Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 32647 nr. E |
Zoals bouwplannen en verkeersmaatregelen.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 32647 nr. E |
Vastgesteld 9 november 2021
De leden van de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)1 hebben kennisgenomen van de brief van 8 september 2021 met de reactie op de vragen van de commissie van 3 juni 20212 over het Jaarverslag 2020 van de Regionale toetsingscommissies euthanasie (RTE)3. De leden van de fractie van de ChristenUnie wensten op één punt nog additionele vragen te stellen.
Naar aanleiding hiervan is op 5 oktober 2021 een brief gestuurd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
De Minister heeft op 8 november 2021 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, De Boer
Aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Den Haag, 5 oktober 2021
De leden van de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van 8 september 2021 met de reactie op de vragen van de commissie van 3 juni 20214 over het Jaarverslag 2020 van de Regionale toetsingscommissies euthanasie (RTE)5. De leden van de fractie van de ChristenUnie spreken hun dank uit voor de beantwoording van hun vragen en willen op één punt nog graag additionele vragen stellen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben erop gewezen dat het jaarverslag van de RTE zich kenmerkt door een juridische benadering. Het gevolg daarvan is dat morele vragen onderbelicht blijven. U stelt in uw reactie dat het morele kader en het wettelijke kader niet strikt van elkaar te scheiden zijn en dat «recht gestolde moraal» is. Met andere woorden, een juridische benadering impliceert ook een morele beoordeling. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn het ermee eens dat recht «gestolde moraal» is en dat een juridische evaluatie impliciet een morele evaluatie is. Echter, moraal is breder dan de moraal die in de euthanasiewet is gestold. Het gaat deze fractieleden om die «bredere moraal». Zij willen dit graag duidelijk maken aan de hand van enkele casussen uit het jaarverslag.
Op pagina 32–33 van het jaarverslag wordt de casus besproken van een vrouw tussen de 70 en 80 jaar met eierstokkanker. Nadat zij gestopt was met chemotherapie heeft zij haar wensen over euthanasie op papier gezet en met haar arts besproken. Op het moment dat de pijn ondraaglijk werd, is besloten tot euthanasie over te gaan. In deze casus was ook sprake van een bijzondere wijze van toediening van de euthanatica. De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben geen aanleiding om te veronderstellen dat het oordeel van de commissie onjuist is, maar zij menen wel dat de morele vraag gesteld moet worden of palliatieve zorg in combinatie met palliatieve sedatie ook een begaanbare weg was geweest. Deze vraag is relevant omdat de meeste artsen euthanasie als een belastende handeling ervaren. Deze vraag heeft de RTE in haar jaarverslag niet gesteld.
Op pagina 39 wordt een casus besproken van een man met een ernstige spierziekte. Deze patiënt leed onder zijn snelle lichamelijke achteruitgang, de voortdurende pijn, de reële angst om te stikken en de uitzichtloosheid van zijn situatie. Hij verzocht om euthanasie. De echtgenote kon om godsdienstige redenen echter niet achter zijn verzoek staan, waarna de man zijn verzoek introk om zijn vrouw de tijd te geven zijn euthanasieverzoek te aanvaarden. Uiteindelijk diende hij toch een verzoek in, hoewel zijn vrouw grote moeite met euthanasie bleef houden. In de visie van de arts woog de zelfbeschikking van de man zwaarder dan de bezwaren van de echtgenote. Ook deze casus werd als zorgvuldig beoordeeld. Ook hier geldt dat de leden van deze fractie geen aanleiding hebben om het oordeel van de RTE ter discussie te stellen. Echter, zou in een jaarverslag een ethische reflectie niet op zijn plaats zijn geweest? Het gaat om vragen als: hoe ga je om met een situatie waarin de partner geen euthanasie wil? Wat betekent de uitgevoerde euthanasie voor de achterblijvende partner? Had palliatieve zorg in combinatie met palliatieve sedatie geen uitweg uit dit dilemma kunnen bieden? Deze vragen zijn echter niet gesteld.
