), in artikel 33 van de Spoorwegwet was niet consistent doorgevoerd. Dit wordt hierbij hersteld.
6. De spoorwegonderneming die ten behoeve van door de beheerder opgedragen werkzaamheden ter uitvoering van beheertaken gebruik maakt van hoofdspoorweginfrastructuur, behoeft geen gebruiksvergoeding te betalen. De beheerder en de desbetreffende spoorwegonderneming dienen ingevolge het voorgestelde nieuwe tweede lid van artikel 59 van de Spoorwegwet een gebruiksvergoeding van nihil overeen te komen. De gebruiksvergoeding van nihil geldt voor al het gebruik van de hoofdspoorweginfrastructuur in opdracht van de beheerder in verband met de uitvoering van de opdracht, dus ook voor de aan- en afvoerrit(ten) van en naar de werkplek. Er wordt op deze wijze voorkomen dat de desbetreffende spoorwegonderneming, bijvoorbeeld een door de beheerder gecontracteerde aannemer, gebruiksvergoeding moet betalen die de beheerder vervolgens via de aanneemsom weer compenseert. Een dergelijke geldstroom is niet zinvol.
7. De vernummering in artikel I, onderdeel Q (oud), in artikel 60 van de Spoorwegwet was niet consistent doorgevoerd. Dit wordt hierbij hersteld.
8. De vernummering in artikel I, onderdeel S (oud), in artikel 33 van de Spoorwegwet was niet consistent doorgevoerd. Dit wordt hierbij hersteld. Tevens is een vergeten komma alsnog geplaatst.
9. Hoewel de memorie van toelichting bij artikel I, onderdeel T (oud), uitgaat van de mogelijkheid van verhoging bij recidive van de bestuurlijke boete is in de tekst van het wetsvoorstel onbedoeld voorgeschreven dat dit altijd gebeurt. Dit wordt in deze nota van wijziging zo hersteld dat ook de wet zelf uitgaat van de mogelijkheid van verhoging bij recidive. Dit onderdeel bevat voorts het herstel van een verschrijving (dubbeling van het woord «van»).
10. Zolang de overgang van de vermogensbestanddelen van Railinfratrust B.V. naar de Staat zoals bedoeld in artikel 125 van de Spoorwegwet nog niet is gerealiseerd, is het nodig ook spoorwegen als hoofdspoorwegen te kunnen aanwijzen waarvan Railinfratrust B.V. rechthebbende is. Het doel is het koninklijk besluit zoals bedoeld in artikel 125 van de Spoorwegwet te slaan op een boekhoudkundig pragmatisch moment, na in werkintreding van onderhavige wijzigingswet. Dit moment kan mogelijk liggen na ingebruikname van de zogenoemde Hanzelijn. Specifiek met het oog op de mogelijkheid deze spoorweg aan te kunnen wijzen tot hoofdspoorweg, is in de verlenging van dit overgangsrecht voorzien.
De overgang van de vermogensbestanddelen van Railinfratrust B.V. onder algemene titel naar de Staat moet vrij van belastingen en kadastrale rechten plaatsvinden. Het derde lid van artikel 125 van de Spoorwegwet strekt daartoe. (Zie Kamerstukken II 2001/2002, 27 482, nr. 13, blz. 43). Het derde lid van artikel 125 van de Spoorwegwet dient ook zeker te stellen dat de overgang onder algemene titel vrij van dividendbelasting plaats vindt. De voorgestelde wijziging van het derde lid van artikel 125 van de Spoorwegwet voorziet daarin. De inhouding van dividendbelasting ten laste van de Staat en de teruggaaf van die ingehouden belasting aan de Staat, bij beschikking van de belastinginspecteur krachtens artikel 10 van de Wet op de dividendbelasting 1965, wordt voorkomen.
