32 605 Beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking

Nr. 74 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 13 maart 2012

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken over de brief van 9 januari 2012 inzake Water voor Ontwikkeling (Kamerstuk 32 605, nr. 65).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 12 maart 2012. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Albayrak

De griffier van de commissie, Van Toor

1

Deelt u de opvatting van het rapport «Rapport d’information sur la géopolitique de l’eau», (vanaf pag. 109) van de commissie voor Buitenlandse Zaken van het Franse parlement (d.d. 13 december 2011) dat verdeling van het water in het Jordaanbekken, zoals overeengekomen in de akkoorden van Oslo Israël een vetorecht geeft over het water in de Westelijke Jordaanoever in het Gezamenlijk Watercomité? Indien neen, waarom niet? Zo ja, wat zijn de maatregelen die volgens u uit deze analyse moeten voortvloeien? Kunt u dat toelichten?

(Zie: «Rapport d’information sur legéopolitique de l’eau», pag. 132: «Pourtant, un comité conjoint sur l’eau (Water joint committee) a été créé par les accords d’Oslo II. Il a compétence pour toutes les questions d’eau relative aux seuls Palestiniens sur le territoire de la Cisjordanie. Ce n’est donc pas un organisme de gestion partagée et encore moins de bassin. Il fonctionne en outre sur le mode du consensus ce qui donne de facto un pouvoir de veto à Israël.»)

Beide partijen hebben een belangrijke stem in het watercomité. De uitkomsten van de beraadslagingen in het Gezamenlijk Watercomité vloeien voort uit procedures die partijen vrijwillig en in onderling overleg zijn overeengekomen in het kader van de Oslo-akkoorden. De regering dringt er op aan dat zij zich aan die verplichtingen houden.

2

Deelt u de opvatting dat waterbeheer in Israël en de Palestijnse gebieden nauw samenhangt? Indien neen, waarom niet? Zo ja, op welke manier wordt het waterbeleid in het kader van de versterkte samenwerking tussen Nederland en Israël afgestemd met het beleid in de Palestijnse gebieden?

Ja. Momenteel wordt er in de Israëlisch-Nederlandse Samenwerkingsraad onderzocht of water een thema is waarop beide landen kunnen samenwerken. Waar mogelijk en functioneel zal synergie worden gezocht met het beleid in de Palestijnse gebieden.

3

Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de plannen die u wilt formuleren voor de Palestijnse gebieden? Kunt u daarbij een tijdschema aangeven en een overzicht van de private partners die u daarbij op het oog heeft?

De Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah heeft hiervoor het Meerjaren Strategisch Plan (MJSP) geformuleerd, dat onlangs op Rijksoverheid.nl is gepubliceerd. Nederland wil de Palestijnse Gebieden o.a. ondersteunen op het gebied van integraal en innovatief waterbeheer en capaciteitsopbouw. Naarmate de formulering van dit waterprogramma vorm krijgt, wordt duidelijk welke private partners worden betrokken.

4

Op welke wijze werkt u samen met de Palestijnse Autoriteit om dit programma op te zetten? Deelt u de opvatting dat een effectief en rechtvaardig waterbeleid alleen kan slagen als de Palestijnse Autoriteit en Israël een overeenkomst over water hebben gesloten? Indien neen, waarom niet?

Het Meerjaren Strategisch Plan (MJSP) is mede in overleg met de Palestijnse Autoriteit tot stand gekomen. Met het nieuwe waterprogramma, dat in 2013 van start zal gaan, wil Nederland onder andere bijdragen aan een betere samenwerking tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit op het gebied van water. De huidige samenwerking tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit op het gebied van water is vastgelegd in de Oslo Akkoorden. Hieruit vloeit het Joint Water Committee voort, waarin samenwerking op het gebied van water wordt besproken.

5

Overlegt u ook met de Israëlische autoriteiten over het Nederlandse waterbeleid op de bezette Westelijke Jordaanoever? Zo ja, waarover en waarom?

Het Nederlandse waterprogramma in de Palestijnse gebieden zet onder meer in op grensoverschrijdend waterbeheer. Het spreekt vanzelf dat hierover overleg plaatsvindt met zowel de Palestijnse als de Israëlische autoriteiten.

6

Deelt u de opvatting van een rapport van het Washington instituut uit mei 2011 dat Israël «should refrain from offering the West Bank desalinated water because of the Palestinians» legal concerns.»?

(Zie «Flowing Waters: Towards a more Equitable Solution in the West Bank and Israël», Benjamin Cumbo Rahul Ravi, pag.40

http://www.gwu.edu/~imes/research/2011Capstones/Cumbo%20Ravi.pdf )

De regering is van oordeel dat partijen onderling moeten komen tot een regeling van het waterverdelingsvraagstuk, zoals dat ook geldt ten aanzien van de andere zgn. finalestatusvraagstukken (bijv. Jeruzalem of vluchtelingen).

7

Acht u het rechtvaardig dat inwoners van de Westelijke Jordaanoever 75m3 water per inwoner per jaar ter beschikking hebben, inwoners van Gaza 125m3 en inwoners in Israël, 240m3. (Bron:«Rapport d’information sur Le géopolitique de l’eau», commissie voor Buitenlandse Zaken van het Franse parlement, 13 december 2011, pag. 110) Indien neen, wat is uw inzet om dat te veranderen, een rechtvaardiger verdeling of verhoging van de productie?

Nederland erkent het belang van water in deze regio. Daarom is er in het nieuwe Meerjaren Strategisch Plan (MJSP) van de Palestijnse Gebieden voor gekozen om water wederom toe te voegen aan het Nederlandse samenwerkingsprogramma. Nederland wil een rechtvaardige verdeling van water en wil de Palestijnse Autoriteit steunen door de informatiebasis en de onderhandelingspositie van de Palestijnse Autoriteit te verbeteren. Dit gebeurt vanaf 2013 door middel van integraal en innovatief waterbeheer en capaciteitsopbouw van de Palestinian Water Authority en het Palestijnse ministerie van onderhandelingen.

8

Kunt u voorkomen dat door middel van ontwikkelingsgeld de kassen van Nederlandse publieke drinkwaterbedrijven gespekt worden doordat zij in ontwikkelingslanden de facto als private ondernemingen opereren (en dus winst kunnen maken)? Zo ja, hoe garandeert u dat?

Nederlandse drinkwaterleidingbedrijven zijn in het kader van publiek-private samenwerking op een «non-profit, no-loss» basis actief in ontwikkelingslanden. Bij iedere PPP-subsidie aanvraag zal toetsing op dit uitgangspunt plaatsvinden.

9

Kunt u een reactie geven op het artikel «NGO’s call for the disclosure of Jakarta’s Water Cooperation contract?» ( https://groups.google.com/forum/#!topic/foi-network/_azo0Zt-o-4 ) Staat u positief tegen het openbaar maken van Jakarta’s Water Cooperation contract? Bent u bereid hiervoor politieke druk uit te oefenen? Heeft Nederland ten tijde van Soeharto’s regime watercontracten afgesloten?

Vanuit het principe van goed openbaar bestuur ben ik voorstander van transparantie in de watersector. Ik sta dus positief tegenover het transparant maken van het genoemde contract. Voor deze interne aangelegenheid passen het best lokale oplossingen. Uit het artikel blijkt dat er via lokale experts en maatschappelijke organisaties nog ingezet wordt op juridische stappen en eventueel het inschakelen van de VN. We wachten de uitkomsten hiervan af. De ter discussie staande contracten zijn in 1997 alleen voor de stad Jakarta afgesloten en gegund aan Suez en Thames Water. Daar waren geen Nederlandse bedrijven bij betrokken.

10

Kunt u aangeven hoe de uitgaven op «verbeterde toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen» tussen 2010–2015 concreet zijn uitgewerkt, als de definitie op water en sanitatie zoals gebruikt in de begroting 2012 wordt gehanteerd?

De uitgaven op «verbeterde toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen» tussen 2010–2015 worden concreet uitgewerkt op basis van de vraag vanuit de partnerlanden zoals die in de Meerjaren Strategische Plannen (MJSP) en jaarplannen van de posten tot uiting komen. Daarnaast zullen met NGO’s, private partijen en multilaterale partners afspraken worden gemaakt voor financiering van activiteiten gericht op verbeterde toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen.

11

Wordt er voor de ambities voor 2015 die voor de verschillende thema’s zijn geformuleerd een nulmeting gedaan of is deze reeds uitgevoerd? Zo ja, kan deze met de Kamer worden gedeeld? Zo nee, hoe verwacht u de voortgang in 2015 te kunnen meten? Zo nee, waarom niet?

