32 648 Toezicht op afstand – de relatie tussen de minister van Financiën en de financiële toezichthouders, De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM)

32 500 IXB Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 2011

Nr. 2 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 30 maart 2011

Binnen de vaste commissie voor Financiën1 hebben enkele fracties de behoefte om over de brief van de minister van Financiën d.d. 11 februari, Visie «toezicht op afstand – de relatie tussen de minister van Financiën en de financiële toezichthouders, DNB en de AFM» (Kamerstuk 32 648, nr. 1), alsmede de brief van de minister van Financiën d.d. 14 februari 2011 inzake de procedure en het tijdpad opvolging president van De Nederlandsche Bank (Kamerstuk 32 500 IXB, nr. 16) enkele vragen en opmerkingen voor te leggen.

De vragen en opmerkingen zijn op 10 maart 2011 aan de minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 29 maart 2011 zijn ze, voorzien van een inleiding, door hem beantwoord.

De voorzitter van de commissie,

Dezentjé Hamming-Bluemink

De adjunct-griffier van de commissie,

Giezen

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven van de regering inzake de Visie «toezicht op afstand – de relatie tussen de minister van Financiën en de financiële toezichthouders, DNB en de AFM» (Visie «toezicht op afstand») en de opvolging van de president van De Nederlandsche Bank (DNB), en heeft in de brieven aanleiding gezien tot het stellen van de volgende vragen.

Visie «toezicht op afstand»

In Nederland kennen we het «twin peaks»-model oftewel twee toezichthouders. DNB is verantwoordelijk voor het prudentiële deel, AFM voor het gedragsdeel. Ondanks deze scheiding moet er regelmatig samengewerkt worden, informatie worden uitgewisseld of door beide toezichthouders over hetzelfde onderwerp een oordeel gegeven worden. De Wet op het financieel toezicht (Wft) bevat bepalingen die betrekking hebben op de samenwerking tussen DNB en AFM. De leden van de VVD-fractie vragen hoe u er op toeziet dat deze bepalingen worden nageleefd.

In de principes, afkomstig uit de Kaderstellende Visie op Toezicht, die worden gehanteerd voor het toezicht, ontbreekt het criterium «proactief». Vindt de minister dat de invulling van het principe «slagvaardig» in voldoende mate zal leiden tot proactief handelen of is hier nog aanvulling nodig?

De minister is voornemens één directeur eerstverantwoordelijk te maken voor het toezichtbeleid binnen DNB. Aan wie legt deze directeur verantwoording af? Wat gebeurt er indien de president van DNB en deze directeur van mening verschillen over een onderwerp dat valt onder de verantwoordelijkheid van de directeur?

In het visiedocument staat: «Bezien zal worden of de voordrachtprocedure kan worden gestroomlijnd in die zin dat kan worden overgegaan tot een met redenen omklede aanbeveling van één persoon». Wat zijn de overwegingen van de minister die ten grondslag liggen aan dit voorstel?

In het visiedocument worden ook de adviserende panels voor DNB en AFM genoemd, die bij wet zijn ingesteld. Wat verwacht de minister precies van deze panels? Aan wie brengen deze panels adviezen uit, aan de toezichthoudende zbo’s of ook rechtstreeks aan de minister van Financiën? In welke mate worden de beide toezichthouders uitgedaagd de «feedback» op het eigen functioneren ter harte te nemen?

Procedure en opvolging president van DNB

De leden van de VVD-fractie vragen de minister wanneer hij het wetsvoorstel wil indienen waarin onder andere wordt voorzien in een regeling voor het opstellen van een profielschets en een functieprofiel.

Voorts vragen deze leden, in hoeverre tijdens de huidige procedure die voorziet in het benoemen van een president per 1 juli van dit jaar, wordt vooruitgeblikt, dan wel kan worden vooruitgeblikt, op de voorstellen uit de Visie «toezicht op afstand». In het bijzonder geldt dit voor het voornemen om één van de directeuren eerstverantwoordelijk te laten zijn voor toezichttaken. Weegt dit mee in de opvolgingsprocedure van de huidige president?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Visie «toezicht op afstand» waarin de relatie tussen de minister van Financiën en de financiële toezichthouders wordt gegeven. Hierover hebben deze leden de volgende vragen.

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in de uitbreiding van de «zachte wettelijke bevoegdheden» van de minister van Financiën. De minister kan thans ingrijpen ofwel via overreding, wat een relatief zwak instrument is, ofwel via het overnemen van (delen van) het toezicht of het ontslaan van een bestuurder, wat relatief vergaande maatregelen zijn. De voorgestelde wijziging vult dat gat op. Kan de minister aan de hand van een voorbeeld toelichten hoe het gebruik van deze nieuwe bevoegdheid eruit zou kunnen zien? Verwacht de minister er veel gebruik van te maken, of wil hij het gebruik tot een minimum beperken? Kan de minister toelichten hoe vaak van de andere instrumenten gebruik wordt gemaakt?

De minister stelt aanpassing van de Bankwet voor zodat wettelijk geregeld wordt dat voor (her)benoemingen in de top betrouwbaarheids- en geschiktheidstoetsen worden uitgevoerd en dat profielschetsen en functieprofielen worden opgesteld. Kan de minister toelichten welke procedures er tot nu toe vooral toegepast zijn? Of is dit voorstel een wettelijke verankering van de bestaande praktijk?

De minister stelt voor om in de directie van DNB een «directeur toezicht» te introduceren. In hoeverre verwacht de minister dat eventueel falend toezicht niet alsnog afstraalt op de president? Is het mogelijk dat deze directeur aftreedt en vervangen wordt, terwijl de president blijft zitten? Hoe schat u de kans dat de president niet beschadigd wordt als de directeur aftreedt? Kan de minister toelichten hoe dit in andere landen is geregeld, en aan welke partijen de minister hierover om advies heeft gevraagd?

De leden van de PvdA-fractie steunen het voorstel van de minister om een negatief oordeel over betrouwbaarheid of geschiktheid van een (mogelijke) bestuurder doorslaggevend te laten zijn, ook als dit niet van de lead-toezichthouder afkomstig is. Dat schept duidelijkheid en versterkt het financiële systeem. Ook de overwogen driedeling in antecedenten zien deze leden als een verbetering. Kan de minister toelichten of hij alternatieven heeft overwogen? En wat zijn de verdere acties op dit terrein, kan daar een tijdpad voor worden gegeven?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Visie «toezicht op afstand» alsmede van het Toezichtarrangement met de toezichthouders op de financiële markten. Deze leden vinden het verstandig dat er wat meer greep op DNB en AFM komt van de minister. Tegelijkertijd blijven de toezichthouders wel gewoon onafhankelijk, zoals internationaal te doen gebruikelijk is. Het is zaak om op dit punt een goede balans te vinden. De leden van de CDA-fractie willen nog wel enkele vragen stellen.

