Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juni 2012
Hierbij stuur ik u, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
mijn reactie op de aangehouden motie Hachchi / Ferrier over de Nederlandse watervoetafdruk
in het buitenland (32 605, nr. 81). Zoals toegezegd heb ik overleg gehad met mijn collega van Economische Zaken, Landbouw
en Innovatie en het Centraal Bureau voor de Statistiek.
In het licht van grotere coherentie in het beleid ten aanzien van ontwikkelende landen
ondersteunt het Kabinet het streven naar het terugbrengen van de Nederlandse watervoetafdruk
in het buitenland, vooral in gebieden van waterschaarste. Nader onderzoek is nodig
om vast te stellen of de watervoetafdruk een geschikt instrument is voor beleid op
het gebied van coherentie ten aanzien van waterschaarste.
Het eerste deel van de motie betreft het streven naar het in beeld laten brengen van
de watervoetafdruk van Nederlandse bedrijven in het buitenland. Een aantal bedrijven
besteedt waar relevant reeds aandacht aan waterproblematiek in hun duurzaamheidsverslag.
Nederlandse bedrijven die subsidie ontvangen worden deels ook al bevraagd op de impact
van hun activiteiten op het gebied van watergebruik. Zo wordt bij Exportkredietverzekeringen
(EKV) reeds op waterschaarste gelet in de milieu en sociale effectrapportage die bij
de EKV van toepassing is bij risicovolle projecten.
In het tweede deel van de motie verzoekt u de regering om in EU verband na te streven
dat bij de herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid de subsidies voor waterintensieve
landbouw in gebieden met waterschaarste worden afgebouwd.
De regering streeft in EU verband naar een volledige afbouw van de steun die direct
aan de productie is gekoppeld. De inzet van het kabinet inzake de voorstellen van
de Commissie voor de herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor de periode
2014 – 2020 is in de kabinetsreactie reeds aan uw kamer gemeld (TK 28 625, nr. 117). Het kabinet steunt de Commissie bovendien in haar voorstellen om het gemeenschappelijk
landbouwbeleid (GLB) in te zetten voor de realisatie van de Europa 2020 doelstellingen.
Duurzame landbouwproductie en innovatie zijn hierbij belangrijke thema’s, waarbij
uiteraard ook vraagstukken als het efficiënt gebruik van water worden betrokken.
In algemene zin streeft het kabinet naar grotere coherentie van beleid ten aanzien
van ontwikkelende landen in haar inzet bij de herziening van het huidige gemeenschappelijke
landbouwbeleid die de monitoring van externe effecten op ontwikkelende landen benadrukt
(zie ook de kabinetsreactie).
Samengevat kan het eerste deel van de motie worden gezien als ondersteuning van beleid.
Wel dient voor de uitwerking van de motie nader onderzoek verricht te worden in hoeverre
de watervoetafdruk een geschikt instrument is voor het Nederlands beleid. Daarom heb
ik het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) opdracht gegeven om hiernaar een nadere
studie te laten uitvoeren. Het PBL verzorgt samen met CBS en CPB de monitoring van
de kabinetsbrede Duurzaamheidagenda «een Groene Groeistrategie voor Nederland» (TK
33 041, nr. 1). In dat kader werkt zij aan een rapport over het verkleinen en verduurzamen van
de ecologische voetafdruk. De door mij gevraagde studie zal hierop voortbouwen.
Ik onderschrijf tot slot het belang van duurzame landbouwproductie in Europese gebieden
met waterschaarste. Het door de EU eenzijdig afbouwen van subsidies beschouwt het
Kabinet niet als het meest geschikte instrument om dit te bereiken. Nederland zet
daarom in op het steunen van de Commissie bij het inzetten van het GLB ten behoeve
van de Europa 2020 doelstellingen. Het tweede deel van de motie ontraad ik daarom
in de huidige vorm.
De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
H. P. M. Knapen