De ambities van het Nederlandse OS-beleid op het gebied van water zijn direct gekoppeld aan de (meetbare) doelstellingen van Nederlandse programma’s die zullen worden uitgevoerd. Een nul meting is in de meeste gevallen niet nodig. Resultaatmeting op basis van een baseline is veelal mogelijk aan de hand van de reeds beschikbare informatie uit de programma’s die worden gefinancierd. In specifieke programma’s waar deze gegevens ontbreken, zullen eisen worden gesteld met betrekking tot een aantal kernindicatoren dat nodig is om de voortgang te meten.

12

Wordt er in vergelijking met de uitgaven in 2010 meer of minder budget vrij gemaakt in 2012 om de doelstellingen voor veilig drinkwater en sanitatie te behalen?

Er wordt binnen artikel 6.2 in vergelijking met de uitgaven in 2010 (EUR 68,9 mln) meer budget voor drinkwater en sanitatie vrij gemaakt in 2012, namelijk EUR 90,1 mln.

13

Hoe verhoudt de nutsfunctie van de voorziening van drinkwater en drinkwaterbedrijven om de toegang van de allerarmsten tot veilig drinkwater te garanderen zich tot het «economische rendement» en de doelstelling «om investeringen zichzelf terug te laten betalen»? Weegt toegang voor de allerarmste mensen in ontwikkelingslanden tot veilig drinkwater zwaarder dan het economische belang en de return on investment?

De nutsfunctie van drinkwaterbedrijven om de toegang van de allerarmsten tot veilig drinkwater te garanderen is nauw gekoppeld aan een duurzame bedrijfsvoering. De benodigde financiering van de investeringen voor uitbreiding en onderhoud van het netwerk zal zich terug dienen te verdienen via een combinatie van de zogenaamde 3 T’s (tariffs, transfers, taxes). Afhankelijk van het gevoerde beleid in het ontwikkelingsland zal hierbij de nadruk in meer of mindere mate op een of meerdere van de 3 T’s komen te liggen. Toegang voor de allerarmste mensen in ontwikkelingslanden tot veilig drinkwater is het primaire doel vanuit ontwikkelingssamenwerking. Dit kan alleen op duurzame wijze worden bereikt als de bedrijfsvoering zo is ingericht dat ook het economisch belang en de return of investment worden meegewogen.

14

Op welke concrete en specifieke wijze wil de regering de genoemde verwachte trade offs tussen de belangen van economische sectoren, bevolkingsgroepen en landen in de praktijk tegengaan, bijvoorbeeld bij de inzet op PPP’s, aangezien hier belangen van verschillende partijen meespelen?

Mijn beleid is er op gericht om bij te dragen aan armoede reductie en economische zelfredzaamheid. Ontwikkelingsdoelstellingen staan dus voorop en programma’s dienen bij te dragen aan verbetering van de levensomstandigheden van de bevolking in onze partnerlanden. Deze overkoepelende doelstelling geldt ook voor de inzet via PPPs. Voorstellen voor dergelijke partnerschappen zullen dan ook vooraf getoetst en achteraf geëvalueerd worden op ontwikkelingsrelevantie en op de wijze waarop en de mate waarin de interventie bijdraagt aan armoedebestrijding. De toetsing vooraf wordt uitgevoerd volgens de hiervoor geldende OESO/DAC richtlijnen met betrekking tot Official Development Assistance (ODA).

15, 16, 17, 20, 22 en 29

Waarop is de aanname gebaseerd dat Nederlandse expertise op het gebied van waterbeheer en deltawerken (Nationale Deltaprogramma) in eigen land ook daadwerkelijk bruikbaar is in ontwikkelingslanden met een totaal andere infrastructuur en economische en politieke realiteit?

Op welke thema’s en bij welke Nederlandse instanties, organisaties en bedrijven ligt concreet «de ervaring met en kennis van waterbeheer» in ontwikkelingslanden, uitgesplitst per focusgebied zoals gedefinieerd in de nota, zijnde (1) efficiënt watergebruik, (2) stroomgebiedbeheer en delta’s, en (3) drinkwater en sanitatie?

Waarop is de conclusie gebaseerd dat er «een jarenlange stevige reputatie is opgebouwd in ontwikkelingslanden en opkomende markten» op het gebied van water door Nederlandse actoren en door welke Nederlandse instanties, organisaties en bedrijven is deze reputatie opgebouwd en in welke landen precies?

Waaruit bestaat de «Nederlandse waterkennis ten behoeve van lokaal duurzaam waterbeheer en ontwikkeling» precies en waarop baseert de regering de uitspraak dat deze kennis aanwezig is?

Heeft Nederland een voorsprong op het gebied van water en waterbeheer in vergelijking met andere donoren en, zo ja, waar bestaat deze voorsprong uit, uitgesplitst per focusgebied zoals gedefinieerd in de nota, zijnde (1) efficiënt watergebruik, (2) stroomgebiedbeheer en delta’s, en (3) drinkwater en sanitatie?

Kunt u voorbeelden geven van bijdragen die de Nederlandse watersector heeft geleverd aan effectieve armoedebestrijding en verbeterde levensomstandigheden?

Ja, Nederland heeft een voorsprong ten opzichte van andere donoren op bepaalde waterterreinen en in specifieke landen. In algemene zin loopt Nederland voorop in kennis van en ervaring met waterbeheer in vochtige, laaggelegen, dichtbevolkte kustgebieden. Dat hangt direct samen met de wateruitdagingen waar Nederland zelf al eeuwen mee worstelt. Nederland loopt ook voorop in kennis van en ervaring met binnenlandse en grensoverschrijdende bestuurlijke processen rondom «competing claims» op water. In veel partnerlanden waar water speerpunt is van het OS-beleid combineert de brede Nederlandse watersector deze eigen kennis met een flink institutioneel geheugen van de waterontwikkelingen in het betreffende land sinds de jaren ’70 (in het geval van Indonesië zelfs eeuwenlang). Dit geheugen ligt vast in Nederlandse kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, advies- en onderzoeksbureaus, aannemers en (semi-) overheidsinstellingen.

De Nederlandse reputatie wordt bevestigd door toenemende internationale vraag naar Nederlandse waterkennis en verzoeken tot ondersteuning. Die vraag komt vanuit multilaterale ontwikkelingsbanken en VN-organisaties, internationale donoren zoals de Bill and Melinda Gates Foundation, en nationale overheden als die van Bangladesh (verzoek deltaplan), Colombia (stroomgebiedbeheer), Egypte (stroomgebiedbeheer), Indonesië (4 partijen MOU), Kenia (verduurzaming van land- en watergebruik rond Lake Navaisha door samenwerking tussen publieke, private en maatschappelijke actoren), Mozambique (capaciteitsopbouw voor stedelijke drinkwatervoorziening) en Vietnam (Strategische Partnership Agreement, verzoek voor uitwerking van een deltaplan). De reputatie wordt ook bevestigd door het grote aantal inkomende missies.

De buitenlandse vraag naar Nederlandse kennis is niet gebaseerd op het idee dat de Nederlandse ervaring een-op-een vertaald kan worden naar ontwikkelingslanden met hun totaal andere infrastructuur en economische en politieke realiteit, maar op het idee dat er overeenkomstige uitdagingen zijn en dat Nederlandse partijen effectieve «sparring partners» zijn bij de vertaalslag naar de realiteit van ontwikkelingslanden. Nederlandse kennis en ervaring zijn een vertrekpunt van discussie en inspiratie. Er is geen «one size fits all».

De Nederlandse waterkennis en -ervaring is ruwweg op te delen in: kennis, technologie, beheer en onderhoud, en bestuur. Dit geldt voor alle drie focusgebieden:

  • Voor efficiënt watergebruik, met name in de landbouw zijn er gespecialiseerde kennisinstellingen gelieerd aan de universiteiten en internationale onderwijsinstellingen in Nederland. Een breed spectrum van technologie is voorhanden bij het innovatieve Midden en Kleinbedrijf en bij maatschappelijke organisaties. Steeds vaker bundelen deze spelers hun krachten in allianties en consortia. Op deelgebieden uiteenlopend van» remote sensing» en informatie technologie ten dienste van waterbeheer, landgebruik en landbouw tot toegepaste technologie op het gebied van infiltratieverbetering of «rain water harvesting», lopen deze allianties voorop, met name in specifieke landen of delta’s waar ze kennis kunnen koppelen aan ervaring.