Visie «toezicht op afstand»

Op pagina 6 van de Visie «toezicht op afstand» wordt ingegaan op de samenwerking tussen DNB en AFM. De samenwerking is bij de uitvoering van de betrouwbaarheidstoets in het recente verleden een aantal keer niet goed gegaan (in het geval van oude bestuurders van DSB). Het nieuwe uitgangspunt zal zijn dat de lead-toezichthouder verantwoordelijk is voor de beoordeling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon. Er wordt het voorstel gedaan dat, in het uiterste geval, indien de toezichthouders niet tot een gelijkluidend oordeel kunnen komen, het negatieve oordeel doorslaggevend zal zijn. Dit betekent een fundamentele verandering ten opzichte van de huidige praktijk. Als enige argument voor deze benadering wordt gegeven dat bij een negatief oordeel geen goede relatie meer kan bestaan met de toezichthouder. Kan de minister toelichten of er nog aanvullende redenen zijn waarom hij tot deze keuze is gekomen? Vanaf welke datum treedt het voorstel in werking? In hoeverre worden hiermee ook bestaande gevallen geraakt?

In internationaal verband is het de norm dat toezichthouders hun werkzaamheden onafhankelijk van de politiek dienen uit te voeren. De leden van de CDA-fractie zijn dan ook verheugd dat dit in Nederland ook het geval is. Kan de minister toelichten in hoeverre hier – in internationaal verband – in reactie op de financiële crisis nog anders over wordt gedacht?

Op pagina 9 van de Visie «toezicht op afstand» staat dat de aandacht van de minister uitgaat naar het functioneren van het toezichtsysteem als geheel. Hoe verhoudt zich dit tot het uitgangspunt van de Bankwet, waarin staat dat DNB verantwoordelijk is voor het bevorderen van de stabiliteit van het financiële stelsel, zoals onder meer tot uitdrukking komt in publicaties als het Overzicht Financiële Stabiliteit? Wie draagt eindverantwoordelijkheid voor de financiële stabiliteit? Is dat DNB of de minister?

In bijlage 1 bij de Visie «toezicht op afstand» staat een opsomming van de extra bevoegdheden die de minister krijgt ten aanzien van DNB en AFM in de interventiepiramide. Er komen twee nieuwe bevoegdheden bij om zacht te kunnen ingrijpen, indien overreden niet werkt. Dit betreft de bevoegdheid tot het stellen van beleidsregels inzake de taakuitoefening van DNB en AFM, alsmede de bevoegdheid om randvoorwaarden te formuleren ten aanzien van de begroting. Kan de minister toelichten in hoeverre dit inderdaad alle extra bevoegdheden zijn ten aanzien van het toezicht op de toezichthouder? In hoeverre bent u op deze wijze voldoende slagvaardig? In hoeverre is overwogen om ook de bevoegdheden tot overreding aan te passen?

Op pagina 18 van de Visie «toezicht op afstand» wordt ingegaan op de professionaliteit van het toezicht op toezicht. Hier wordt onder meer gesteld dat het kennisniveau goed moet blijven. De leden van de CDA-fractie zijn zich ervan bewust dat de ontwikkelingen op de financiële markten snel gaan. Bovendien hebben DNB en AFM hier als marktpartijen waarschijnlijk een kennisvoorsprong, zoals ook is gebleken tijdens de financiële crisis. Kan de minister toelichten hoe deze kennisvoorsprong van DNB kan worden beperkt, zodat u een goede controle kunt blijven uitoefenen?

DNB en AFM zullen moeten uitbreiden. Kan de minister toelichten op welke wijze de financiering hiervan precies plaatsvindt?

Op pagina 20 van de Visie «toezicht op afstand» wordt ingegaan op de governance binnen DNB. Wat worden in de nieuwe structuur de precieze bevoegdheden die de raad van commissarissen krijgt op het punt van het toezichtbeleid? Dit is een majeure verandering, want dit werd altijd door de directie van DNB vastgesteld. Bovendien is het niet de bedoeling dat de raad van commissarissen invloed krijgt op het van dag tot dag toezichtbeleid. Kan de minister toelichten wat de precieze gevolgen zijn van deze nieuwe structuur? Kan de minister bovendien toelichten op welke wijze gewaarborgd wordt dat de raad van commissarissen geen invloed zal (willen) hebben op het dag tot dag toezichtbeleid?

Er is gekozen voor een eerste evaluatie van deze situatie in 2016. Kan de minister toelichten in hoeverre het niet wenselijk is om deze evaluatie sneller, bijvoorbeeld al in 2013 of 2014 uit te voeren, zeker tegen de achtergrond van de gewenste cultuurverandering?

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het afzonderlijke Toezichtarrangement met de toezichthouders op de financiële markten. Terecht wordt opgemerkt dat de toezichthouders opereren in een dynamische omgeving. Ontwikkelingen op de financiële markten kunnen snel gaan. Kan de minister toelichten in hoeverre dit nieuwe arrangement verschilt van de huidige situatie? Op basis van welke argumenten is gekozen voor het nieuwe arrangement?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de stand van zaken inzake de Uitvoering Plan van aanpak cultuurverandering toezicht DNB. Hierin staat onder meer dat er een nieuwe toezichtstructuur is opgetuigd; er is een vijfde toezichtdivisie ingericht. Kan de minister aan de hand van voorbeelden toelichten wat de toegevoegde waarde is van deze nieuwe divisie? Het wordt duidelijk dat het toezichtbudget de komende drie jaar geleidelijk wordt verhoogd met in totaal 15%. Hier is echter een taakstelling aan gekoppeld om vanaf 2011 gedurende vier jaar elk jaar 1,5% te bezuinigen op het budget, zodat een netto-uitbreiding van 8% resteert. Kan de minister toelichten op welke plekken binnen DNB deze uitbreiding neerslaat?

Procedure en opvolging president van DNB

Door de media is geschreven dat de nieuwe president van DNB andere bevoegdheden zal krijgen ten aanzien van het toezicht. Zijn voornaamste taken zouden zich bevinden op monetair terrein. Naast de president zou een directeur meer toezichtbevoegdheden krijgen. Wat is de stand van zaken van dit voorstel? De leden van de CDA-fractie treffen hierover niets aan in de stukken. Op welke wijze wordt hier nu invulling aan gegeven? Wat zijn de belangrijkste veranderingen? Op welke wijze heeft dit voorstel een relatie met het toezicht op toezicht? In hoeverre heeft dit voorstel gevolgen voor de bevoegdheden van de minister?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de gewijzigde termijn van herbenoemingen. Bij de AFM geldt een maximumtermijn van twaalf jaar, bij DNB geldt een maximumtermijn van veertien jaar. Hierdoor zullen bij DNB op korte termijn twee herbenoemingen moeten plaatsvinden (president en directielid). Op welke wijze zijn de gevolgen van deze veranderingen voor de huidige situatie meegenomen in de profielschetsen? Voor welke datum is de minister van plan de Kamer te informeren over de benoeming van de nieuwe president? Op welke wijze wordt de Kamer geïnformeerd over de profielschets en de voortgang van de benoemingsprocedure?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Visie «toezicht op afstand» en de stand van zaken inzake de Uitvoering Plan van aanpak cultuurverandering toezicht DNB.

In de Visie «toezicht op afstand» staat dat het in eerste instantie aan de toezichthouders zelf is om consensus te bereiken, maar dat bij onderwerpen die grote consequenties kunnen hebben voor personen, de consensus zoveel mogelijk wettelijk geborgd zal worden. De leden van de SP-fractie vragen welke maatregelen de minister, naast de vernieuwde toets op betrouwbaarheid en geschiktheid, verder overweegt. Of is dit het enige gebied waar wettelijke borging van de afstemming nodig is?