11. Dit onderdeel bevat het herstel van een verschrijving (dubbeling van het woord «wordt»).
12. Het betreft in de eerste plaats wijzigingen in onderdelen van de Spoorwegwet, zoals die luidt na de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen B, L O, S, U en DD van de wet van 16 december 2010 tot wijziging van de Spoorwegwet, de Wet personenvervoer 2000 en de Wet op de economische delicten ter implementatie van de richtlijnen 2007/58/EG, 2007/59/EG, 2008/57/EG en 2008/110/EG (Stb. 2011, 218). Deze wijzigingen zijn geformuleerd in de voorgestelde artikelen III (nieuw).
De voorgestelde wijzigingen in artikel III gaan, indien artikel I, onderdelen B, L, O, S, U en DD, van de bovenbedoelde wet op een eerder tijdstip in werking treedt dan artikel III, gelden met ingang van het tijdstip waarop artikel III in werking treedt. De voorgestelde wijzigingen in artikel III gaan, indien artikel I, onderdelen B, L, O, S, U, DD en EE, van de bovenbedoelde wet op een later tijdstip in werking treedt dan artikel III, gelden met ingang van het tijdstip waarop artikel I, onderdelen B, L, O, S, U, DD en EE, van de bovenbedoelde wet in werking treedt. Het is ingevolge het voorgestelde artikel III van het onderhavige wetsvoorstel wel vereist dat de bovenbedoelde onderdelen van de bovenbedoelde wet op hetzelfde tijdstip in werking treden. Hierna worden de afzonderlijke onderdelen van artikel III toegelicht.
Artikel III, onderdeel A, onder 1
De wijziging van artikel 6, vierde lid, van de Spoorwegwet betreft het wegnemen van een redactionele oneffenheid.
Artikel III, onderdeel A, onder 2 en onderdeel B
Dit betreft een wijziging ten gevolge van de samenloop met de op de relevante onderdelen nog niet in werking getreden wet van 16 december 2010 tot wijziging van de Spoorwegwet, de Wet personenvervoer 2000 en de Wet op de economische delicten ter implementatie van de richtlijnen 2007/58/EG, 2007/59/EG, 2008/57/EG en 2008/110/EG (Stb. 2011, 218). Voor de toelichting wordt verwezen naar de toelichting onder punt 2.
Artikel III, onderdeel C
De beheerder die gebruik maakt van door hem beheerde hoofdspoorweginfrastructuur met een spoorvoertuig, heeft op basis van het voorgestelde nieuwe vierde lid, zonder toegangsovereenkomst, recht op toegang tot die hoofdspoorweginfrastructuur. Dit recht is beperkt tot de beheerder en tot de uitoefening van zijn beheertaken. Er kan hierbij geen sprake zijn van in opdracht van de beheerder uitgevoerde taken. Het betreft de beheerder zelf. Indien de beheerder optreedt als spoorwegonderneming bij het gebruik van door hem beheerde hoofdspoorweginfrastructuur is en kan er geen sprake zijn van een toegangsovereenkomst. Een toegangsovereenkomst van de beheerder met zichzelf is immers gezien artikel 6:213 van het Burgerlijk Wetboek niet mogelijk, omdat een overeenkomst een meerzijdige rechtshandeling is, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere een verbintenis aangaat of aangaan.
De beheerder dient voor het geplande onderhoud te beschikken over verdeelde capaciteit. In artikel 6 van het Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur is bepaald dat de benodigde capaciteit voor geplande buitendienststellingen van de hoofdspoorwegen ten behoeve van werkzaamheden aan of nabij de hoofdspoorwegen of voor het door de beheerder op te stellen onderhoudsrooster, bij de capaciteitsverdelingsprocedure voor de normale dienstregeling wordt verdeeld. De beheerder behoeft voor de overige activiteiten waarmee hij met een spoorvoertuig ten behoeve van de uitoefening van zijn beheertaken gebruik maakt van hoofdspoorweginfrastructuur, zoals activiteiten met betrekking tot ongevallenbestrijding, niet te beschikken over verdeelde capaciteit.
