32 610 Wijziging van de Embryowet in verband met de evaluatie van deze wet

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT1

Vastgesteld 28 mei 2013

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij ervaren het behandelen ervan bij uitstek als mosterd na de maaltijd, aangezien de eerste evaluatie van de Embryowet, naar aanleiding waarvan dit wetsontwerp tot stand is gekomen, dateert uit 2006, terwijl de tweede evaluatie inmiddels is verschenen (2012).

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend voorstel. Zij hebben naar aanleiding van het voorstel, dat met name gebaseerd is op een evaluatie van de werking van de Embryowet in de praktijk, nog enige vragen.

De leden van de SP-fractie zien de voorgestelde wijzigingen van de Embryowet als een «tussenoplossing» voor onvolkomenheden. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Embryowet en kunnen begrip opbrengen voor de voorgestelde wijzigingen in het licht van de evaluatie. Zij hebben nog wel enkele vragen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat verruiming van wetenschappelijk onderzoek met foetussen regelt. Zij hebben hierbij een aantal vragen.

PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering, gezien de ervaring met voorliggend wetsvoorstel, een eventueel wetsontwerp naar aanleiding van de tweede evaluatie eerder aan het parlement voor te leggen.

In de memorie van toelichting wordt verwezen naar het Modelreglement Embryowet. Hierin zijn enkele belangrijke zaken aanvullend aan de Embryowet vastgelegd, zoals de maximumleeftijd van de acceptor van eiceldonatie. Dit modelreglement dateert uit 2003. Is dit modelreglement ook onderhevig geweest aan de evaluatie door ZonMw? Zo ja, zijn er aanbevelingen op basis hiervan geformuleerd en welke zijn dat? Zo nee, wordt de uitvoeringspraktijk dan op andere wijze geëvalueerd en wordt de regelgeving dan op die wijze aan huidige inzichten aangepast?

CDA-fractie

Voorliggend wetsvoorstel is vooral gebaseerd op de evaluatie uit 2006. Inmiddels is een nadere evaluatie verschenen. De leden van de CDA-fractie vernemen graag de opvatting van de regering over deze evaluatie. In het bijzonder zijn zij benieuwd of deze nieuwe evaluatie naar het oordeel van de regering tot wijzigingen in de wet zou moeten leiden.

In het voorliggend wetsvoorstel wordt voorgesteld om de beoordeling en advisering aangaande de donatie van geslachtscellen niet langer op te dragen aan de medisch-ethische toetsingscommissie (METC), maar aan een psychsociale counselor. Op zich onderschrijven de leden van de CDA-fractie het voorstel om de rol van de METC te beperken tot een beoordeling van eventueel onderzoek dat met gedoneerde geslachtscellen zal plaatsvinden. De begeleiding van de donor kan beter aan een daartoe meer geëquipeerde persoon worden opgedragen. De leden van de CDA-fractie vragen zich wel af hoe de onafhankelijkheid van de psychosociale counselor wordt gewaarborgd, met name indien sprake is van donatie ten behoeve van zwangerschap van een andere patiënt. Indien de counselor deel uitmaakt van een behandelteam, dat bij voorbeeld ook de ontvangende partij bijstaat, is die onafhankelijkheid immers niet vanzelfsprekend. Ook rijst de vraag hoe de counselor zich tot de behandelend arts verhoudt. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie hierover de opvatting van de regering.

De voorgestelde verruiming van de mogelijkheid tot het verrichten van wetenschappelijk onderzoek op foetussen roept bij de leden van de CDA-fractie ook een aantal vragen op. Deze verruiming wordt nu beargumenteerd vanuit de ontwikkeling en mogelijkheden van het wetenschappelijk onderzoek. In algemene zin kan men zich afvragen of de ontwikkeling van de mogelijkheden van wetenschappelijk onderzoek, ook waar het gaat om onderzoek met menselijk materiaal, en in het bijzonder met ongeboren leven, leidend moet zijn in de bepaling van de grenzen ervan. Mag ook op dit gevoelig gebied alles wat kan? De leden van de CDA-fractie vernemen graag de mening van de regering hierover.