  • Voor specifieke stroomgebieden en delta’s hebben gespecialiseerde kennis- en onderwijsinstellingen, enkele grote en een aantal kleinere gespecialiseerde adviesbureaus, diverse maatschappelijke organisaties en een aantal (semi) overheidsinstellingen een sterke positie als het gaat om lokaal duurzaam waterbeheer en ontwikkeling. Concepten als «Building with Nature», participatief waterbeheer en de Deltabenadering, gebaseerd op het nationale Deltaprogramma, zijn in Nederland verder uitontwikkeld dan in andere landen. Dit genereert een specifiek vraag vanuit ontwikkelingslanden, juist ten behoeve van lokaal duurzaam waterbeheer en ontwikkeling.

  • Voor drinkwater en sanitatie zijn er gespecialiseerde kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties met een wereldwijde reputatie die zich richten op kosten-effectieve oplossingen voor huishoudens in ruraal en stedelijk gebied. Ook zijn er Nederlandse bedrijven die voorop lopen met innovatieve zuiveringstechnologie voor stedelijke toepassing. Tevens komt er steeds meer vraag naar het Nederlandse model van nutsbedrijven die publiek eigendom zijn maar privaat worden gemanaged («not-for-profit, not for loss») als kansrijk alternatief voor steden in ontwikkelingslanden. Deze Nederlandse nutsbedrijven dragen in steeds meer ontwikkelingslanden bij aan kennis- en capaciteitsopbouw voor verbeterd beheer van drinkwatersystemen.

18

Er wordt gesteld dat de 15 partnerlanden de belangrijkste doelgroep zijn voor de inzet van de intensiveringmiddelen voor water. Welke niet partnerlanden komen hiervoor in aanmerking? Welke criteria gelden er specifiek voor niet-partnerlanden om deel te nemen aan de intensiveringmiddelen voor water?

De intensiveringsmiddelen voor water zijn primair bedoeld voor de 15 partnerlanden. Via het particuliere en het multilaterale kanaal kunnen waterprogramma’s worden gefinancierd in andere ontwikkelingslanden dan de 15 partnerlanden. Tenslotte kunnen onder de PPP Faciliteit voor water activiteiten worden gefinancierd in de 44 landen waar alle bedrijfsleveninstrumenten voor open staan.

19 en 46

Welk gedeelte en hoeveel euro van het budget m.b.t. water gaat naar de partnerlanden, uitgesplitst per partnerland?

Kunt u aangeven hoe de verdeling van de middelen zal zijn tussen partner- en Water Mondiaal landen? Heeft u per land al een begroting gemaakt? Zo ja, kunt u deze de Kamer toesturen?

In de periode 2012–2015 wordt in totaal 58% van het waterbudget gedelegeerd aan posten, 523 van de 908 miljoen euro. De onderstaande tabel laat de verdeling zien van de, aan de posten in zowel partnerlanden als Water Mondiaal-landen gedelegeerde middelen voor water.

(De landen Bangladesh, Indonesië en Mozambique zijn zowel partnerland als Water Mondiaal-land). De Meerjaren Strategische Plannen van de posten zijn onlangs op Rijksoverheid.nl gepubliceerd.

(In mln EUR)

Budget partnerlanden1

2012–2015

Benin

70

Ethiopië

12

Ghana

67,5

Jemen

24

Kenia

37,6

Mali

35,7

Palestijnse Autoriteit

9

Rwanda

30

   

Budget partner- én Water Mondiaallanden

 

Bangladesh

124,5

Indonesië

48

Mozambique

62,7

   

Totaal partnerlanden

523

   

Budget Water Mondiaal-landen

 

Egypte

6

Vietnam

0,7

X Noot
1

In de partnerlanden Afghanistan, Burundi, Oeganda en Zuid-Soedan worden op dit moment (nog) geen waterprogramma’s gefinancierd.

N.B.

  • Naast de bovengenoemde gedelegeerde budgetten voor water komt een deel van de centrale ODA-programmamiddelen ook in partner- en Water Mondiaal-landen terecht, bijvoorbeeld via de nieuwe PPP-faciliteit Fonds Duurzaam Water, de multilaterale organisaties en instrumenten als MFS.

  • Voor de Water Mondiaal-landen zijn naast de in de tabel vermelde bedragen ook middelen beschikbaar via Partners voor Water (begroting I&M).

Vraag 21, 25, 44 en 73

Op welke wijze en op welke elementen zal «het instrumentarium» worden aangepast op de «Nederlandse waterkennis ten behoeve van lokaal duurzaam waterbeheer en ontwikkeling»?

Kunt u concreet aangeven op welke andere manier dan binnen het genoemde PPP, u de makelaarsrol tussen overheden, kennisinstellingen, private sector en maatschappelijke organisaties zult invullen? En tot welke andere aanpassingen van het instrumentarium leidt dit?

Op welke manier past de makelaarsrol van Buitenlandse zaken bij de noodzaak tot het voeren van een coherent beleid? En op welke manier wordt aansluiting gezocht bij de IPG-prioriteiten die door de EU zijn geformuleerd?

Kunt u aangeven wat er nu zo nieuw is aan het «nieuwe» waterbeleid, behalve dat het in minder landen wordt ingezet? Werd tot voor kort bijvoorbeeld niet samengewerkt met (water)bedrijven en kennisinstellingen op het gebied van water?

Duurzame ontwikkelingsresultaten vergt samenwerking en synergie tussen maatschappelijke, publieke en private partijen, hier en daar. Het ministerie van Buitenlandse Zaken wil expliciet een makelaarsrol vervullen en als initiatiefnemer optreden en samenwerking tussen overheden, kennisinstellingen en private sector en maatschappelijke organisaties actief bevorderen. Dat vergt heldere identificatie van de meerwaarde van de verschillende partijen, en de complementariteit en synergie tussen hen als leidraad nemen in de programmering. De manier waarop de afgelopen maanden gewerkt is aan de invulling van de meerjarige plannen van de ambassades is hiervan een voorbeeld. Veel meer dan in het verleden is samen met NGOs, bedrijven en kennisinstellingen (zowel in Nederland als in het partnerland) gekeken welke toegevoegde waarde deze partijen kunnen inbrengen bij de ontwikkeling en uitvoering van deze plannen. De ontwikkeling van de nieuwe PPP faciliteit voor water is ook een goed voorbeeld. Bij de ontwikkeling van dit instrument is ook de brede watersector actief betrokken. Hoewel er dus al langere tijd werd samengewerkt met waterbedrijven en kennisinstellingen, is er nu ook sprake is van een gezamenlijke programmering.

Nederland is binnen het European Union Water Initiative als co-voorzitter van de Afrika Werkgroep nauw betrokken bij de ontwikkeling en vormgeving van een coherent Europees waterbeleid in de relatie met Afrika. Hierbij wordt vooral aansluiting gezocht bij de IPG-prioriteiten zoals die door de EU zijn geformuleerd op het terrein van klimaatsverandering en voedselzekerheid.

23, 24, 28, 70, 78 en 79

Hoe zal de nieuw op te richten faciliteit voor publiek-private samenwerking in water er precies uit gaan en zien en hoeveel geld wordt daarvoor beschikbaar gesteld door de regering?

Zal de nieuw op te richten faciliteit voor publiek-private samenwerking in water alsmede de algemene implementatie en uitvoering van het OS beleid op water, een sectorale benadering kiezen of werken op projectbasis of een andere vorm kiezen en wat is de rationale met betrekking tot deze keuzes?

Kunt u aangeven hoe u het instrumentarium zal aanpassen teneinde meer synergie te bewerkstelligen?

Kunt u een nadere toelichting geven op de nieuwe PPP faciliteit? Kunt u de Kamer een overzicht verschaffen van de bedrijven en instellingen die hiervan zullen profiteren zodra deze beschikbaar is?

Wanneer begint de implementatie van ieder afzonderlijk project? Is er ook een eindtijd aan de projecten verbonden?

Als het bedrijfsleven wordt betrokken, geldt dit dan uitzonderlijk voor het Nederlandse bedrijfsleven in het partnerland, of staat dit ook open voor het bedrijfsleven en de wetenschap uit andere landen?

De nieuwe PPP-faciliteit water is gericht op het benutten van de toegevoegde waarde van NGO’s, kennisinstellingen en bedrijven in de samenwerking met publieke partijen. De faciliteit is gericht op de drie sub-thema’s van mijn beleid: veilige delta’s en verbeterd stroomgebiedbeheer, efficiënt watergebruik, vooral in de landbouw en verbeterde toegang tot schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen. De faciliteit staat open voor 44 landen maar bij de selectie van voorstellen zal extra gewicht worden gegeven aan voorstellen gericht op de 15 partnerlanden. De voorstellen zullen getoetst worden op ontwikkelingsrelevantie alsook op naleving van regels met betrekking tot Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en op duurzaamheid. Tijdens de uitvoering zal ook op deze aspecten worden gemonitord. De uit het fonds gesubsidieerde activiteiten zullen overwegend een projectmatig karakter hebben, maar door betrokkenheid van veelal lokale publieke partijen zullen de interventies aansluiten bij de plannen en ambities van het partnerland.