De leden van de SP-fractie steunen het principe dat beide toezichthouders positief moeten oordelen op de betrouwbaarheid en geschiktheid van personen. Wel vragen zij wat er precies wordt verstaan onder geschiktheid. Is dit een nieuwe toets, naast de al huidige toetsen op betrouwbaarheid en deskundigheid? Zo ja, waarom gaat de beoogde tweepoortensystematiek dan niet ook gelden voor deskundigheid? Is dit een nieuwe toets waar deskundigheid in begrepen zit? Of wordt met geschiktheid simpelweg deskundigheid bedoeld? De leden van de SP-fractie vragen meer toelichting op het begrip «geschiktheid».

Volgens de minister moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat als een persoon betrouwbaar wordt bevonden, dit oordeel in een latere fase wordt teruggedraaid, zonder dat er sprake is van nieuwe informatie met betrekking tot een oud of nieuw antecedent. De leden van de SP-fractie vragen wat er precies onder antecedent wordt verstaan. De opsomming op pagina 7 van de Visie «toezicht op afstand» betreft namelijk alleen strafrechtelijke of bestuursrechtelijke feiten. Kan het feit dat een persoon bestuurder was tijdens het faillissement van de desbetreffende onderneming nog steeds meewegen in het bepalen van de betrouwbaarheid? Zo nee, waarom niet? De leden van de SP-fractie vragen een nadere toelichting over wat allemaal relevant kan zijn voor het oordeel over de betrouwbaarheid.

De minister wil het mogelijk maken dat taken van de directie van DNB kunnen worden toebedeeld aan één of meer directeuren en dat zij hieromtrent rechtsgeldig en zelfstandig namens DNB kunnen besluiten. Is dit nu niet mogelijk, bijvoorbeeld op grond van artikel 2:9 Burgerlijk Wetboek (BW)? De minister merkt echter ook op dat het de collegiale besluitvorming van de directie van DNB onverlet laat. De leden van de SP-fractie vragen wat het praktisch nut van een speciale bestuurder voor het toezicht is. Zal de wanprestatie van één bestuurder niet afstralen op het gehele bestuur, zij zijn immers nog steeds verantwoordelijk? Hoe verhoudt zich dat tot artikel 2:9 BW? Kan een bestuurder zijn verantwoordelijkheid voor de fouten van een ander beperken door het treffen van maatregelen om de negatieve gevolgen van die fouten af te wenden?

Voorts vragen de leden van de SP-fractie waarom de voordrachtprocedure voor de benoeming van een directielid gestroomlijnd moet worden in de zin dat er voortaan nog maar één aanbeveling voor een nieuwe bestuurder gedaan moet worden. Zijn hier in het verleden problemen mee geweest?

De minister moet voortaan de profielschetsen voor directie en raad van commissarissen van DNB goedkeuren. Bij het functieprofiel wordt geen melding gemaakt van enige rol van de minister. Zou de minister niet ten minste moeten kijken of het functieprofiel in lijn is met de meer algemene profielschets?

Bij de AFM zal het aantal herbenoemingen beperkt worden tot twee voor dezelfde functie. Wat betekent dit concreet? Betekent dit dat een persoon ten hoogste drie termijnen achtereen bestuurder kan zijn of betekent dit dat een bestuurder driemaal achtereen functie X kan uitoefenen en vervolgens weer drie termijnen functie Y?

Ten aanzien van de stand van zaken inzake de Uitvoering Plan van aanpak cultuurverandering toezicht DNB hebben de leden van de SP-fractie eveneens enkele vragen.

DNB merkt in de rapportage in het kader van de «lerende organisatie» op dat lessen snel moeten worden opgepikt. De leden van de SP-fractie merken op dat voordat je kunt leren van je fouten, je deze eerst moet erkennen. DNB legt de conclusies van de commissie De Wit over de rol van DNB bij ABN Amro en Icesave echter naast zich neer. Wat vindt de minister hiervan? Is hier nu sprake van een lerende organisatie? Is dit een teken dat het goed gaat met de cultuurverandering bij DNB?

De richting en voortgang van het veranderingstraject zijn diverse malen besproken met onder andere de adviescommissie bestaande uit prof. dr. Frijns, prof. dr. Stoker en ir. drs. Van der Veer. De leden van de SP-fractie vragen wat het oordeel van de adviescommissie is over de tot nu toe bereikte resultaten.

DNB zet sterk in op jaarlijkse toezichtthema’s. Deelt u de mening dat deze thema’s niet publiek moeten worden gemaakt, zodat onder toezichtstaande instellingen niet anticiperend te werk kunnen gaan?

Hoe draagt het vernieuwde DNB Bezoekerscentrum precies bij aan meer transparantie? Hoeveel kost dit bezoekerscentrum jaarlijks?

Verder wordt opgemerkt dat er ook op andere manieren structureel zal worden gecommuniceerd over de stand van zaken in de financiële sector en de resultaten van het toezicht. Wat voor andere manieren worden precies bedoeld? Hoe gaat DNB dit precies doen?

II. Reactie van de minister

Inleiding

Hierbij doe ik u mijn reactie toekomen op de vragen en opmerkingen van de Kamer over:

  • i) de Visie «toezicht op afstand – de relatie tussen de minister van Financiën en de financiële toezichthouders, DNB en de AFM» (Kamerstuk 32 648).

  • ii) de uitvoering Plan van aanpak cultuurverandering toezicht DNB (Kamerstuk 32 648).

  • iii) de brief inzake de procedure en het tijdpad opvolging president van De Nederlandsche Bank (Kamerstuk 32 500 IXB, nr. 16).

In onderstaande zijn de antwoorden per thema gegroepeerd. Daarbij zij opgemerkt dat ik ten behoeve van de beantwoording van de vragen over de uitvoering van het Plan van aanpak cultuurverandering toezicht DNB, daar waar nodig, input van DNB heb ontvangen en verwerkt.

Visie «toezicht op afstand»

Nieuwe wettelijke bevoegdheden:

De leden van de fracties PvdA en CDA hebben vragen gesteld over de in de visie aangekondigde extra wettelijke bevoegdheden. Het gaat dan, zoals de leden van de fractie CDA stellen, inderdaad om twee nieuwe bevoegdheden. Deze bevoegdheden complementeren de interventiepiramide in het middenkader. De interventiemogelijkheden in de top en de basis van de piramide behoeven geen aanvulling, omdat deze reeds voldoende uitgebreid zijn. Met de aanvulling in het middenkader wordt de slagvaardigheid van het «toezicht op toezicht» vergroot.