In het geval van de voorliggende wetswijziging rijst de vraag of de voorgestelde verruiming ook vanuit andere invalshoeken zou moeten worden beoordeeld. Denkbaar is bijvoorbeeld de invalshoek van het belang van de foetus zelf. De Nederlandse Embryowet draagt de behartiging van dit belang op aan de ouders. In een uitspraak van het Europees Hof van Justitie (Brüstle vs Greenpeace, 18-10-2011) lijkt echter ook een eigen betekenis en waarde toegekend te worden aan het embryo. Het embryo c.q. de foetus is al te beschouwen als leven, maar kan geen eigen oordeel geven over het deelnemen aan onderzoek. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie of de regering naast het belang van het voortschrijdend wetenschappelijk onderzoek in deze casus andere belangen ziet, die zouden moeten worden afgewogen, en tot welke conclusies dat de regering brengt. In het bijzonder vernemen zij graag of de regering, mede gezien de genoemde uitspraak van het Europees Hof, het embryo ook een eigen waarde als subject toekent. Ziet de regering in de voornoemde uitspraak van het Hof overigens nog aanleiding om de wetgeving of het beleid in Nederland aan te passen?

De leden van de CDA-fractie vragen of het onderzoek bij embryo’s dat met deze wet wordt geregeld ook betrekking kan hebben op embryo’s die zich niet in de baarmoeder bevinden. Graag vernemen deze leden een duidelijke uitspraak op dit punt.

In de nota naar aanleiding van het verslag (32 610, 7, blz. 14) wordt melding gemaakt van een onderzoek over de cybride. Het Adviesrapport Cybride is op 12 november 2012 aan de Tweede Kamer aangeboden. Wanneer verwacht de regering te kunnen reageren op dit rapport?

Verder wil de regering de voorgestelde verruiming van onderzoek niet inperken teneinde de «toekomstgerichtheid» van de wet niet aan te tasten. De vraag is of de wet daarmee niet een te ruime marge krijgt. De wetgever draagt daarmee de gehele beoordeling van verdere uitbreiding van de onderzoeksmogelijkheden op aan de METC’s en de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO). De leden van de CDA-fractie vragen of de wetgever niet zelf ook een afweging moet kunnen maken bij verruiming van onderzoeksmogelijkheden in nu nog onbekende richtingen. Graag horen zij de opvatting van de regering op dit punt.

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt (32 610, 7, blz. 11) gesteld dat het denkbaar is dat sommige METC’s geen protocollen voor onderzoek met foetussen in de baarmoeder zullen toetsen. Graag zien de leden van de CDA-fractie een verduidelijking van deze opmerking. Om welke reden zou een commissie op dit punt van toetsing afzien? En als ze dat doet, kan het bedoelde onderzoek dan niet in de ziekenhuizen waarvoor deze commissie werkzaam is, plaatsvinden?

Met het onderhavige wetsvoorstel wordt de mogelijkheid tot het doen van onderzoek onder strikte voorwaarden verruimd van onderzoek in het belang van de foetus zelf, naar onderzoek dat niet in het belang is van de foetus in kwestie. De leden van de CDA-fractie vragen of het denkbaar is de onderzoeksmogelijkheden verder te differentiëren door de introductie van een specifieke categorie onderzoek betreffende bij voorbeeld erfelijke aandoeningen die in de familie van de foetus in kwestie voorkomen. Graag vernemen zij of de regering het mogelijk acht deze differentiatie aan te brengen.

SP-fractie

De leden van de SP-fractie beseffen goed dat het voorliggende wetsvoorstel, dat is gebaseerd op de eerste evaluatie van de Embryowet uit 2006, een «tussenoplossing» biedt voor onvolkomenheden. Immers de minister heeft begin dit jaar bij behandeling in de Tweede Kamer aangegeven dat pas vóór het aanstaande zomerreces een reactie zal worden gegeven op de tweede evaluatie van september 2012 (Evaluatie Embryowet en Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting). De leden van deze fractie hebben mede naar aanleiding van de eerste evaluatie uit 2006 reeds eerder herhaaldelijk gewezen op de onwerkbaarheid op sommige punten van de embryowetgeving. Zij hebben dat aan de orde gesteld in het schriftelijk overleg met de regering (31 046, A) en tijdens een mondeling overleg op 3 februari 2009 (31 046, D).