De faciliteit staat via een tenderprocedure open voor partnerschappen tussen publieke partijen, NGO’s, kennisinstellingen en bedrijven. Deelname van een NGO of kennisinstelling is verplicht. Minimaal één partij moet afkomstig zijn uit het ontvangende land en minimaal één partij moet afkomstig zijn uit Nederland. In de praktijk zullen dus zowel buitenlandse als Nederlandse bedrijven, NGOs, kennisinstellingen en publieke partijen van deze faciliteit kunnen profiteren. Voorwaarde is wel dat ze aantoonbare toegevoegde waarde moeten hebben die nodig is voor het behalen van de doelen van de te subsidiëren interventie.

Via de uitbreiding van het bedrijfsleveninstrumentarium met de PPP-faciliteit water wil ik de synergie tussen de verschillende geledingen van de watersector vergroten. De subsidiedrempel van deze faciliteit bedraagt 5 ton, waardoor ook kleine spelers een voorstel kunnen indienen. Hiermee geef ik een impuls aan het «concurrerend vermogen» van kleine spelers uit de sector. De verbetering van het concurrerend vermogen blijft echter primair een opdracht van de brede watersector zelf.

De regering stelt EUR 150 mln beschikbaar voor deze faciliteit. Zoals gebruikelijk zullen de gesubsidieerde partnerschappen ook eigen middelen inbrengen. Via deze hefboomwerking zal naar verwachting nog eens EUR 100 mln gegenereerd worden voor water in ontwikkelingslanden.

Uitvoering van afzonderlijke, uit de PPP-faciliteit water gefinancierde projecten start op het moment dat het selectieproces is afgerond en de subsidiebeschikking is verstrekt. Naar verwachting zullen de eerste beschikkingen in oktober 2012 aan uitvoerders worden verstrekt. De maximale looptijd van een project onder de PPP-faciliteit water mag 7 jaar bedragen.

26

Welke toegevoegde waarde ziet u voor het maatschappelijk middenveld op het speerpunt water?

De toegevoegde waarde van het maatschappelijk middenveld op het speerpunt water zie ik in de specifieke kennis die deze organisaties hebben van lokale behoeften en omstandigheden en de ervaring die ze hebben met het betrekken van lokale actoren bij ontwikkelingsprocessen. Capaciteitsopbouw en verankering van sociale duurzaamheid zijn essentiële voorwaarden voor duurzame (beklijfbare) ontwikkelingsresultaten. Dankzij de goede lokale contacten van het maatschappelijk middenveld in de partnerlanden is er beter zicht op de impact van de programma’s. Een actieve deelname van maatschappelijke organisaties draagt zodoende bij aan de ontwikkeling van effectief beleid op gebied van armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling.

30

Kunt u de geplande uitgaven op de drie thema’s (1.efficiënt watergebruik, vooral in de landbouw, 2.verbeterd stroomgebiedbeheer en veilige delta’s en 3.verbeterde toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen) van 2012–2015 op een rij zetten, waarbij er wordt uitgegaan van de definities op de thema’s zoals dat in de Rijksbegroting 2012 is beschreven?

In onderstaande tabel wordt de verdeling gegeven van de voor water beschikbare budgetten over «integraal waterbeheer» en «verbeterde toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen». De uitgaven voor «efficiënt watergebruik, vooral in de landbouw» worden op dit moment gepland, de begrotingsystematiek zal hiervoor worden aangepast.

In mln EUR

2012

2013

2014

2015

Integraal waterbeheer

91,3

111,8

131,9

137,6

Drinkwater en sanitatie

90,1

104,2

125,3

115,6

Totaal budget water

181,4

216,0

257,2

253,2

N.B. Zoals aangegeven in de Rijksbegroting 2012 zal Nederland zich in de komende jaren in toenemende mate richten op waterbeheer in brede zin. Dit zal echter niet ten koste gaan van uitgaven op verbeterde toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen.

31

Nederland zal een meer actieve rol gaan spelen in diplomatieke en politieke inspanningen rond water. Op welke wijze zal dit streven worden opgenomen in de economische diplomatie?

De diplomatieke en politieke inspanningen rond water zijn vooral breder dan economische diplomatie. Nederland wil de hier aanwezige kennis op het gebied van grensoverschrijdend waterbeheer koppelen aan de kennis op het gebied van internationaal recht. Op die manier wil zij de rol van «norm entrepreneur» op zich nemen waar het gaat om grensoverschrijdend waterrecht en zelf een neutrale makelaarsrol op zich nemen. Dit past bij de internationale geloofwaardigheid die Nederland heeft opgebouwd op juridisch terrein en rond verdelingsvraagstukken. Indirect kan dit vervolgopdrachten opleveren voor de brede watersector, maar dit is niet de primaire inzet.

32 en 76

Op basis van welke specifieke criteria en bestaande of op te stellen richtlijnen – op financieel, institutioneel, ecologisch, technisch en sociaal vlak – zal de duurzaamheid van een financieringsaanvraag bepaald worden?

Aan welke sociale, ecologische, mensenrechten en financiële duurzaamheidcriteria en richtlijnen moeten financieringsaanvragen bij de PPP Faciliteit Water voldoen om financiering te ontvangen en is een Milieu Effect Rapportage één van de criteria?

Voor de nieuwe PPP-faciliteit water zijn richtlijnen opgenomen met betrekking tot duurzaamheid waaraan de aanvragen moeten voldoen. Zo moet uit de interventiestrategie blijken hoe bijgedragen wordt aan armoedebestrijding en hoe meer kwetsbare groepen worden bereikt. Ook moet aangegeven worden hoe de risico’s met betrekking tot klimaatverandering en milieudegradatie zijn afgedekt. Daarnaast wordt gevraagd naar de financiële duurzaamheid van de interventie. Ook zijn duurzaamheidscriteria opgesteld voor de PPP-faciliteit om tijdens de uitvoering te kunnen monitoren. Bovendien zal duurzaamheid een belangrijk element zijn van evaluaties uit de PPP-faciliteit gefinancierde interventies. Bij de toetsing van voorstellen zal een onafhankelijk comité worden betrokken waarin duurzaamheid expertise zal zijn vertegenwoordigd.

Bovendien is de Nederlandse WASH-alliantie bezig om de genoemde aspecten van duurzaamheid verder te operationaliseren. De uitkomst hiervan zal in de ontwikkeling van de faciliteit worden meegenomen. Een Milieu Effect Rapportage kan niet standaard verplicht worden gesteld omdat uit de faciliteit verschillende interventies van uiteenlopende financiële omvang zullen worden gefinancierd. Nationale wetgeving van het gastland is leidend om een MER te laten uitvoeren. Veelal is een MER ook in ontvangende landen verplicht bij grote infrastructurele werken zoals een irrigatiesysteem.

33 en 65

Welke specifieke verzoeken uit ontwikkelingslanden op het gebied van water in het kader van de genoemde vraag-gestuurde programmering zijn er reeds bekend bij de regering en uit welk(e) land(en) zijn deze afkomstig?

Welke behoeften en vragen zijn er reeds vanuit de partnerlanden gearticuleerd op het gebied van water, uitgesplitst per focus thema zijnde (1) efficiënt watergebruik, (2) stroomgebiedbeheer en delta’s, en (3) drinkwater en sanitatie?

Door alle posten in de 15 partnerlanden zijn in de aanloop naar de formulering van de meerjaren strategische plannen (MJSP’s) consultaties gehouden met vertegenwoordigers uit de publieke en private sector om vast te kunnen stellen waar de belangrijkste behoeften lagen en waar vraag was naar ondersteuning en inschakeling van Nederlandse kennis en kunde. Op basis van context- en sectoranalyses en consultaties zijn de MJSP’s voor de partnerlanden geformuleerd. In de MJSP’s is aangegeven welke behoeften en vragen vanuit de partnerlanden naar voren zijn gebracht en waar activiteiten in het bilaterale programma zich op zullen richten; dit kan variëren van programma’s op het gebied van verbeterd stroomgebiedbeheer en veilige delta’s tot effectief watergebruik in de landbouw en een verbeterde toegang tot drinkwater en sanitaire voorzieningen.

34

Welke concrete uitwerking heeft de actievere internationale rol van Nederland op het gebied van water, milieu en klimaatverandering op de betreffende ambassades?