De nieuwe wettelijke bevoegdheid is overgenomen uit artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en stelt mij in staat om beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de taakuitoefening van de toezichthouders. Een beleidsregel is gedefinieerd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en moet, op grond daarvan, altijd een algemene strekking hebben. Dit past binnen de systematiek van «toezicht-op-afstand». Ik kan met deze bevoegdheid dus nadere, algemene regels stellen omtrent generieke onderwerpen betreffende de financiële sector die mijns inziens in het toezicht aandacht behoeven of inzake algemene overkoepelende toezichtaspecten zoals de samenwerking tussen de toezichthouders. Concreet zou ik als minister bijvoorbeeld de toezichthouders kunnen verzoeken om meer aandacht te besteden aan een bepaald toezichtterrein. Een beleidsregel kan zich niet richten op individuele gevallen. Ook kan het internationale recht, met name het EU Werkingsverdrag inclusief de ESCB Statuten en de verordeningen inzake de Europese toezichtsagentschappen, de mogelijke onderwerpen waarop en de mate waarin gebruik gemaakt kan worden van deze bevoegdheid beperken. De beleidsregels zullen bovendien niet gebruikt worden om het systeem van de open normen in de Wft aan te tasten. Ik verwacht dat het gebruik in de praktijk beperkt zal blijven, te meer daar ik, voordat een beleidsregel wordt vastgesteld, altijd eerst in overleg zal treden met de toezichthouder. Dit geeft de mogelijkheid de opportuniteit van de beleidsregel af te wegen tegen de mogelijke consequenties daarvan voor (andere) delen van het toezicht. In algemene zin geldt dat ik de wettelijke bevoegdheden alleen dan zal gebruiken als overreding niet tot de gewenste resultaten leidt. In mijn contacten met DNB en de AFM zal ik altijd eerst proberen via dialoog en waar nodig overreding de gewenste resultaten te behalen.

Internationale norm onafhankelijkheid toezichthouders

In reactie op de vraag van de leden van de CDA-fractie, kan ik aangeven dat de internationale norm dat toezichthouders hun werkzaamheden onafhankelijk van de politiek uit dienen te voeren mijns inziens door de financiële crisis niet is veranderd. Deze norm staat nog steeds fier overeind, zo blijkt bijvoorbeeld uit het IMF rapport The making of good supervision: learning to say no uit mei 2010. Het IMF benadrukt in dit rapport het belang van operationele onafhankelijkheid en stelt:

... Supervisory agencies should be able to resist inappropriate political interference or inappropriate influence from the financial sector itself (...). Provisions that require, for example, that key decisions on individual companies be referred to the government, should be avoided...

De norm van operationele onafhankelijkheid maakt ook deel uit van de internationale Basel Core Principles for effective banking supervision, de Insurance Core Principles van de International Association of Insurance Supervisors (IAIS) en de Securities Principles van de International Organization of Securities Commissions (IOSCO).

Samenwerking DNB en AFM

De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd naar het toezicht van de minister van Financiën op samenwerkingsbepalingen uit de Wft. De visie zet in hoofdstuk V uiteen hoe ik het toezicht op afstand invul en er toezicht op houdt dat de bepalingen uit de Wft, ook daar waar deze bepalingen betrekking hebben op samenwerking, worden nageleefd. Zoals ook uit dit hoofdstuk blijkt, bezie ik of in de uitvoering van het toezicht door DNB/AFM voldoende waarborgen bestaan, en grijp ik (alleen) in wanneer deze waarborgen niet (meer) voldoende aanwezig zijn. Daarbij wordt het zwaartepunt gelegd daar waar de risico’s het grootst zijn. Om dit te beoordelen, hanteer ik de principes van de kaderstellende visie op toezicht (KVOT).2 DNB en de AFM dienen in de uitvoering van hun toezicht aldus selectief, slagvaardig, samenwerkend, onafhankelijk, transparant en professioneel te werk te gaan. (Alleen) wanneer ik van mening ben dat DNB/AFM op één of meerdere van deze criteria niet (langer) voldoet, grijp ik in. In augustus 2010 is in het kader van de evaluatiebepaling in de Wft een verslag over de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van DNB en de AFM aan de Kamer toegezonden, waarin beide markttoezichthouders langs de KVOT criteria zijn beoordeeld. Tegelijkertijd is een externe evaluatie aan de Kamer toegezonden die de samenwerking tussen DNB en de AFM beziet.3

Verantwoordelijkheid financiële stabiliteit

De leden van de CDA-fractie hebben vragen gesteld over de ministeriële verantwoordelijkheid en de verantwoordelijkheid van DNB ten aanzien van de financiële stabiliteit. Financiële stabiliteit is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de financiële instellingen zelf. Zij dienen solide, verantwoordelijk en transparant te zijn. DNB en de AFM zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het toezicht op deze financiële instellingen. De minister van Financiën draagt systeemverantwoordelijkheid. Daarbij gaat het om de instelling en inrichting van het toezicht als zodanig en het functioneren van de toezichthouder. Dit betekent dat de minister op hoofdlijnen kijkt naar de wijze waarop DNB en de AFM het toezicht in Nederland uitoefenen en dat de minister de ontwikkelingen op de financiële markten nauwgezet volgt om te kunnen beoordelen of er aanleiding is voor een aanpassing van het beleid en daarmee samenhangend aanpassing van de wet- en regelgeving.

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de CDA-fractie over het uitgangspunt van de Bankwet 1998 zij verwezen naar de artikelen 2, 3 en 4 van de Bankwet 1998 waarin de taken en doelstellingen van DNB zijn beschreven. Artikel 3, lid 2, van de Bankwet 1998 stelt:

Ter uitvoering van het Verdrag draagt de Bank in het kader van het Europees Stelsel van Centrale Banken bij tot een goede beleidsvoering van de bevoegde autoriteiten ten aanzien van het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en de stabiliteit van het financiële stelsel.

Dit lid stelt dus niet dat DNB verantwoordelijk is voor het bevorderen van de stabiliteit van het financiële stelsel, en verhoudt zich ook prima tot de verantwoordelijkheden van de minister, zoals verwoord in de visie en hierboven uiteengezet.

KVOT principes

De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd of de invulling van het KVOT principe «slagvaardig» in voldoende mate zal leiden tot proactief handelen, of dat een aanvulling van de principes nodig is. De principes afkomstig uit de KVOT zijn in oktober 2005 kabinetsbreed aangenomen en aan de Kamer gepresenteerd. Ik ben van mening dat «proactief» een onderdeel is van het principe «slagvaardig»: immers, een slagvaardig optreden betekent dat waar nodig proactief wordt gehandeld. Ik zie daarom geen reden tot aanvulling van deze principes.

Professionaliteit en kennis

De leden van de CDA-fractie vragen hoe ik een kennisvoorsprong van DNB kan beperken, zodat ik een goede controle kan blijven uitoefenen. Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid volgen mijn ambtenaren de ontwikkelingen op de financiële markten nauwgezet. Door regelmatige informatie uitwisseling met DNB en de AFM en het volgen van relevante opleidingen wordt het kennisniveau binnen het ministerie van Financiën op peil gehouden. Daarbij richt het ministerie zich op beleid en wetgeving en zijn DNB en de AFM primair verantwoordelijk voor de uitoefening van het toezicht. Dit resulteert in complementaire kennis, die mijns inziens zeker niet dient te worden beperkt. Zoals ook in hoofdstuk V van de visie uiteen is gezet, kan ik een goede controle uitoefenen door erop toe te zien dat: i) de middelen die DNB en de AFM via de wet hebben verkregen rechtmatigheid geïnd en besteed worden, ii) er voldoende waarborgen bestaan in de interne governance van DNB en de AFM, iii) er voldoende waarborgen bestaan in de uitvoering van het toezicht. Het kennisniveau binnen mijn ministerie richt zich erop om deze aspecten goed te kunnen uitvoeren.

