32 641 Wijziging van de Wet op de vaste boekenprijs in verband met de evaluatie van die wet

G BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP|

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 januari 2013

Met deze brief informeer ik uw Kamer over mijn standpunt over de voorgestelde wijziging van de Wet op de vaste boekenprijs die voortvloeit uit het amendement De Liefde/Voordewind (artikel I, onderdeel A, onder 2 en 2a).1

Op grond van nadere informatie uit het boekenvak en de vragen en opmerkingen in het voorlopig verslag en het nader voorlopig verslag van uw Kamer ben ik tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek verstandig is alvorens dit artikel van de wet over het wetenschappelijk boek in te voeren. Hieronder licht ik toe voor welke uitvoeringsproblemen het wetsartikel mij stelt. De andere onderdelen van het wetsvoorstel kunnen gewoon ingevoerd worden.

Uitvoeringsproblemen van het wetsartikel

Het wetsartikel over het wetenschappelijk boek breidt de definitie van «schoolboek» in de Wet op de vaste boekenprijs uit tot «school- en wetenschappelijk boek». Daardoor wordt het wetenschappelijke boek op dezelfde wijze gedefinieerd als het schoolboek. Deze definitie is gebaseerd op de veronderstelling dat het wetenschappelijk boek identiek is aan het studieboek voor WO en HBO. Dit is feitelijk echter niet het geval. Dit leidt tot de volgende uitvoeringsproblemen:

  • De meeste wetenschappelijke boeken voldoen niet aan het criterium dat ze herkenbaar zijn als les- of leerboek. Het wetenschappelijke boek is naar inhoud en vorm divers en kent naast het hoger onderwijs ook verschillende andere grote gebruikersgroepen, zoals het particulier onderwijs, professionals en het algemene publiek.

  • Veel boeken worden maar door enkele instellingen voorgeschreven en uitgevers weten bij verschijning meestal niet of een boek zal worden voorgeschreven.

  • De uitgevers delen hun publicaties in naar A-, W- en S-boeken (algemene, wetenschappelijke en schoolboeken). Deze indeling is bepalend voor de handelskorting en komt niet in alle gevallen overeen met de inhoud van het boek. S-boeken hebben de laagste korting en A-boeken de hoogste. De studieboeken zijn binnen de W-boeken niet gemakkelijk af te bakenen.

  • Boekverkopers zullen voor elke W-titel moeten nagaan of het al dan niet om een wetenschappelijk boek in de zin van de wet gaat (een studieboek). Extra complicerend is dat de wet al een kortingsregeling voor individuele studenten kent. Studenten die kunnen aantonen dat ze zijn ingeschreven bij een instelling van hoger onderwijs, kunnen bij aanschaf van een voorgeschreven studieboek een korting krijgen van maximaal 5%. Er zijn dan studieboeken zonder vaste prijs en studieboeken met vaste prijs waarop korting mag worden gegeven.

  • De toezichthouder op de naleving van de wet – het Commissariaat voor de Media – verwacht een toename van het aantal bezwaar- en beroepsprocedures. Een voorspelling van het aantal is echter moeilijk te maken, omdat veel afhangt van de handelwijze van uitgevers en boekverkopers bij de toepassing van de wet.

Kernpunt is dat harde criteria voor de afbakening van het studieboek ten opzichte van de overige wetenschappelijk boeken op dit moment ontbreken. Uit het boekenvak ontvang ik wisselende geluiden over het wetsartikel. Ik wil daarom de wetswijziging van de Wet vaste boekenprijs die voortvloeit uit het amendement De Liefde/Voordewind, vooralsnog niet in werking laten treden en de inwerkingtreding van die wijziging laten afhangen van de uitkomsten van nader onderzoek naar de afschaffing van de vaste prijs voor het wetenschappelijke boek als onderdeel van de eerstkomende evaluatie van de Wet op de vaste boekenprijs.2

Tweede evaluatie van de Wet op de vaste boekenprijs

Deze tweede evaluatie vindt op verzoek van de Tweede Kamer vervroegd plaats. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie en verdere consultatie van betrokken partijen zal ik mijn standpunt bepalen over de uitvoerbaarheid van een wetswijziging inzake de prijsbinding van het studieboek en de overige wetenschappelijke boeken.

Ik zal mijn standpunt naar aanleiding van die tweede evaluatie vastleggen en motiveren in een brief die begin 2014 aan de beide Kamers der Staten-Generaal wordt toegezonden.

Een afschrift van deze brief heb ik aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Kamerstukken II 2011–2012, 32 641, nr. 9.

X Noot
2

De eerstkomende evaluatie van de Wet op de vaste boekenprijs vindt plaats in januari 2014.

Naar boven