In 11 van de 15 partnerlanden is water als speerpunt gekozen binnen het bilaterale programma, nl. in Bangladesh, Benin, Ghana, Indonesië, Jemen, Kenia, Mali, Mozambique, Palestijnse Gebieden, Rwanda en Zuid Sudan. Milieu en klimaatadaptatie zullen in de programma’s voor water en voedselzekerheid worden geïntegreerd. Na de recente goedkeuring van de meerjaren strategische plannen (MJSP’s) zijn ambassades in de betrokken landen bezig met de verdere ontwikkeling van het programma in landen waar al werd samengewerkt op het gebied van water (Bangladesh, Benin, Indonesië, Jemen en Mozambique) en met de ontwikkeling van een nieuw programma in de landen waar water een nieuw speerpunt is geworden (Ghana, Kenia, Mali, Palestijnse Gebieden, Rwanda en Zuid Sudan). In alle gevallen zal milieu en klimaat worden meegenomen als een dwarsdoorsnijdend thema, dat essentieel is voor het bereiken van duurzame ontwikkelingsresultaten. Hiertoe kunnen de posten een beroep doen op de kennis en capaciteit van de directie Klimaat, Milieu, Energie en Water. Ook wordt een faciliteit opgestart die op verzoek flexibel en snel externe expertise kan mobiliseren.

35

Kunt u een nadere toelichting geven op het programma voor lange termijn oplossingen voor de effecten van droogte in de Hoorn van Afrika?

Met IFAD wordt een programma uitgewerkt gericht het vergroten van de buffercapaciteit in de Hoorn van Afrika, waarbij op lokaal niveau wordt gewerkt aan «recharge», «retention», «reuse» en «rainwater storage» om het beschikbare water op te slaan en zo efficiënt mogelijk te gebruiken. Kleine infrastructurele werken, zoals zanddammen, behoren tot de mogelijke interventies. Met de verbeterde waterbeschikbaarheid kan een bijdrage worden geleverd aan het vergroten van voedselzekerheid in de regio. Er zal gebruik worden gemaakt van innovatieve technieken en media om de monitoring en rapportage zo transparant mogelijk te laten verlopen. Nederland beschikt over veel kennis en ervaring op het gebied van grondwaterbeheer en het duurzaam verhogen van buffercapaciteit die in het kader van dit programma zal worden ingezet.

36

Klopt het dat het IRC International Water and Sanitation Centre tot oktober 2006 onder het ministerie van VROM viel? Zo ja, ontving het destijds ook een bijdrage uit de VROM begroting? Zo ja, waarom is dat nu niet meer zo?

Tot 1980 maakte het IRC onderdeel uit van het Ministerie van VROM. In 1980 is het IRC losgemaakt van de overheid en werd het een stichting. In 2005 kreeg deze verzelfstandiging ook bestuurlijk-juridisch vorm met de intrekking van de «Machtigingswet IRC» door de Kamer. Sinds de oprichting is het IRC financieel gesteund door VROM/I&M en Buitenlandse Zaken. Tot op heden ontvangt het IRC nog steeds een bijdrage uit de VROM/I&M-begroting.

37

In welke mate wordt een onderscheid gemaakt tussen locaties waar water- en sanitatieproblemen vooral van technische aard zijn en locaties waar deze problemen vooral van institutionele aard zijn? Welke rol speelt dit onderscheid bij de beoordeling van financieringsaanvragen?

Water- en sanitatieprogramma’s zijn locatie specifiek, d.w.z. de geohydrologische omstandigheden en institutionele setting bepalen in grote mate welke technieken toegepast kunnen worden. Bij de beoordeling van financieringsaanvragen zal aan beide aspecten vanuit duurzaamheidsoptiek in ruime mate aandacht worden besteed. Als zodanig wordt er geen onderscheid gemaakt tussen locaties waar technische problemen een hoofdrol spelen en locaties waar de problemen meer van institutionele aard zijn. In beide gevallen is de vraag vanuit het partnerland sturend en zal voor beide aspecten een duurzame oplossing gevonden dienen te worden.

38

In hoeverre speelt de voorkeur van de lokale bevolking een rol bij het beoordelen van financieringsaanvragen?

Armoedebestrijding en duurzame economische groei vormen uitgangspunt bij de beoordeling van financieringsaanvragen. OS-programma’s dienen een bijdrage te leveren aan positieverbetering van arme en kwetsbare bevolkingsgroepen. «Ownership» en vraaggestuurdheid zijn een cruciale factoren voor het bereiken van duurzame, effectieve ontwikkelingsresultaten. Om ervoor te zorgen dat de armen worden bereikt, worden diverse partijen geconsulteerd tijdens de identificatie en formulering van programma’s, incl. maatschappelijke organisaties. De voorkeur van de lokale bevolking wordt via deze consultatieprocessen meegenomen bij de uiteindelijke afweging of voorstellen al dan niet gehonoreerd moeten worden.

39

Wat wordt bedoeld met de uitspraak «meer dan in het verleden het geval was richten we ons op directe uitvoering» en voorziet de regering in sectorale of projectmatige uitvoering van de verschillende programma’s?

De afgelopen 10–15 jaar is een groot deel van de OS middelen geïnvesteerd in noodzakelijke capaciteitsopbouw en was er minder aandacht voor investeringen in infrastructuur. In het nieuwe beleid is er sprake van een tweesporen aanpak: enerzijds zijn de interventies gericht op institutionele ontwikkeling, anderzijds op investeringen in noodzakelijke infrastructuur voor verbeterd waterbeheer. Dat gebeurt niet alleen via het bilaterale kanaal, maar ook via deelname aan investeringsfondsen van ontwikkelingsbanken. Versterking van de sector in het ontvangende land blijft een belangrijk streven, maar de uitvoering zal meer dan in het recente verleden ook via financiering van projecten plaatsvinden.

40

Denkt u in het kader van «nieuwe financieringsmodaliteiten» en «verduurzaming van productieketens» aan een soortgelijk initiatief als het Initiatief Duurzame Handel (IDH) maar dan specifiek gericht op water en voedsel?

In het kader van «nieuwe financieringsmodaliteiten» en «verduurzaming van productieketens» is een verkenning gestart. Het doel is inzicht te verkrijgen in de kansen voor samenwerking en synergie op het brede terrein van duurzaam land- en watergebruik. Daar de verkenning zeer recentelijk is gestart, is over de modaliteiten ervan nog geen uitspraak te doen.

41

Op welke wijze zal de synergie tussen de speerpunten water en voedsel in de praktijk tot uitdrukking komen?

Synergie tussen water en voedselzekerheid kan vooral worden bereikt door verbeterd watergebruik in de landbouw. Door beter beheer in de geïrrigeerde landbouw kan zowel water worden bespaard als de productie worden verhoogd. In de landen waarin beide speerpunten zijn gekozen, vindt de uitwerking van de programma’s in samenhang plaats.

42

Waarom focust het Water Mondiaal programma niet vooral op de allerarmste en fragiele landen (respectievelijk partnerlanden onder profiel 1 en 2 en/of vergelijkbare niet-partnerlanden) en worden projecten in relatief rijke transitielanden als Indonesië en Bangladesh en rijke niet partnerlanden als Egypte en Vietnam gefinancierd?

In het Nationaal Waterplan (2009) worden in hoofdstuk 6 «Nederland werkt wereldwijd met water» de hoofdlijnen van de mondiale waterinzet gedefinieerd:

  • Het creëren en benutten van economische kansen;

  • Het benadrukken van het belang van en het bijdragen aan klimaatadaptatie in de wereld; en

  • Het bijdragen aan de millenniumdoelen.

De keuze voor de vijf Water Mondiaal landen (Bangladesh, Egypte, Indonesie, Mozambique en Vietnam) in het Netherlands Water Partnership (NWP) is gemaakt op basis van bovenstaande factoren en het feit, dat deze landen over delta’s beschikken met gelijksoortige opgaven als Nederland. Daarbij is een balans gezocht tussen landen in ontwikkeling en landen in transitie naast een redelijke geografische spreiding. Ten tijde van de vaststelling (2009) waren deze landen nog partnerlanden. Het programma Water Mondiaal wordt niet uit ontwikkelingsgelden gefinancierd maar lastens de HGIS non ODA begroting.

43

Welke nieuwe financieringsmodaliteiten zullen worden geïntroduceerd voor de benodigde investeringen?

De belangrijkste nieuwe modaliteit die wordt geïntroduceerd voor de benodigde investeringen is het PPP (Public Private Partnership) instrument. De inzet op armoedebestrijding en economische groei betekent dat meerdere partijen naast de overheid investeren in het partnerland.