Herbenoemingen

De leden van de SP-fractie hebben vragen gesteld over de beperking van het aantal herbenoemingen bij de AFM. Bij de AFM is het aantal herbenoemingen beperkt tot twee voor dezelfde functie. Dit betekent dat een bestuurder in theorie driemaal achtereen functie X kan uitoefenen en vervolgens driemaal functie Y. Zoals ook in de visie staat, zal bij een herbenoeming altijd een betekenisvolle herbeoordeling plaatsvinden. Daarnaast onderschrijf ik, en ook de AFM, het belang van roulatie en portefeuilleaanpassingen binnen het bestuur van de AFM. In de praktijk ligt het daarom niet voor de hand dat een bestuurder driemaal achtereen functie X kan uitoefenen en vervolgens driemaal functie Y.

Betrouwbaarheids- en geschiktheidseisen

De leden van de PvdA, CDA en SP-fracties hebben vragen gesteld over de nieuwe «geschiktheidseis» die de huidige deskundigheidseis zal vervangen, alsmede over de in de Wet op het financieel toezicht (Wft) op te nemen maatregelen in verband met de versterking van de samenwerking tussen de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) in het kader van de geschiktheids- en de betrouwbaarheidstoets. Het wetsvoorstel dat die maatregelen regelt, zal op korte termijn voor advies naar de Raad van State worden gezonden en naar verwachting eind april 2011 bij de Kamer kunnen worden ingediend. Op een belangrijk deel van de gestelde vragen zal uitvoerig worden ingegaan in dat wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichting. Om die reden wordt hier volstaan met het schetsen van de hoofdlijnen van het wetsvoorstel.

Met de introductie van een geschiktheidseis in de Wft, die de huidige deskundigheideis vervangt, wordt tot uitdrukking gebracht dat een beleidsbepaler of commissaris van een financiële onderneming niet alleen over kennis en ervaring dient te beschikken maar tevens over relevante vaardigheden, en dat zijn professioneel gedrag in aanmerking wordt genomen. Met deze maatregel wordt aangesloten bij de bestaande toezichtpraktijk en het bepaalde in de Beleidsregel deskundigheid 2011.4

Met het oog op de versterking van de samenwerking tussen de AFM en DNB in het kader van de betrouwbaarheidstoetsing wordt een maatregel voorgesteld die bewerkstelligd dat het standpunt van de toezichthouder die van oordeel is dat de betrouwbaarheid van de getoetste persoon niet buiten twijfel staat, doorslaggevend is. Een vergelijkbare maatregel wordt in de sfeer van de geschiktheidstoets voorgesteld met betrekking tot de beleidsbepalers en commissarissen van banken en verzekeraars in de zin van de Wft omdat juist bij die personen aanwezigheid van gedrags- en prudentiële kennis van essentieel belang is.

Het wetsvoorstel heeft niet tot gevolg dat de geschiktheid en betrouwbaarheid van «zittende» beleidsbepalers en commissarissen van financiële ondernemingen opnieuw moet worden getoetst. Een dergelijke herbeoordeling zal alleen plaatsvinden indien een wijziging van de relevante feiten of omstandigheden daartoe een redelijke aanleiding geeft.

In antwoord op een vraag van de leden van de SP-fractie wordt opgemerkt dat met het begrip «antecedent» wordt gedoeld op de antecedenten die op grond van het Besluit prudentiële regels Wft en het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (mede) als basis dienen voor de vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon. Niet alleen strafrechtelijke antecedenten en fiscaal-bestuursrechtelijke antecedenten zijn aangewezen maar ook financiële antecedenten, toezichtantecedenten en overige antecedenten. De verschillende antecedenten zijn opgenomen in de bijlagen bij de hiervoor genoemde algemene maatregelen van bestuur. Ook na inwerkingtreding van de hiervoor beschreven wijzigingen van de Wft, zal de toezichthouder kunnen vaststellen, dat de betrouwbaarheid van een persoon niet buiten twijfel staat indien die persoon als beleidsbepaler betrokken is – of is geweest – bij een vennootschap of rechtspersoon terzake waarvan surséance van betaling of faillissement is aangevraagd of uitgesproken. Dergelijke feiten of omstandigheden worden in de hiervoor bedoelde bijlagen telkens aangewezen als financieel antecedent.

Nieuw directiemodel

De leden van de fracties van de VVD, de PvdA, het CDA en de SP hebben vragen gesteld over het nieuwe directiemodel.

In de nieuw op te zetten structuur worden de directeuren die binnen de directie zijn belast met portefeuilles op het terrein van het toezicht vennootschappelijk en bestuursrechtelijk bevoegd om namens DNB zelfstandig te besluiten. De besluiten die door die toezichtdirecteuren worden genomen, zullen vervolgens aan de directie in haar geheel worden toegerekend. De toezichtdirecteuren zijn, net als de overige leden van de directie, achteraf verantwoording verschuldigd aan de directie als geheel voor de uitoefening van hun taken. In dat licht moeten ook de mogelijke meningsverschillen worden beoordeeld over de onderwerpen die tot de verantwoordelijkheid van de betreffende directeur toezicht horen, waar de leden van de fractie van de VVD naar vragen.

Een van de toezichtdirecteuren zal in dat verband eerstverantwoordelijk zijn voor het toezichtbeleid waardoor een grondslag wordt gecreëerd voor een duidelijk primair aanspreekpunt voor onderwerpen die betrekking hebben op toezichttaken. Deze wijzigingen beogen de interne governance van DNB te versterken en hebben dan ook geen gevolgen voor de positie van de minister van Financiën. Wel is de interne governance van de toezichthouders ook voor de minister van Financiën van groot belang. Zoals in de visie Toezicht op afstand is verwoord, moet deze «voldoende zijn geborgd om het vertrouwen van de minister te kunnen schragen».

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de fractie van de SP wordt opgemerkt dat artikel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek een regeling bevat voor de aansprakelijkheid van bestuurders tegenover de rechtspersoon (in casu DNB) en geen regeling voor besluitvorming door één of meer directeuren. Doel van voorgestelde regeling is zoals hiervoor reeds opgemerkt, het creëren van een duidelijk primair aanspreekpunt voor de desbetreffende toezichttaken en het betreft dus niet zozeer een regeling voor falende bestuurders. Het nieuwe model laat onverlet de collegiale verantwoordelijkheid binnen de directie op grond waarvan leden van de directie hun verantwoordelijkheid niet kunnen afwentelen. De leden van de fractie van de PvdA vragen naar de regeling in andere landen. Dit is niet onderzocht omdat een vergelijking met andere landen vanwege het Twin Peaks model zoals we dat in Nederland kennen – mede vanuit de specifieke Nederlandse bestuurs- en vennootschapsrechtelijke context –, niet goed mogelijk is.

Wel wordt in dit kader opgemerkt dat op grond van het voorstel juist een scherpere scheiding wordt bereikt tussen toezichtstaken enerzijds en monetaire taken anderzijds. Voor deze laatste categorie taken geldt de zogenaamde stelselonafhankelijkheid op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken, bedoeld in artikel 4A van voornoemd verdrag.