Op pagina 45 wordt een casus besproken van een man tussen de 50 en 60 jaar met mond- en keelholtekanker. Genezing was niet meer mogelijk en de behandeling was nog uitsluitend palliatief, dat wil zeggen: gericht op het verzachten van het lijden. De man werd opgenomen in een hospice. Ondanks de hoge doseringen van pijnstillers bleef de pijn ondraaglijk. Palliatieve sedatie lukte ook niet goed: de man werd steeds wakker. Daarop maakte de patiënt zijn euthanasiewens kenbaar bij de arts van het hospice. Deze kon om voor hem belangrijke redenen niet aan zijn verzoek voldoen. Uiteindelijk is de euthanasie verricht door het Expertisecentrum Euthanasie. Deze casus werd ook als zorgvuldig beoordeeld. Ook bij deze casus hebben deze fractieleden geen redenen om aan dit oordeel te twijfelen. Maar de casus roept wel vragen op, richting de arts van het hospice. Waren alle mogelijkheden van de palliatieve zorg uitgeprobeerd? Zo ja, wat zou dan «passende zorg» zijn in een situatie waarin palliatieve sedatie niet werkt? Ook deze vragen zijn in het jaarverslag niet gesteld.
Samenvattend, de huidige euthanasiepraktijk zoals beschreven in het jaarverslag van de RTE roept vragen op. Die vragen hebben in dit geval geen betrekking op de moraal die in de wet gestold is, maar wel om de bredere moraal van de euthanasiepraktijk als geheel. Telkens weer moet de zorginhoudelijke en ethische vraag gesteld worden of euthanasie wel de beste oplossing is. Niet alleen met het oog op de patiënt en zijn of haar geliefden, maar ook vanwege de belasting voor de arts die de euthanasie uitvoert.
Bent u het met de leden van de ChristenUnie-fractie eens dat evaluatie van de euthanasiepraktijk zich niet alleen dient te beperken tot de normen die gestold zijn in de wet, en dat het voor een zorgvuldige euthanasiepraktijk als geheel van belang is dat bredere morele vragen gesteld worden? Bent u bereid om daar bij de RTE op aan te dringen? Ten slotte, kunt u toezeggen dat de bredere morele vragen – waarvan met betrekking tot bovenstaande casussen voorbeelden zijn gegeven – bij de vierde evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding aan de orde zullen worden gesteld?
De leden van de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag bij voorkeur voor vrijdag 5 november 2021.
De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Adriaansens
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 november 2021
Met deze brief reageer ik op de vragen die ik op 5 oktober jl. van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport ontving. Het betreft additionele vragen van de leden van de fractie van de ChristenUnie naar aanleiding van de brief van 8 september 2021. Laatstgenoemde brief betreft de reactie op de vragen van de commissie van 3 juni jl. over het Jaarverslag 2020 van de Regionale toetsingscommissies euthanasie (RTE). Ik zal deze additionele vragen die alle drie betrekking hebben hetzelfde punt hieronder beantwoorden.
De vragen van de fractieleden van de ChristenUnie betreffen het punt dat het jaarverslag van de RTE zich kenmerkt door een juridische benadering waarbij de morele vragen onderbelicht blijven. Zij onderschrijven mijn reactie in de brief van 8 september jl. maar stellen in de brief van 5 oktober jl., dat moraal naar hun overtuiging breder is dan de moraal die in de euthanasiewet is gestold en laten dat zien aan de hand van enkele voorbeelden uit het RTE jaarverslag.
De eerste vraag is of ik het met hen eens ben dat evaluatie van de euthanasiepraktijk zich niet alleen dient te beperken tot de normen die gestold zijn in de wet en dat het voor een zorgvuldige euthanasiepraktijk als geheel van belang is dat bredere morele vragen worden gesteld.