45

Kunt u aangeven of u van zins bent om in de toekomst weer een bijdrage aan het Private Infrastructure Advisory Facility (PPIAF) te leveren? Bent u van zins om via andere (multilaterale) organisaties en kanalen een bijdrage te leveren aan (de technische assistentie bij) het privatiseren van de watervoorziening? Zo ja, welke?

Conform het amendement, aangenomen tijdens de behandeling van de begroting buitenlandse zaken/ontwikkelingssamenwerking voor 2012 (amendement Irrgang 33 000 V, nr. 112.) is mijn inzet te korten op dit Wereldbank programma. Mocht dit op problemen stuiten, zal ik dit onverwijld met u communiceren.

47

Kunt u aangeven of het doel c.q. één van de doelen van het Water Mondiaal programma inderdaad «de profilering van de Nederlandse watersector in deze landen» is?

Ja, de profilering van de Nederlandse watersector is één van de doelen van het interdepartementale Water Mondiaal programma.

48 en 50

Kunt u een nadere toelichting geven op de samenhang tussen Water voor Ontwikkeling en de beleidsprioriteit SRGR? Worden hier ook concrete ambities op geformuleerd?

Op welke wijze(n) zal genderbeleid in de aanpak worden geïntegreerd?

Voor een duurzame watervoorziening en gebruik van sanitaire voorzieningen is het noodzakelijk dat vrouwen vanaf het begin betrokken worden bij de besluitvorming over locatiekeuze, vormgeving en gebruik van de voorzieningen. Daarnaast is het streven erop gericht om vrouwen voor minimaal 50% deel te laten uitmaken van de zogenaamde «Water user committees». Bij de drinkwaterprogramma’s zijn het terugbrengen van de loopafstand en schooluitval (van meisjes) belangrijke overwegingen. In het geval van sanitatie staat de verhoogde veiligheid en het gemak in gebruik voor meisjes en vrouwen centraal. De samenhang tussen Water voor Ontwikkeling en de beleidsprioriteit SRGR komt in de drinkwater- en sanitatiesector het duidelijkst naar voren. Interventies zijn in dit kader erop gericht dat meisjes vroegtijdig school verlaten, dat seksuele intimidatie en geweld worden voorkomen, er aparte toiletten voor meisjes komen op scholen en water en maandverband beschikbaar zijn.

Ook in de waterbeheerprogramma’s in de landbouw en in programma’s gericht op stroomgebieden en delta’s is gender een belangrijk aandachtspunt. Bij de vormgeving van de programma’s wordt gender expliciet meegenomen (gender is een belangrijk aandachtspunt in de Terms of Reference van formuleringsmissies) en bij de uitvoering van waterbeheerprogramma’s wordt ingezet op het betrekken van vrouwen in het besluitvormingsproces, o.a. via deelname aan waterbeheercomités.

49

Op welke manier worden de doelstellingen op het gebied van duurzaamheid en ecologie concreet gemaakt?

Duurzaamheidsaspecten zijn integraal onderdeel van de uitwerking van de programma’s op de speerpunten water en voedselzekerheid. Via de inzet van deskundigen, de Commissie Milieueffectrapportage, het Climate and Development Knowledge Network en het World Resources Institute wordt bijgedragen aan de opbouw van kennis, doorlichten van programma’s op milieueffecten en het nemen van aanvullende maatregelen ter voorkoming en vermindering van schade aan ecosystemen.

51

Kunt u aangeven ten opzichte van welk jaar u een verbetering nastreeft van 25%?

De beoogde verbetering van de waterproductiviteit met minimaal 25% wordt nagestreefd gedurende de looptijd van de interventie; dat betekent dat aan het begin van de looptijd van het betreffende programma een baseline wordt vastgesteld en aan het einde van het programma het waterverbruik met 25% moet zijn afgenomen t.o.v. de baseline.

52

Welke initiatieven gaat de Nederlandse overheid nemen op benedenstroomse gebieden, om zeker te stellen dat de doelgroepen daar beschikking krijgen over water van voldoende kwaliteit?

Nederland ondersteunt reeds jarenlang het grensoverschrijdende beheer in de stroomgebieden van de Mekong, Senegal en Nijlrivier. Dit beheer is gericht op een duurzame en rechtvaardige verdeling van het beschikbare water met het doel om tot een maximalisatie van de ontwikkelingsmogelijkheden in alle landen te komen. Momenteel werkt het ministerie aan een bijdrage aan het programma « Cooperation International Waters Africa (CIWA)», dat ondersteuning wil bieden aan diverse grensoverschrijdende stroomgebieden in Afrika (Zambezi, Nijl, Niger etc.). Het programma is ontwikkeld op initiatief van de Wereldbank en DFID en wordt beheerd door de Wereldbank.

53

Kunt u voor wat betreft alle ambities voor 2015 die in de brief beschreven worden concretere (streef)cijfers en voorbeelden geven?

De ambities zoals deze in de brief worden beschreven zijn zo concreet mogelijk gemaakt. Wanneer de programma’s zijn geformuleerd en worden uitgevoerd, kunnen concretere cijfers en voorbeelden worden gegeven.

54

Kunt u een overzicht geven van alle Wereldbank waterprogramma’s en daarbij tevens ingaan op eventuele privatiseringseisen die zij stellen?

Nederland ondersteunt de volgende Wereldbank waterprogramma’s:

  • Het Water Partnership Program (WPP);

  • Het Water and Sanitation Program (WSP);

  • Het Global Partnership on Output-Based Aid (GPOBA), waarbinnen alleen drinkwater- en sanitatie-activiteiten worden ondersteund

De bovenstaande programma’s geven veelal ondersteuning aan voorbereidende activiteiten en capaciteitsopbouw t.b.v. van mogelijke waterinvesteringen in diverse ontwikkelingslanden. Gezien de aard van de activiteiten is er geen sprake van eventuele privatiseringseisen.

55

Bestaan er garanties dat de toegang tot de Dutch WASH Alliance en het «Sanitation and Water for All» programma voor alle gebruikers, en met name de moeilijker bereikbare groepen en allerarmsten, gehandhaafd blijft?

De Dutch WASH Alliance financiert programma’s van partners in ontwikkelingslanden gericht op het vergroten van de toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen (Millenniumdoelstelling 7c); moeilijk bereikbare groepen en allerarmsten maken hier in belangrijke mate deel van uit. Het «Sanitation and Water for All» initiatief is een wereldwijd platform gericht op politiek verantwoordelijke beleidsvoerders met als doel duurzame investeringen ten behoeve van het vergroten van de toegang tot drinkwater en sanitaire voorzieningen voor alle wereldburgers te bespoedigen. Voor zover dat binnen mijn bereik ligt, zal ik binnen deze programma’s effectieve doelgroepbenadering centraal blijven stellen.

56

Welk percentage van de 25 miljoen mensen die bereikt worden om toegang te geven tot drinkwater en sanitatie voor 2015 wonen op het platteland, en welk percentage is afkomstig uit sloppenwijken/informal settlements ?

Dit is nog niet op voorhand te zeggen omdat de programmering op landenniveau nog moet plaatsvinden. Volgens opgave van UNICEF/WHO woont het merendeel (circa 85%) van de wereldbevolking die geen toegang heeft tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen op het platteland.

57

Kunt u een overzicht geven van de verdeling van de Nederlandse middelen voor water tussen MOL en niet MOL partnerlanden? Welk percentage van de middelen gaat naar niet MOLs? Welk percentage van de middelen wordt aangewend om de allerarmsten te bereiken en hoeveel wordt aangewend voor middeninkomensgroepen?

Onderstaand de verdeling van het, aan de posten gedelegeerde, budget over MOL partnerlanden (de «least developed countries» van de landenlijst van OESO-DAC) en niet-MOL partnerlanden (overige landen van de OESO-DAC lijst). Het is niet mogelijk om binnen de landenbudgetten/activiteiten een splitsing te maken tussen aanwending voor de allerarmsten en middeninkomensgroepen.

40% van het totaal beschikbare budget is aan posten in MOL partnerlanden gedelegeerd. Daarnaast komt een deel van de centrale ODA-programmamiddelen ook in partnerlanden terecht, bijvoorbeeld via de nieuwe PPP-faciliteit Fonds Duurzaam Water, multilaterale programma’s en instrumenten als MFS.

(In mln EUR)

Partnerland

2012–2015

MOL partnerlanden

358,9

Niet MOL partnerlanden

164,2

Centraal budget

350

Totaal

907,8

58

Op welke wijze wordt in stedelijke gebieden als Accra en Cotonou stedelijke watervoorziening bedrijfsmatig ondersteund? Op welke wijze profiteren de allerarmsten in deze steden daarvan? Hoe meet u dit?