Door de scherpere scheiding kan een duidelijke verantwoordelijkheidverdeling worden bewerkstelligd tussen taken op toezichtgebied en taken op monetair gebied en zullen handelingen op toezichtgebied minder snel «uitstralen» naar het monetaire deel, waarbij wordt opgemerkt dat uiteraard geldt dat ook in de nieuwe opzet enige overlap nooit geheel zal kunnen worden voorkomen.

Het wetsvoorstel dat de grondslag creëert voor het nieuwe directiemodel is thans voor advies bij de Raad van State aanhangig. Ook is het voorstel thans ter consultatie bij de Europese Centrale Bank aanhangig. Naar verwachting zal dit wetsvoorstel eind april bij de Tweede Kamer worden ingediend.

Rol Raad van Commissarissen

De leden van de CDA-fractie hebben vragen gesteld over de nieuwe bevoegdheden van de Raad van Commissarissen (RvC). De RvC van DNB ziet thans toe op het beheer van DNB en de algemene gang van zaken van de organisatie. De voorziene verbreding van de taakomschrijving van de RvC betekent dat de RvC ook zal toezien op de uitvoering van het toezicht in algemene zin en de borging van de kwaliteit en effectiviteit van dat toezicht. Het gaat dan uitdrukkelijk om het toezicht daarop; het is dus niet zo dat taken die thans bij de directie van DNB zijn belegd, worden overgeheveld naar de RvC. De RvC laat zich niet in met de uitvoering van het beleid, te weten beslissingen in individuele gevallen en het dag tot dag toezichtbeleid. Hiertoe is de RvC niet gemandateerd. De uitbreiding van de taak van de RvC brengt daarin geen verandering.

Adviserende panels

In reactie op de vragen van de leden van de VVD-fractie over de adviserende panels, meld ik de Kamer graag het volgende. De toezichthouder voert in aanwezigheid van vertegenwoordigers van de ministeries van Financiën en SZW tweemaal per jaar overleg met een representatieve vertegenwoordiging van onder toezicht staande ondernemingen. Daarbij wordt van gedachten gewisseld over de visie van de toezichthouder op toezicht, de daarbij na te streven doelen de in te zetten instrumenten en de middelen die daarvoor benodigd zijn. Vanuit hun praktijkervaring kunnen marktpartijen daarop reageren. Deze reacties vormen voor de toezichthouders een belangrijke bron van feedback op het eigen functioneren. Om er zeker van te zijn dat de verstrekte adviezen niet worden genegeerd, wordt per advies bijgehouden hoe de toezichthouder en/of het ministerie daarop heeft gereageerd. Panelleden kunnen daarin aanleiding zien om hierover opnieuw een gesprek aan te gaan. Dit alles met als oogmerk om de toezichthouder zo scherp mogelijk te houden.

Uitbreiding DNB en AFM

De leden van de CDA-fractie hebben vragen gesteld over de uitbreiding van DNB en de AFM, en de financiering daarvan. De door DNB beoogde uitbreiding met in totaal 15% zal voornamelijk als volgt gestalte krijgen:

  • a. uitbreiding van de formatie van financiële experts, waarbij de aansluiting tussen de macro- en microprudentiële dimensie wordt versterkt;

  • b. uitbreiding van de formatie voor met name het toezicht op banken en in mindere mate voor het toezicht op verzekeraars en pensioenfondsen;

  • c. een eenheid met specifieke deskundigheid en slagkracht om interventies snel en doelgericht in te zetten bij instellingen en om de effectiviteit van de interventies te bewaken;

  • d. een «risk management»-functie voor het begeleiden, ondersteunen en vooral ook het bewaken van de kernprocessen binnen het toezicht en voor het monitoren van de effectiviteit van de aanpak van vastgestelde toezichtthema’s.

DNB zal van jaar op jaar bezien hoe de opgelegde taakstelling het beste is in te vullen. Voor dit jaar zal voornamelijk bespaard worden op de inhuur van externen en op de kosten van (interne) ondersteuning. In algemene zin zijn de toezichthouders voor de financiering van hun kosten aangewezen op twee bronnen, te weten de sector en de Staat. Momenteel vergoedt de Staat de kosten van repressieve handhaving en een deel van de kosten van preventieve handhaving. Tevens krijgt de Staat kosten doorberekend die om verschillende redenen niet bij de sector in rekening kunnen worden gebracht. Over het afgelopen jaar heeft de Staat voor ongeveer 29% bijgedragen in de financiering van de toezichtkosten.

Op 15 maart 2011 heb ik de Kamer geïnformeerd over de op handen zijnde herziening van het bekostigingssysteem.5 Aangegeven is onder meer dat ik van plan ben het bedrag van de overheidsbijdrage vast te leggen in de wet, waarbij de hoogte zal aansluiten bij het niveau van de bijdrage voor het uitbreken van de financiële crisis. Tevens is het de bedoeling om in de wet vast te leggen dat rijksbreed opgelegde taakstellingen doorwerken in de hoogte van de door de Staat te verstrekken tegemoetkoming in de kosten van het financieel toezicht. Bijgevolg stijgt het aandeel van de sector in de financiering van de toezichtkosten. Niet alleen vanwege de lagere overheidsbijdrage maar ook omdat verder oplopende kosten van het toezicht geheel voor rekening zullen komen van de sector en niet van de Staat.

Toezichtarrangement

De constatering van de leden van de CDA-fractie dat de ontwikkelingen op de financiële markten snel kunnen gaan, onderschrijf ik. Waar nodig zullen die ontwikkelingen leiden tot een aanpassing van wet- en regelgeving. Voor zover die aanpassing gevolgen heeft voor de relatie tussen de toezichthouder en de minister, wordt ook het toezichtarrangement aangepast. Dat laatste zal gebeuren nadat de veranderingen in wet- en regelgeving zijn doorgevoerd.

Het nieuw gepresenteerde arrangement voorziet in de behoefte om meer duidelijkheid te creëren omtrent het door mij uit te oefenen toezicht6, sluit aan bij de thans van kracht zijnde wettelijke bepalingen en loopt niet vooruit op bijvoorbeeld de aangekondigde uitbreiding van het wettelijk instrumentarium voor de minister van Financiën.

Evaluatie visie:

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of het niet wenselijk is om de evaluatie van de visie sneller uit te voeren. De Visie toezicht op afstand is een middellange termijn visie die uitdrukkelijk is opgesteld met een horizon van (tenminste) 5 jaar. De essentie van de visie – dat het toezicht op DNB en de AFM bewust op afstand is geplaatst – is mijns inziens niet aan verandering onderhevig. De 5-jarige horizon van de visie sluit ook aan bij de visies van andere departementen over de relatie met hun ZBO’s, die ook vaak voor een periode van 5 jaar zijn opgesteld.

Dit betekent echter niet dat de visie de komende 5 jaar stil ligt. Zoals ook uit het laatste hoofdstuk blijkt, zal de komende periode gewerkt worden aan de implementatie van de voorgestelde wijzigingen ten aanzien van de governance van DNB en de AFM, en van de aangekondigde extra wettelijke bevoegdheden.

Aangaande de cultuurverandering binnen DNB blijft DNB uiteraard zelf rapporteren over de voortgang van haar in augustus 2010 gepubliceerde «Plan van aanpak cultuurverandering toezicht DNB». De eerste voortgangsrapportage «Uitvoering Plan van aanpak cultuurverandering toezicht DNB» heb ik de Kamer gezamenlijk met de visie toezicht op afstand doen toekomen.