Vanwege de door de regering toegezegde reactie op de tweede evaluatie (2012) achten de leden van de SP-fractie het op dit moment niet nuttig in te gaan op de in die evaluatie aangegeven suggesties voor wijzigingen; in het bijzonder die welke betrekking hebben op het zogenaamde moratorium. De leden van deze fractie zien wat dat betreft uit naar de reactie van de regering en verwachten dat voortschrijdend inzicht zal leiden tot nieuwe wijzigingsvoorstellen.

De leden van de SP-fractie willen er wel nogmaals op wijzen dat het de facto verbod al geruime tijd een belemmering vormt voor belangrijk onderzoek gericht op verbetering van de voortplantingsgeneeskunde.

Ten aanzien van de vier voorgestelde wijzigingen in het voorliggende wetsvoorstel merken de leden van de SP-fractie het volgende op.

Zij waarderen het schrappen van artikel 2, vierde lid, conform de evaluatie van 2006. De tweejaarlijkse Trendanalyse door de Commissie Genetische Modificatie (COGEM), de adviezen van de Commissie biotechnologie, van de Gezondheidsraad en van anderen kunnen volgens deze leden een goede vervanging opleveren van de huidige niet uitgevoerde praktijk van verrichtingsmeldingen.

De wijziging van de signaleringstaak van de CCMO wordt naar de mening van de leden van de SP-fractie in het voorliggende wetsvoorstel – beter dan de huidige praktijk – opgevangen door het voorstel de protocollen voor te leggen.

Ten aanzien van de toetsing van donatie van geslachtscellen bij invasieve ingrepen lijken de voorgestelde wijzigingen tot instelling van een psychosociale counselor geschikt, al zal ook hier regelmatige evaluatie dienen te geschieden. Daarnaast blijven de leden van de SP-fractie van mening dat donatie van geslachtscellen «om niet» dient plaats te vinden. Graag vernemen zij of de regering dezelfde mening is toegedaan.

Veruit de belangrijkste wijziging betreft het wetenschappelijk onderzoek met foetussen. De leden van de SP-fractie onderschrijven het belang van deze wijziging met de nadruk op de eisen dat het aannemelijk hoort te zijn dat het onderzoek zal leiden tot nieuwe inzichten op het gebied van de voortplantingsgeneeskunde in ruime zin en deze inzichten niet verkregen kunnen worden door andere vormen of wegen van onderzoek. De leden van deze fractie onderschrijven voorts het door de Raad van State in overweging gegeven voorstel (32 610, 4, blz. 5) om te bezien of het wetenschappelijk onderzoek met foetussen (embryo’s in utero) een plaats kan krijgen in de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (Wmwo).

Graag ontvangen deze leden een uiteenzetting van het standpunt van de regering alsmede een toelichting hoe het vervolg gestalte zal krijgen.

Bij deze wens hoort volgens de leden van de SP-fractie ook dat kennisverwerving over de veiligheid van werkzame stoffen, zoals geneesmiddelen na ongewilde blootstelling aan zwangere personen en ongeborenen, tot dergelijk onderzoek wordt gerekend. Zoals bekend wordt door de Teratologie Informatie Service (TIS) en het Nederlands Bijwerkingen Centrum (Lareb) samen met andere instituten een pilot gehouden ter bestudering van deze toch ook invasieve blootstelling van moeder en ongeborene. De leden van de SP-fractie vragen de regering in de nog vóór het komende zomerreces te verschijnen reactie op de tweede evaluatie inhoudelijk in te gaan op bovengenoemde onderwerpen. Dit mede gelet op het voorgestelde artikel 20, tweede lid, (artikel I, onderdeel F) en hetgeen in de memorie van toelichting tot uitdrukking is gebracht onder het kopje «Wetenschappelijk onderzoek onder strikte voorwaarden» (32 610, 3, blz. 6–8).