Artikel III, onderdeel D
Het voorgestelde nieuwe derde lid van artikel 32 van de Spoorwegwet bepaalt dat de Minister van Infrastructuur en Milieu op aanvraag zonder nader onderzoek aan een beheerder een veiligheidscertificaat verleent, indien hij beschikt over een geldige op grond van artikel 16a van de Spoorwegwet verleende veiligheidsvergunning. Een beheerder die optreedt als spoorwegonderneming dient ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Spoorwegwet, te beschikken over een veiligheidscertificaat. Een beheerder die gebruik maakt van de hoofdspoorweginfrastructuur en daarbij de beschikking heeft over tractie is op basis van het huidige (en in het voorgestelde op dit punt ongewijzigde) artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet, een spoorwegonderneming. De beheerder mag op basis van het voorgestelde vierde lid van artikel 32 van de Spoorwegwet het op grond van het derde lid verleende veiligheidscertificaat slechts gebruiken voor de uitoefening van zijn beheertaken. De Minister van Infrastructuur en Milieu (IVW) heeft het veiligheidsbeheersysteem reeds bij de procedure voor de veiligheidsvergunning beoordeeld. Het gebruik van de hoofdspoorweginfrastructuur met een spoorvoertuig ten behoeve van de uitoefening van de beheertaken wordt ook bestreken door het veiligheidsbeheersysteem van de beheerder. Een tweede onderzoek in het kader van de procedure voor het verkrijgen van een veiligheidscertificaat is onnodig en niet zinvol.
Artikel III, onderdeel E
De wijziging van artikel 36, vijfde lid, van de Spoorwegwet, brengt de redactie van dat lid in lijn met de overige leden van artikel 36. Een inhoudelijke wijziging is daarmee niet beoogd.
Artikel III, onderdeel F
De wijziging van artikel 37a, derde lid, van de Spoorwegwet, houdt in de eerste plaats in dat de Minister van Infrastructuur en Milieu een (aanvullende) vergunning voor indienststelling voor een type ook kan schorsen. De wijziging van artikel 37a, derde lid, van de Spoorwegwet betekent in de tweede plaats dat de bevoegdheid tot schorsing of intrekking ook bestaat indien het type niet langer voldoet aan de bij artikel 36 van de Spoorwegwet gestelde eisen, zoals technische specificaties inzake interoperabiliteit. In de parlementaire geschiedenis van artikel 37a van de Spoorwegwet is opgemerkt dat de minister de (aanvullende) vergunning voor indienststelling van een type kan intrekken indien het type niet langer voldoet aan de eisen voor die vergunning(Kamerstukken II, 2009/2010, 32 289, nr. 3, blz. 30).
Artikel III, onderdeel G
Het voorgestelde nieuwe zesde lid van artikel 46 van de Spoorwegwet stelt buiten twijfel dat de Minister van Infrastructuur en Milieu (IVW) in voorkomend geval een onderhoudscertificaat kan schorsen of intrekken.
Artikel III, onderdeel H
De wijziging van artikel 48, tweede lid, houdt in dat de vaststelling van de eisen voor erkenning van onderhoudsbedrijven bij ministeriële regeling geschiedt. Dit houdt verband met artikel 46, vijfde lid, van de Spoorwegwet, waarin de eisen voor de verlening van het onderhoudscertificaat ook op het niveau van ministeriële regeling worden vastgesteld.
Artikelen IV en V
Onderdeel 12 van deze nota van wijziging betreft in de tweede plaats de samenloop van artikel I, onderdeel M, van de wet van 16 december 2010 tot wijziging van de Spoorwegwet, de Wet personenvervoer 2000 en de Wet op de economische delicten ter implementatie van de richtlijnen 2007/58/EG, 2007/59/EG, 2008/57/EG en 2008/110/EG (Stb. 2011, 218) met artikel I, onderdeel E, van onderhavig wetsvoorstel, die beide wijziging van artikel 17 betreffen. De artikelen IV en V maken het mogelijk dat beide onderdelen, ongeacht de volgorde van inwerkingtreding van die onderdelen, resulteren in de beoogde wijziging van artikel 17 van de Spoorwegwet.
De minister van Infrastructuur en Milieu,
M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32666-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.