Uitvoering Plan van aanpak cultuurverandering toezicht DNB

Cultuurverandering DNB

De leden van de SP-fractie stellen aan de orde, terugblikkend op de bevindingen van de commissie De Wit inzake de overname van ABN AMRO door het consortium van banken en inzake Landsbanki/Icesave, dat het van groot belang is dat DNB een lerende organisatie blijkt te zijn. Zoals ik hierna toelicht en zoals ook uit de voortgangsrapportage Uitvoering Plan van aanpak cultuurverandering toezicht DNB blijkt, heeft DNB reeds een fors aantal verbeteringen doorgevoerd in haar organisatie en zal zij dit de komende periode blijven doen om het plan van aanpak volledig te implementeren. Daarbij trekt DNB lessen uit de gehele crisis en de gevolgen daarvan, zoals ook aan de orde gekomen bij de commissie De Wit. De sleutel tot versterking en verbetering van het toezicht en de daarvoor noodzakelijke cultuurverandering van DNB ligt daarin besloten. Het staat buiten kijf dat DNB met zelfreflectie en terugblikkend op alle aspecten van de crisis tot een gedegen cultuurverandering heeft besloten en deze met verve doorzet in de interne organisatie.

Rol en oordeel adviescommissie

De leden van de SP-fractie vragen wat het oordeel van de adviescommissie is over de tot nu toe bereikte resultaten. De adviescomissie bestaande uit prof. dr. Frijns, prof. dr. Stoker en ir. drs. Van der Veer, had als taak de directie van de Nederlandsche Bank van advies te voorzien over de uitvoering van het in augustus 2010 gepubliceerde «Plan van aanpak cultuurverandering toezicht DNB». Hiertoe is de adviescommissie meerdere malen bijeen geweest. De leden van de adviescommissie hebben vanuit hun deskundigheid inzake veranderingstrajecten gekeken of de gekozen richting en de geboekte resultaten voldoende diepgang kenden. De adviescommissie heeft enkele waardevolle aanbevelingen gedaan ten aanzien van de inrichting van het veranderingstraject; van deze aanbevelingen is gebruik gemaakt in het veranderingstraject. De commissie kan zich goed vinden in de voorgenomen veranderingstrajecten en aanpak.

Nieuwe toezichtdivisie

De leden van de CDA-fractie willen graag nadere informatie over de toegevoegde waarde van de nieuwe, vijfde toezichtdivisie. In deze divisie, die op 1 januari 2011 is ingericht, zijn alle crosssectoraal werkende expertisecentra samengevoegd. De expertisecentra bundelen de kennis van een bepaald vakgebied; voorbeelden in deze zijn: gedrag en cultuur binnen financiële instellingen, geschiktheidstoetsingen van bestuurders, integriteitsrisico’s, vergunningverlening en ICT-risico’s. Alle experts zijn verantwoordelijk voor het identificeren van risico’s op hun eigen vakgebied. Risico’s worden in kaart gebracht door thema onderzoeken te doen en door instellingen onderling te benchmarken. Op basis van het onderzoek van de expertisecentra worden maatregelen genomen om risico´s bij individuele instellingen en/of sectorbrede risico’s te mitigeren.

Het nieuwe expertisecentrum Interventie & Handhaving maakt eveneens deel uit van de nieuwe toezichtdivisie en ondersteunt de toezichtafdelingen in het bepalen en uitvoeren van de interventiestrategie in probleemdossiers, bereidt formele maatregelen voor (zoals het geven van aanwijzingen, het opleggen van boetes en aanstellen van een curator) en neemt waar nodig de leiding in het interventietraject. De afdeling moet ertoe bijdragen dat problemen sneller worden geadresseerd en opgelost. De eerste ervaringen binnen het nieuwe expertisecentrum wijzen erop dat de bundeling van krachten inderdaad vruchten afwerpt. Ook het expertisecentrum Risicomanagement toezichtprocessen is nieuw. De activiteiten van deze afdeling (bijvoorbeeld procesbeschrijvingen en reviews) dragen er toe bij dat de werkprocessen binnen het toezicht aan de gestelde kwaliteitsnormen voldoen. Deze normen zijn mede ontleend aan internationale standaarden. Binnen de afdeling is dan ook de zogeheten toezichtacademie – van waaruit het opleidingsaanbod wordt verzorgd – gehuisvest.

Publicatie jaarlijkse toezichtthema’s

De leden van de SP-fractie stellen dat de jaarlijkse toezichtthema’s van DNB niet publiek moeten worden gemaakt. Ik onderschrijf deze stelling niet. De toezichtthema’s worden jaarlijks openbaar gemaakt door middel van een beknopte brochure. Dit vormt een bewust onderdeel van het beleid van DNB om waar mogelijk transparant te zijn richting het publiek en de sector over haar toezichtactiviteiten. Ik hecht veel waarde aan deze transparantie. De afgelopen jaren is gebleken dat meer transparantie over het toezicht in een sterke behoefte voorziet. Het vooraf bekend maken van de thema’s kan er inderdaad toe leiden dat onder toezicht staande instellingen anticiperend te werk gaan. Dat is ook de bedoeling. De ervaring is dat een heldere communicatie van DNB over wat zij van de sector verwacht de effectiviteit van het toezicht ten goede komt: het bevordert spontane normnaleving en de horizontalisering van het toezicht («vreemde ogen dwingen», zoals die van de Raad van Commissarissen, externe accountant of aandeelhouders).

Communicatie DNB

De leden van de SP-fractie vragen hoe DNB structureel communiceert over de stand van zaken in de financiële sector en de resultaten van het toezicht. DNB streeft ernaar binnen de grenzen van de geheimhoudingsplicht de communicatie met het publiek te verbeteren om zodoende niet alleen gehoor te geven aan de behoefte aan transparantie, maar ook om het risicobewustzijn van het publiek te vergroten. Dat doet DNB door regelmatig, op geaggregeerde basis, informatie te geven over de financiële situatie van de banken-, verzekering- en pensioensector. Tevens publiceert DNB geregeld de uitkomsten van onderzoeken die in de sectoren worden uitgevoerd. Recente voorbeelden daarvan zijn de organisatie van het beleggingsbeleid van pensioenfondsen en de kwaliteit van pensioenadministratie bij verzekeraars. DNB communiceert sinds kort ook intensiever via de eigen website. Zo hebben het Kwartaalbericht en het Statistisch Bulletin met ingang van dit jaar plaatsgemaakt voor korte en meer toegankelijke webartikelen die DNB in staat stellen sneller en actueler te berichten over belangrijke ontwikkelingen in de financiële sector en de economie als geheel. Hiermee wordt de effectiviteit van de communicatie verhoogd. De eerste resultaten zijn positief. De bezoekersaantallen en de media-aandacht voor deze webrubrieken zijn hoog. Andere communicatiekanalen die in dit verband relevant zijn, zijn het tweejaarlijkse Overzicht Financiële Stabiliteit, DNB Magazine, de Pensioennieuwsbrief en uiteraard speeches en interviews.