Ik deel de mening dat morele opvattingen met betrekking tot de euthanasiepraktijk breder kunnen zijn dan de in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl, kortweg de euthanasiewet) verweven en vastgelegde moraal. De moraal die aan de euthanasiewet ten grondslag ligt is niet een bepaalde vastgestelde moraal, maar te beschouwen als een gedeelde publieke moraal. Deze is gebaseerd op een verscheidenheid van (bredere) morele opvattingen en inzichten die in de Nederlandse samenleving leven en geeft daarnaast ook ruimte binnen het juridische kader van de wet. Voor de euthanasiewet betekent dit dat er bij de totstandkoming van de wet een balans is gevonden tussen de morele waarde van barmhartigheid enerzijds en bescherming van het leven anderzijds. In ethisch opzicht betekent dit dat iedere situatie (casus) anders is en een eigen morele afweging van deze waarden vraagt. In dat afwegingsproces kunnen bredere morele overtuigingen een rol spelen dan in de morele grondslag van de euthanasiewet naar voren komen.
In de drie voorbeelden die de leden van de ChristenUnie naar voren brengen is de uitvoering van de euthanasie volgens de RTE zorgvuldig verlopen en wordt dit oordeel ook niet door de fractieleden van de ChristenUnie in twijfel getrokken. Zij missen de achterliggende ethische overwegingen waarom besloten is tot euthanasie terwijl palliatieve zorg, soms gecombineerd met palliatieve sedatie, ook een optie had kunnen zijn om het lijden te verlichten of te beëindigen.
De keuze voor euthanasie is een ethisch afgewogen beslissing die arts en patiënt samen maken op basis van een zorgvuldig afwegingsproces waarbij moet worden voldaan aan de zorgvuldigheidseisen van de euthanasiewet. Daarover zijn geen algemene uitspraken te doen. Het behoort tot de professionele standaard van de arts om de patiënt goed te informeren over zijn situatie en diens vooruitzichten. Zo is er ook de eis dat er geen redelijke andere oplossing voor de situatie is en dat de arts ten minste één andere, onafhankelijke arts heeft geraadpleegd en dat de euthanasie medisch zorgvuldig wordt uitgevoerd. Bredere morele opvattingen of overtuigingen van anderen, zoals die van familieleden, kunnen van invloed zijn op de ethische afwegingen van patiënt en/of arts, maar deze zijn niet doorslaggevend. Het zijn de patiënt en de arts die samen beslissen of tot euthanasie wordt overgegaan.
Het is niet aan mij, maar aan de onafhankelijke beoordeling van de RTE of het afwegingsproces en de uitvoering van de euthanasie zorgvuldig zijn verlopen. Ik wijs er nogmaals op dat in iedere RTE naast een arts en een jurist ook een ethicus zitting heeft.
Op de (tweede) vraag of ik bij de RTE zal aandringen om ook bredere morele vragen te betrekken het volgende. In het licht van mijn antwoord op de eerste vraag en de onafhankelijkheid van de RTE is het niet aan mij om hierop de aandacht te vestigen.
Ten slotte vragen de fractieleden van de ChristenUnie of ik kan toezeggen dat de bredere morele vragen bij de vierde evaluatie van de Wtl aan de orde gesteld zullen worden. Mijn antwoord daarop is dat in de vierde wetsevaluatie van de Wtl de vraag is opgenomen naar ontwikkelingen in de waardering van autonomie en barmhartigheid en hoe deze waarden in de huidige euthanasiepraktijk worden gewogen. Daarnaast zal worden bezien hoe bepalingen in de Wtl in de praktijk worden toegepast en welke problemen en knelpunten zich daarbij eventueel voordoen. Daarbij is in de opdracht om extra aandacht gevraagd voor de als zorgvuldig beoordeelde euthanasiemeldingen. Ik hoop hiermee de vragen van de van de leden van de fractie van de ChristenUnie voldoende te hebben beantwoord.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
Samenstelling: Ganzevoort (GL), Gerkens (SP), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Oomen-Ruijten (CDA), Rombouts (CDA), Bredenoord (D66), Koole (PvdA), De Bruijn-Wezeman (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), Adriaansens (VVD), (voorzitter), Van der Burg (VVD), Dessing (FVD), Van Gurp (GL), Prast (PvdD), Van Pareren (Fractie-Nanninga), (ondervoorzitter), Prins (CDA), Vendrik (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Van der Voort (D66), Keunen (VVD), Hermans (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) en Karakus (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32647-E.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.