Ghana Water Company Limited (GWCL) is verantwoordelijk voor de watervoorziening van Accra en andere stedelijke gebieden in Ghana. Nederland versterkt samen met de Wereldbank de bedrijfsmatige aanpak van GWCL. Betrokkenheid van private partijen wordt hierbij bevorderd. In het nieuwe programma richt Nederland zich op West Accra waar zich veel arme migranten uit het noorden vestigen. Dit leidt tot snelle groei van dit stadsdeel. Hierbij is er focus op de (aller) armsten en op vrouwen en kinderen. Voortgang wordt gemonitord op basis van baselines die in 2012 worden vastgesteld.

Het nationale waterbedrijf SONEB is verantwoordelijk voor de stedelijke watervoorziening in Cotonou. In januari is een intentieverklaring getekend tussen Het Nederlandse drinkwaterbedrijf Brabant Water en SONEB om samen de bedrijfsvoering van SONEB te versterken. Details van deze samenwerking, zullen het komende jaar worden uitgewerkt. Resultaten die ten goede komen aan de allerarmsten en de monitoring daarvan krijgen hierbij specifiek aandacht. In het voorjaar van 2012 wordt duidelijk of Nederland eventueel nog andere bedrijfsmatige interventies zal ondersteunen in Cotonou.

59

Hoe garandeert u dat de «speciale aandacht» voor de (unserved)-groepen ook daadwerkelijk deze groep ten goede komt? Hoe wordt dit geëvalueerd?

De Millenniumontwikkelingsdoelstellingen richten zich met name op de armen en zogenaamde «unserved»-groepen die bij voorbaat geen toegang hebben tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen. Bij de beoordeling van de te financieren activiteiten is het criterium van geen toegang hebben tot minimaal 20 liter water p.p.p.d. op een loopafstand van maximaal 1 kilometer bepalend. In de rapportages en tijdens evaluaties wordt hier speciale aandacht aan besteed. Ook bij waterbeheerprogramma’s is armoedebestrijding een expliciete invalshoek. Zowel in de Terms of Reference van de formuleringsmissies als bij de monitoring en evaluatie van programma’s gaat speciale aandacht uit naar kwetsbare en «unserved» groepen en wordt hier op gerapporteerd. De wijze waarop kwetsbare en «unserved» groepen zijn bereikt, vormt onderdeel van de evaluatie.

60

Zullen de inspanningen voor de ambitie wat betreft integrale waterbenadering van watermanagement en milieu, en die voor verbetering van management en beheer van watervoorzieningen (ruraal en urbaan) vooral low-income households bereiken, en hoe zal dat inzichtelijk worden gemaakt?

De inspanningen voor de ambitie betreffende de integrale waterbenadering van watermanagement en milieu zullen zowel rijk als arm ten goede komen. Bij de financiering van de speciale infrastructurele voorzieningen zal speciale aandacht uitgaan naar de lagere inkomensgroepen. Hetgeen in rapportages en evaluaties inzichtelijk zal worden gemaakt.

61 en 62

In hoeverre wordt goed bestuur conditioneel geacht aan samenwerking met landen op het gebied van water?

Hoe wordt de voortgang op het gebied van goed bestuur gemeten?

In elk OS-programma is goed bestuur een belangrijke randvoorwaarde. Zowel bij de keuze van de hulpmodaliteit als de beoordeling van de uitvoerende organisatie wordt het risico op corruptie afgewogen. Dit gebeurt bijvoorbeeld met de Corruption Perception Index die ontwikkeld is door Transparency International en de zogenaamde Kaufmann-indicatoren van de Wereldbank.

63

Hoe zullen de posten/ambassades worden ondersteund bij het vormgeven en uitwerken van de bilaterale water activiteiten en zal er in uitmuntende kennis omtrent de vele dimensies van de waterproblematiek en -kansen worden geïnvesteerd op de posten en het ministerie van Buitenslandse zaken.

Ambassades worden ondersteund bij het vormgeven en uitwerken van de bilaterale waterprogramma’s door een groep deskundigen die het ministerie heeft ingehuurd via het Agentschap NL. In nauwe afstemming met het Netherlands Water Partnership en de betreffende ambassades zijn kernadviseurs per Water OS-land benoemd, die op hun beurt weer gebruik kunnen maken van een groep specifieke deskundigen, afhankelijk van het land en de issues die er spelen. Tevens identificeren zij of specifieke Nederlandse innovatie, kennis en kunde zou kunnen bijdragen aan het oplossen van de lokale problematiek. Bijvoorbeeld in Bangladesh door de Nederlandse kennis op het gebied van geïntegreerde deltaontwikkeling ter beschikking te stellen. Daarnaast wordt gewerkt aan de formatie van een groep deskundigen die de ambassades kan ondersteunen bij de verduurzaming van de bilaterale programma’s. Op deze wijze wordt de in Nederland beschikbare kennis zo goed mogelijk ingezet.

Het ministerie organiseert twee maandelijkse bezoeken aan private sector bedrijven, kennisinstituten en NGO’s actief op het gebied van water die gezamenlijk of afzonderlijk een update geven van de laatste ontwikkelingen. Daarnaast worden regelmatig specialisten uitgenodigd om innovatieve ontwikkelingen in de waterwereld te presenteren.

64

Wie gaan de bilaterale waterprogramma’s en activiteiten concreet uitvoeren en implementeren op de posten en is daar nu al genoeg en gekwalificeerd personeel voor op de posten.

Dat is nu nog niet te zeggen en zal per land verschillende partijen omvatten, zoals (lokale) overheid, private partijen, NGO’s, internationale organisaties en ontwikkelingsbanken.

De posten krijgen voor elk speerpunt een gekwalificeerde themadeskundige. Tevens is er voor financiële en administratieve deskundigheid gekwalificeerd personeel op de posten aanwezig. De posten maken voor specifieke vragen gebruik van de expertise op het ministerie en van de ondersteuning die via Agentschap NL en het Netherlands Water Partnership kan worden gemobiliseerd.

66

Hoe zijn de Nederlandse OS-bijdrages op water gecoördineerd met andere donoren, zowel bilateraal als multilateraal, en kan de regering inzicht verschaffen in het bestaan van en de details omtrent een eventuele onderlinge arbeidsverdeling tussen de verschillende donoren?

Coördinatie vindt bilateraal plaats met gelijkgezinde donoren zoals Denemarken van wie Nederland bijvoorbeeld een deel van het waterprogramma in Benin heeft overgenomen. Coördinatie op watergebied met andere donoren vindt ook multilateraal plaats in EU-verband in het kader van het EU Water Initiatief waar Nederland de Afrika werkgroep van voorzit en in het kader van initiatieven zoals Sanitation and Water for All of netwerken zoals het Global Water Partnership. Coördinatie vindt bovendien plaats binnen de partnerlanden zelf. Nederland speelt een actieve rol speelt binnen de sector coördinatie in de landen waar water is gekozen als speerpunt. Nederland leidt deze coördinatie in Bangladesh, Benin, Egypte, Jemen, Kenia en Mozambique. Bij de keuze van water als speerpunt in de partnerlanden is al rekening gehouden met onderlinge arbeidsverdeling. In landen zoals Burundi, Oeganda en Afghanistan zet Nederland daarom niet in op water.

67

Welke landen, behalve Nederland, hebben ook veel ervaring en expertise op de relatie tussen water en ontwikkelingssamenwerking?

Naast Nederland hebben ook Denemarken, Duitsland en het VK veel ervaring en expertise op de relatie tussen water en ontwikkelingssamenwerking.

68

Kunt u concreet aangeven op welke manier de interactie tussen bedrijven, NGO’s, kennisinstellingen en de betrokkenheid van lokale actoren binnen de PPP wordt gestimuleerd?

Nieuwe instrumentarium zoals de PPP faciliteit water en de PPP faciliteit voedselzekerheid en PSD dagen publieke en private partijen uit om tot gezamenlijke voorstellen te komen die bijdragen aan mijn beleidsdoelstellingen. Om de interactie te faciliteren worden ook koepelorganisaties zoals het Netherlands Water Partnership (NWP) betrokken. Deze organisatie is goed geplaatst om verschillende partijen aan de Nederlandse kant te mobiliseren. Ook bij de ontwikkeling en operationalisering van de meerjarige plannen van de ambassades in partnerlanden is interactie tussen Nederlandse en lokale partijen gestimuleerd. Dit gebeurde onder andere via landenplatform bijeenkomsten in Nederland maar ook sectorbijeenkomsten in partnerlanden zoals Ghana.

69

Kunt u een nadere toelichting geven op de zin «Ook in de drie transitielanden Colombia, Vietnam en Zuid Afrika zullen met beperkte ODA-middelen activiteiten in de watersector via de transitiefaciliteit worden ondersteund»?