Graag ontvangen de leden van de SP-fractie op dit punt alvast een eerste reactie van de regering.

GroenLinks-fractie

De leden van de fractie van GroenLinks hebben een vraag over de uitbreiding van onderzoeksmogelijkheden op foetussen, ook wanneer dit niet primair gericht is op het welzijn van de foetus of de moeder. Met deze uitbreiding neemt de kans toe dat bij het onderzoek afwijkingen blijken nadat de wettelijke abortustermijn is verstreken. Wat is de visie van de regering op deze interferentie?

In de stukken bij de parlementaire behandeling tot op heden duikt ook de discussie op over chimaera, onder meer via het Adviesrapport Cybriden. De minister heeft in haar brief van 12 november 2012 (32 610, 10) aan de Tweede Kamer beloofd te reageren op dit rapport. Kan de regering aangeven of en hoe zij heeft gereageerd op dit adviesrapport, dan wel uiteen te zetten waar deze discussie precies aangrijpt op het voorliggende wetsvoorstel of de eerste of tweede evaluatie van de Embryowet en wat de visie is van de regering op dit punt? Indien en voor zover veranderingen zijn voorzien op dit punt, verzoeken deze leden om een beoordeling van de ethisch-juridische aspecten ter zake.

ChristenUnie-fractie

De Embryowet is er vanuit het oogpunt van respect voor en bescherming van het menselijk leven. Bij de behandeling in de Tweede Kamer is echter gesteld dat een verruiming naar een «minimaal» risico noodzakelijk is vanwege de bestendigheid van de wet met het oog op toekomstige ontwikkelingen. De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het niet verstandig als er vooruit wordt gelopen op de wetenschappelijke stand van zaken in een dossier waarin zorgvuldigheid betracht moet worden bij de bescherming van het menselijk leven. Wordt hier vooruitgelopen op de wetenschappelijke stand van zaken? Zo ja, is de regering van mening dat dit in overeenstemming is met een zorgvuldige benadering?

De memorie van toelichting stelt dat door de CCMO veelvuldig is ervaren dat belangrijke wetenschappelijke onderzoeken die risicoloos zijn nu niet kunnen worden goedgekeurd. Ook in de Eerste Kamer (31 046, D, blz. 2) is dit punt aan de orde geweest. De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen instemmen met de wijziging om deze onderzoeken mogelijk te maken. Zij vragen zich echter af waarom dit ook geldt voor onderzoeken met een minimaal risico. Zijn er ook voor deze categorie onderzoeken waar behoefte aan is in de medische wetenschap? Zo ja, kan de regering voorbeelden noemen? Zo nee, klopt het dat de verruiming van de wet naar onderzoeken met minimaal risico slechts noodzakelijk is met het oog op toekomstige ontwikkelingen?

Het wetsvoorstel stelt dat wetenschappelijk onderzoek moet bijdragen aan de diagnostiek, de voorkoming of de behandeling van ernstige aandoeningen bij andere foetussen. Kunnen hieronder ook onderzoeken vallen die commercieel gekwalificeerd zijn? Kunnen uitslagen van zulk onderzoek ook gebruikt worden in de afweging om abortus te plegen? De leden van de fractie van de ChristenUnie krijgen hierop graag een reactie,

De leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 21 juni 2013.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Slagter-Roukema

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, De Boer


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Dupuis (VVD) (vicevoorzitter), Linthorst (PvdA), Putters (PvdA), Slagter-Roukema (SP) (voorzitter), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Reuten (SP), De Vries-Leggedoor (CDA), Flierman (CDA), Martens (CDA), vac. (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), Ganzevoort (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Frijters-Klijnen (PVV), Van Dijk (PVV), De Grave (VVD), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV), Bruijn (VVD), Duivesteijn (PvdA)

Naar boven