32 618 Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enige andere wetten in verband met de invoering van een verhoogd collegegeld voor langstudeerders (Wet verhoging collegegeld langstudeerders)

P BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 augustus 2012

Tijdens de parlementaire behandeling over het wetsvoorstel verhoging collegegeld langstudeerders is kamerbreed de motie Ganzevoort c.s. aangenomen over het voorkomen van disproportionele gevolgen voor deeltijdstudenten (Eerste Kamer, 32 618, I). In deze motie wordt de regering verzocht in overleg met de sector zo spoedig mogelijk en in elk geval vóór 1 september 2012, een regeling te treffen die disproportionele gevolgen voor deeltijdstudenten voorkomt. Over de uitvoering van deze motie heeft er op 17 april jl. een mondeling overleg met u plaatsgevonden en op 12 juni jl. een plenair debat in uw Kamer.

In de parlementaire beraadslagingen en in het mondeling overleg met u heb ik twee toezeggingen gedaan. Ik noem ze hieronder en voldoe hiermee aan de gedane toezeggingen:

  • 1. Toezegging (T01480): «De staatssecretaris van OCW zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Koole (PvdA) en Ganzevoort (GL), toe dat het comprimeren van deeltijdstudies niet ten koste mag gaan van de kwaliteit en dat dit aan de onderwijsinstellingen wordt gecommuniceerd». Ik heb op 13 juli jl. de voorzitters van het College van Bestuur van de universiteiten en hogescholen een brief gestuurd over de wijzigingen in de langstudeerdersmaatregel. Bij paragraaf 3 worden de onderwijsinstellingen erop gewezen dat het comprimeren van deeltijdstudies niet ten koste mag gaan van de kwaliteit. Ik stuur u hierbij een kopie van deze brief.

  • 2. Toezegging (T01479): «De staatssecretaris van OCW zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Koole (PvdA), Lokin-Sassen (CDA), Ganzevoort (GL) en OCW-voorzitter Flierman, toe dat de categorie deeltijdstudenten die nominaal studeert maar door de vormgeving van het programma over de wettelijke nominale duur plus een jaar uitloop heen komt in algemene zin voor een tegemoetkoming uit het profileringsfonds in aanmerking moet komen en dat de bewindspersoon dit goed aan de onderwijsinstellingen zal communiceren». De wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) is gewijzigd (Stb 2012 360) opdat onvoldoende studeerbaarheid een van de bijzondere omstandigheden is op grond waarvan de student financiële ondersteuning van een instelling kan krijgen: indien de instelling er zelf voor kiest de minimale studieduur van de opleiding langer te laten zijn dan de nominale studieduur horend bij de studielast van de opleiding, dan is dergelijke financiële ondersteuning verplicht. In de brieven van 13 juli jl. en 27 jl. aan de onderwijsinstellingen 1(kopieën bijgevoegd) worden de instellingen hierop gewezen. Tevens is bij Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) de langstudeerdersmaatregel gewijzigd (Stb 2012 377) als gevolg van de uitspraak van de rechter d.d. 11 juli 2012. Voor deeltijdstudenten is in de AmvB geregeld dat: «Een student die op of vóór 1 februari 2011 was ingeschreven voor een deeltijdse bachelor- of masteropleiding en op grond van artikel 7.45a van de wet in aanmerking komt voor het wettelijke collegegeld, is voor die opleiding gedurende het vastgelegde minimum aantal studiejaren voor die opleiding op 1 februari 2011, genoemd in de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13, onderdeel i, van de wet, of in een ander document waarin het desbetreffende instellingsbestuur het onderwijsprogramma heeft vastgelegd, vermeerderd met een jaar, uitsluitend het gedeeltelijke wettelijke collegegeld volgens het basistarief, bedoeld in artikel 7.45, vierde lid, van de wet, verschuldigd.»

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra


X Noot
1

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 148053.24.

Naar boven