Bezoekerscentrum DNB

De leden van de SP-fractie hebben vragen gesteld over het DNB bezoekerscentrum. Het DNB Bezoekerscentrum bestaat sinds 1981 en richt zich vooral op groepen scholieren en studenten. De tentoonstelling «Geld, goud en economie», met name gericht op leerlingen in het voortgezet onderwijs en hoger beroepsonderwijs, geeft tekst en uitleg over allerlei economische onderwerpen. De thema’s zijn gerelateerd aan de kerntaken van DNB. Onderwerpen die aan bod komen zijn bijvoorbeeld Europa/het Eurosysteem, het monetaire beleid, het Nederlandse goud, echte en valse eurobiljetten en toezicht op financiële instellingen. Vorig jaar is de toezichtmodule vernieuwd. Op toegankelijke wijze wordt het toezicht op de verschillende sectoren door middel van een aantal animaties inzichtelijk gemaakt. Ook wordt ingegaan op de verantwoordelijkheden die alle betrokken partijen hebben (toezichthouder, financiële instelling en consument) en op hetgeen de samenleving van toezicht mag verwachten. Sinds eind 2008 huisvest het Bezoekerscentrum ook de tentoonstelling «Geld en je leven!». Deze is met name gericht op de hogere klassen van het basisonderwijs en de lagere klassen van het VMBO. Doel van deze tentoonstelling is op interactieve wijze deze doelgroep (beter) te leren omgaan met geld. In 2010 bezochten bijna 5000 leerlingen «Geld en je leven!» Het Bezoekerscentrum geeft derhalve uitgebreide informatie over de taken van DNB en de wijze waarop zij deze uitvoert en vervult daarmee een uiterst nuttige functie in het creëren van transparantie. De integrale kosten voor het DNB bezoekerscentrum zijn voor 2011 begroot op circa 2,2 miljoen euro. De kosten bestaan voor het merendeel uit huisvestingskosten; daarnaast zijn er personeels- en inhuurkosten, inrichtingskosten en toegerekende overhead en ondersteuning.

Procedure en tijdpad opvolging president van De Nederlandsche Bank

De leden van de fracties van de VVD en de SP hebben vragen gesteld over mijn voornemen om de benoemingsprocedure te stroomlijnen, zoals aangekondigd in de visie. Dit voornemen komt niet zozeer voort uit problemen met de huidige procedure maar hieraan ligt de wens ten grondslag om op termijn voor DNB en de AFM één uniforme en efficiënte procedure te bewerkstelligen. De variant die daarbij de voorkeur heeft, is die van de met redenen omklede aanbeveling van één persoon. Het is van belang dat de raad van commissarissen (RvC) van DNB respectievelijk de raad van toezicht (RvT) van de AFM in dat kader adequaat motiveert waarom een kandidaat aanbevolen wordt. Daarbij moeten de toezichthouders zich rekenschap geven van het functieprofiel en de profielschets. Uiteindelijk zal de minister van Financiën deze motivering moeten beoordelen waarbij hij de mogelijkheid heeft om niet akkoord te gaan met de aanbeveling en de RvC/RvT te verzoeken om een nieuwe aanbeveling te doen.

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de fractie van de SP over het functieprofiel wordt opgemerkt dat niet is voorzien in een formele instemming van de minister van Financiën met dat profiel. De formele instemming vindt namelijk plaats in het kader van de benoeming. Echter, zoals ook in de brief van 14 februari jl. is opgemerkt, zal de minister van Financiën zich er ten behoeve van die benoeming wel van vergewissen dat een voorgedragen kandidaat voldoet aan de criteria van het functieprofiel. Ook de profielschets zal in die beoordeling worden betrokken om te bezien of een kandidaat past binnen het bredere geheel.

Het eerder genoemde wetsvoorstel over de governance wijzigingen binnen DNB en de AFM zal ook een regeling bevatten voor de profielschets en het functieprofiel. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat het wetsvoorstel reeds in werking is getreden op 1 juli aanstaande. Voor zover relevant en mogelijk zal echter wel in de geest van de wetswijzigingen worden gehandeld en zal bij de aanstaande benoemingsronde rekening worden gehouden met en geanticipeerd worden op het nieuw in te voeren directiemodel zoals aangekondigd in de Visie toezicht op afstand. Naar aanleiding van een vraag van de leden van de fractie van het CDA wordt opgemerkt dat dit ook geldt voor de profielschets, die vooruitlopend op de invoering van de nieuwe structuur, hierop wordt aangepast. De aanstaande benoemingen zullen bekend worden gemaakt zodra de ministerraad daarmee heeft ingestemd. DNB heeft mij aangegeven dat zij alsdan ook de profielschets op haar website zal publiceren.

Daarnaast is door de leden van de fractie van de PvdA gevraagd welke procedures er tot nu toe vooral zijn toegepast met betrekking tot de betrouwbaarheid- en geschiktheidtoetsing en functieprofielen en profielschetsen. Er waren al goede procedures, maar ik acht het wenselijk één en ander expliciet in de wetvast te leggen. Ook thans worden voordrachten voor de benoeming van commissarissen en directieleden gebaseerd op een functieprofiel dat per specifieke vacature wordt ontleend aan een algemene profielschets. Bovendien worden voor iedere voordracht screenings uitgevoerd en wordt geverifieerd dat voorgedragen kandidaten voldoen aan de bij DNB geldende integriteitregelingen. Het voorstel is het in de wet vast te leggen dat dit beleid aansluit op de betrouwbaarheidseisen en geschiktheidseisen die gelden voor de financiële sector. Bovendien zal met het wetsvoorstel de RvC op dit gebied een expliciete wettelijke rol toebedeeld krijgen.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Slob, A. (CU), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD), voorzitter, Omtzigt, P.H. (CDA), Irrgang, E. (SP), Knops, R.W. (CDA), Neppérus, H. (VVD), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Spekman, J.L. (PvdA), Thieme, M.L. (PvdD), Heijnen, P.M.M. (PvdA), ondervoorzitter, Bashir, F. (SP), Sap, J.C.M. (GL), Harbers, M.G.J. (VVD), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Groot, V.A. (PvdA), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Braakhuis, B.A.M. (GL), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Verhoeven, K. (D66), Koolmees, W. (D66) en Huizing, M.E. (VVD).

Plv. leden: Rouvoet, A. (CU), Broeke, J.H. ten (VVD), Werf, M.C.I. van der (CDA), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Hijum, Y.J. van (CDA), Leegte, R.W. (VVD), Haverkamp, M.C. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Ouwehand, E. (PvdD), Veen, E. van der (PvdA), Vacature SP, Grashoff, H.J. (GL), Schaart, A.H.M. (VVD), Vermeij, R.A. (PvdA), Smeets, P.E. (PvdA), Beertema, H.J. (PVV), Gent, W. van (GL), Jong, L.W.E. de (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Koşer Kaya, F. (D66), Pechtold, A. (D66) en Ziengs, E. (VVD).

X Noot
2

Kamerstukken II 2004/05, 27 831, nr. 15.

X Noot
3

Bijlage bij Kamerstukken II 2009/10, 32 466, nr. 1.

X Noot
5

De herziening van het bekostigingssysteem maakt deel uit van het Actieplan financiële sector.

X Noot
6

Zie o.m. Kamerstukken II 30 850, nr. 34, de antwoorden op de vragen 25, 26 en 27.

Naar boven