De inzet van de transitiefaciliteit is om met behulp van Nederlandse kennis en kunde, de bilaterale relatie met Colombia, Vietnam en Zuid-Afrika om te vormen van een ontwikkelingsrelatie naar een wederzijds profijtelijke economische relatie. De transitiefaciliteit is een gezamenlijke aanpak – zowel beleidsmatig als financieel – van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

In alle drie de transitielanden is de verwachting dat water één van de gekozen sectoren binnen de transitiestrategieën wordt. Met behulp van de Transitiefaciliteit kunnen kleine activiteiten gesteund worden, maar geen grote programma’s. De transitiefaciliteit is geen nieuw instrument, maar bestaat uit een nieuwe en strategische aanpak met geïntegreerde inzet van bestaande Private Sector Development (PSD) instrumenten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, economische diplomatie, relevante projecten op de ambassades en bedrijfsleven instrumenten van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Voor meer informatie over de Transitiefaciliteit wil ik graag verwijzen naar de gezamenlijke brief die ik samen met mijn collega Staatssecretaris Bleker op 26 januari 2012 heb gestuurd aan de Tweede Kamer.

71

In welke mate zullen bedrijven die ODA gelden ontvangen voor PPP’s in vergelijking met de MFS II kaders voor NGO’s rapporteren over wat hun effect op armoedebestrijding is?

Subsidies voor PPP’s worden niet alleen aan bedrijven verstrekt. Ook ander partijen zoals NGO’s, kennisinstellingen over overheidsinstanties kunnen penvoerder zijn voor de partnerschap, of hierin deelnemen als een partner. PPP voorstellen die voor financiering in aanmerking willen komen worden getoetst op ontwikkelingsrelevantie. Het voorstel moet met een beschrijving van de interventiestrategie aantonen hoe de beoogde inzet van de partnerschap doorwerkt op het niveau van armoedebestrijding. Voor de interventie moet ook SMART geformuleerde doelen worden opgenomen die de basis vormen voor monitoring en evaluatie. De eisen die gesteld worden aan PPP over het rapporteren over effecten op armoedebestrijding PPPs zijn daarmee op dezelfde principes gebaseerd als MFSII.

72

Aan welke nieuwe initiatieven moet worden gedacht als u spreekt over multilaterale samenwerking

Met de Wereldbank wordt een nieuwe fase voorbereid van het Water Partnership Program en steun aan het programma Cooperation in International Waters in Africa. Met IFC wordt een nieuwe fase voorbereid van het Netherlands-IFC Partnership Program (NIPP). Deze programma’s zijn erop gericht om de duurzaamheid en armoedefocus van de investeringen van de Wereldbank en IFC te vergroten. Bij de African Development Bank zal steun aan een nieuwe fase van het Rural Water Supply and Sanitation Initiative worden overwogen. Met UNICEF wordt gewerkt aan uitbreiding van de bestaande samenwerking in Oost- en Zuidelijk Afrika op het gebied van rurale drinkwatervoorziening en sanitatie naar West-Afrika. Met het International Fund for Agricultural Development (IFAD) wordt de mogelijkheid voor samenwerking in de Hoorn van Afrika bestudeerd, gericht op verhoging van voedselzekerheid en weerbaarheid tegen droogtes.

74

Er wordt gesproken over nieuwe financieringsvormen voor waterinfrastructuur en watervoorzieningen «van speciale microkredieten tot het behalen voor environmental services». Kunt u deze verder benoemen en toelichten? Voldoen gelden verstrekt middels deze financieringsvormen aan de ODA-criteria?

Voorbeelden van nieuwe financieringsvormen zoals speciale microkredieten zijn de activiteiten van K-Rep Bank in Kenia en BRAC in Bangladesh. Een voorbeeld van environmental services is het «Lake Naivasha» programma in Kenia.

In Kenia worden door de K-Rep Bank leningen gegeven aan organisaties die een sociaal doel nastreven, bijvoorbeeld kleine private bedrijven die lokale gemeenschappen ondersteunen bij het opschalen of aanleggen van kleinschalige watersystemen («mini-grids»). De gemeenschap en de organisatie kunnen een bonus krijgen in de vorm van subsidie als zij het werk voor de afgesproken tijd hebben afgerond. Bij BRAC in Bangladesh worden kredieten verstrekt aan particulieren om een latrine te bouwen en aan kleine bedrijfjes om prefab betonnen afdek’slabs» voor de latrines te fabriceren.

Rond Lake Naivasha is een financieel systeem geïntroduceerd waarbij de rijkere boeren, die afhankelijk zijn van een stabiele watertoevoer, de boeren bovenstrooms financieel ondersteunen. De ondersteuning is er op gericht om bovenstrooms een waterbeheerssysteem op te zetten en te onderhouden waardoor de aanvoer van water benedenstrooms beheersbaar is. Tevens worden de boeren ondersteund bij de introductie van nieuwe technieken om de productiviteit van het land te verhogen en nieuwe afzetgebieden te identificeren.

De middelen die worden verstrekt middels deze financieringsvormen voldoen aan de ODA doelstelling van armoedebestrijding.

75

Kunnen studenten uit ontwikkelingslanden zich ook aanmelden voor het Young Expert Program? Zo neen, waarom niet?

Neen, het Young Expert Program richt zich om te beginnen op het vergroten van de inzet van jonge Nederlandse deskundigen bij ontwikkelingsrelevante activiteiten in partnerlanden binnen de prioritaire thema’s water en voedselzekerheid. Het programma kan later eventueel uitgebreid worden met deelname uit ontwikkelingslanden.

Met het Young Expert Program een bijdrage geleverd aan het op pijl houden van de internationale kennis en ervaring op het gebied van ontwikkelingssamenwerking binnen de overheid, kennisinstellingen, bedrijven en NGO’s. Wereldwijd wordt in de komende jaren door vergrijzing en uittreding van senior deskundigheid een capaciteitstekort voorzien op deze thema’s. Het programma draagt bij aan het versterken van deskundigennetwerken tussen partnerlanden en Nederland. Het programma is aanvullend op bestaande programma’s, die gericht zijn op het versterken van lokale capaciteit en ondersteund worden vanuit DGIS, zoals als het JPO en het NICHE NUFFIC programma.

77

Bij alle gevraagde besluiten wordt gesteld dat er wordt samengewerkt met multilaterale partners, zoals de VN. Soms gaat het ook om financiering van multilaterale organisaties. Welk bedrag wordt er in totaal (bij alle gevraagde besluiten) besteed via multilaterale organisaties, en welke middelen worden bilateraal, dan wel aan bijvoorbeeld het bedrijfsleven besteed?

Van de centrale middelen voor water wordt in 2012 naar verwachting ongeveer EUR 40 mln via multilaterale organisaties ingezet en EUR 141 mln via de aan de posten gedelegeerde bilaterale budgetten en daarnaast via PPP’s met het bedrijfsleven en via maatschappelijke organisaties.

N.B. Ook van de bilaterale middelen zal een deel via de multilaterale organisaties worden ingezet.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Bommel, H. van (SP), Staaij, C.G. van der (SGP), Çörüz, C. (CDA), Timmermans, F.C.G.M. (PvdA), Albayrak, N. (PvdA), voorzitter, Ormel, H.J. (CDA), Ferrier, K.G. (CDA), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Roon, R. de (PVV), Voordewind, J.S. (CU), Pechtold, A. (D66), ondervoorzitter, Broeke, J.H. ten (VVD), Ouwehand, E. (PvdD), Peters, M. (GL), Kortenoeven, W.R.F. (PVV), Bosman, A. (VVD), El Fassed, A. (GL), Hachchi, W. (D66), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD), Driessen, J.H.A. (PVV), Caluwé, I.S.H. de (VVD) en Lange, J. de (PvdA).

Plv. leden: Raak, A.A.G.M. van (SP), Dijkgraaf, E. (SGP), Knops, R.W. (CDA), Samsom, D.M. (PvdA), Recourt, J. (PvdA), Holtackers, M.P.M. (CDA), Haverkamp, M.C. (CDA), Arib, K. (PvdA), Dijk, J.J. van (SP), Mos, R. de (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Schouw, A.G. (D66), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Hazekamp, A.A.H. (PvdD), Sap, J.C.M. (GL), Wilders, G. (PVV), Leegte, R.W. (VVD), Braakhuis, B.A.M. (GL), Veldhoven, S. van (D66), Taverne, J. (VVD), Bontes, L. (PVV), Mulder, A. (VVD) en Heijnen, P.M.M. (PvdA).

Naar boven