Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 maart 2018
Mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) informeer ik met
deze brief uw Kamer naar aanleiding van een door mijn ambtsvoorganger tijdens het
mondelinge vragenuur van 5 september 2017 (Handelingen II 2017/18, nr. 98, item 2) gedane toezegging om met een nadere analyse te komen over het handelen van de Coöperatie
Laatste Wil (CLW). Aanleiding voor deze toezegging waren vragen van uw Kamer over
mogelijk strafbaar handelen van de CLW.
Mijn ambtsvoorganger liet tijdens genoemd vragenuur uw Kamer weten het nog te vroeg
te vinden voor een dergelijke analyse. Begin september 2017 kondigde de CLW aan dat
het onder haar leden een middel zou gaan verspreiden, waarmee deze leden, op een door
hen gekozen moment, hun leven zouden kunnen beëindigen. Vanaf dat moment heeft het
Openbaar Ministerie (OM) zich beraden over het bestaan van een verdenking, de eventueel
te nemen stappen en de opportuniteit van optreden.
Het College van Procureurs-Generaal heeft mij onlangs geïnformeerd over de uitkomst
van deze interne verkenning. Deze uitkomst houdt in dat het OM aanknopingspunten ziet
voor het starten van een strafrechtelijk onderzoek naar het handelen van de CLW. De
directe aanleiding voor het onderzoek is de bekendmaking door de CLW op 14 maart 2018
dat inkopers het middel daadwerkelijk gaan bestellen. Daarmee kunnen naar verwachting
ongeveer 1000 mensen op korte termijn via de CLW over het middel beschikken. Het OM
start dit onderzoek, omdat hulp bij zelfdoding strafbaar is (artikel 294 Wetboek van
Strafrecht). Alleen de arts die in het kader van een euthanasie het leven van een
ander beëindigt of daarbij behulpzaam is én daarbij voldoet aan de wettelijke zorgvuldigheidsnormen,
is straffeloos. Voor ieder ander is hulp bij zelfdoding, of het verschaffen van middelen
daartoe, een strafbaar feit. Dat geldt ook voor de leden van de CLW die het zelfdodingsmiddel
aan anderen leveren of verspreiden.
Het onderzoek wordt breed opgezet en richt zich tevens op de organisatiestructuur
van de CLW. Daarom kijkt het OM ook naar artikel 140 Wetboek van Strafrecht: het deelnemen
aan een organisatie die als doel heeft om misdrijven te plegen. Naast strafrechtelijke
mogelijkheden oriënteert het OM zich op civiele mogelijkheden, zoals een kort geding
bij de rechtbank om de activiteiten van CLW te laten verbieden.
Het OM heeft het bestuur van de CLW hierover bij brief van 21 maart jl. inmiddels
geïnformeerd. Het OM heeft de coöperatie ook verzocht om de activiteiten met onmiddellijke
ingang te staken.
Zoals te doen gebruikelijk past mij grote terughoudendheid over het doen van mededelingen
over lopende onderzoeken van het OM in individuele zaken. Wanneer het OM mij naar
aanleiding van het onderhavige onderzoek bericht over concrete en wezenlijke ontwikkelingen,
zal ik uw Kamer daarover informeren.
Mijn ambtgenoot van VWS heeft mij laten weten een verkenning te zullen starten naar
mogelijke manieren om de levering te reguleren van middelen waarvan bekend is dat
zij vanwege hun werking voor een zelfdoding gebruikt zouden kunnen worden.
Tijdens het mondelinge vragenuur van dinsdag 13 februari jl. (Handelingen II 2017/18,
nr. 51, item 2) heeft mijn ambtgenoot van VWS toegezegd in gesprek te gaan met de CLW en uw Kamer
hierover te informeren. Nu de CLW onderwerp is van een strafrechtelijk onderzoek,
is dit overleg niet opportuun en kan deze toezegging niet gestand worden gedaan.
De onlangs door het Kamerlid Van der Staaij (SGP) aan mij en mijn ambtgenoot van VWS
over dit onderwerp gestelde schriftelijke vragen zullen volgens de daarvoor gebruikelijke
procedure worden beantwoord.
Ik vertrouw erop uw Kamer hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus