32 605 Beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking

Nr. 205 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 12 april 2017

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 30 maart 2017 overleg gevoerd met mevrouw Ploumen, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over:

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 28 maart 2017 inzake (dreigende) hongersnoden in Zuid-Sudan, Somalië, Jemen, Noord-Nigeria (Kamerstuk 32 605, nr. 196).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De fungerend voorzitter van de commissie, De Roon

De griffier van de commissie, Van Toor

Voorzitter: De Roon

Griffier: Wiskerke

Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Amhaouch, Bouali, Diks, Van den Hul, Karabulut, Kuzu, Ouwehand, De Roon, Voordewind en Yeşilgöz-Zegerius,

en mevrouw Ploumen, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

Aanvang 10.02 uur.

De voorzitter:

Hartelijk welkom bij dit algemeen overleg. Dit is het eerste algemeen overleg van de commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in de nieuwe samenstelling sinds de verkiezingen. Ik heet de nieuwe leden in het bijzonder van harte welkom, evenals de Minister en haar staf, alle belangstellenden in de zaal en de mensen die dit overleg via internet volgen.

Het onderwerp van dit overleg is de hongersnood in Afrika. Het is aangevraagd door de heer Voordewind, die als eerste het woord zal krijgen. Wij hebben twee uur de tijd. Dit betekent dat wij een beetje strak moeten vergaderen, want twee uur is niet heel veel voor een algemeen overleg. Ik stel een spreektijd van vier minuten per fractie voor. Ik zal per fractie één interruptie toestaan in de eerste termijn.

Ik geef het woord aan de heer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Een hartelijk welkom aan alle nieuwe collega’s in deze commissie. Ik zie uit naar een goede samenwerking met jullie allen.

Ons eerste debat gaat over de vreselijke hongersnood in Afrika. Er is alle aanleiding om hierover het eerste debat te voeren, want er is nogal wat aan de hand. 20 miljoen mensen lijden aan ondervoeding. Dat zijn cijfers, maar als je daar bent geweest of je leest de verhalen in de kranten, dan komt dat heel dichtbij, vooral als je zelf kinderen hebt. Die kinderen daar weten soms niet eens of ze de nacht nog halen. Dan is het onbegrijpelijk dat in de meeste landen waar deze crisis heerst, de uithongering wordt gebruikt als massawapen. In de vier landen waar hongernood heerst, zijn oorlogen aan de gang. Zuid-Sudan vraagt 10.000 dollar per hulpverlener om toegang tot het land te krijgen. De regeringen zelf maken zich amper zorgen over de ramp die zich in hun landen voltrekt. Het is goed om het over geld te hebben, maar er moet ook politieke druk op die regeringen worden uitgeoefend. Wat kan de Minister doen om de vrije toegang van hulpverleners te vergroten, zodat we voorkomen dat geld weglekt naar de regeringen en ervoor zorgen dat het terechtkomt bij de mensen die het nodig hebben? Wat kan zij doen om de veiligheid van de hulpverleners te garanderen? In Zuid-Sudan zijn onlangs weer acht hulpverleners omgekomen.

Het Nederlandse publiek heeft in de mooie actie van Giro555 tot gisterenavond 20 miljoen opgebracht. De Minister heeft daar nog eens 11 miljoen aan toegevoegd, wat ook heel mooi is. Maar de nood is vele miljoenen groter. Er is de komende maanden 4,4 miljard nodig, terwijl er volgens de cijfers nog maar 90 miljoen beschikbaar is. De eigen begroting van de Minister is inmiddels met 1 miljard gekrompen, en hetzelfde geldt voor de noodhulpgelden, die zijn gekrompen met een kwart tot 320 miljoen in 2017. Waarom heeft de Minister gekozen voor Nigeria en Jemen, en niet voor Zuid-Sudan en Somalië? Ook in Kenia en Ethiopië is behoefte aan noodhulp. Wat doet het kabinet extra voor deze landen? Waar komt die 9 miljoen van de Minister vandaan? Komt het uit het bestaande noodhulpbudget of komt dat bedrag bovenop de noodhulpgelden? Het laatste zou beter zijn. Dit jaar is er een meevaller van 2,9 miljard. Heeft de Minister er bij de Minister van Financiën voor gepleit om daarvan een deel te krijgen? Zo niet, is ze dan voornemens om dat bij Voorjaarsnota te doen?

Over de Dutch Relief Alliance (DRA) het volgende. Natuurlijk is de Stichting Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) verantwoordelijk voor Giro555. Maar dat overlapt maar deels met de DRA. De Minister heeft zelf de DRA ingesteld en is daar erg enthousiast over. Is de Minister bereid, 15 miljoen bij te plussen, zodat de organisaties die niet in de SHO-actie zitten, hun middelen en partners kunnen inschakelen?

Ten slotte nog iets over meer structurele oplossingen. Voorheen hebben we flink wat geïnvesteerd in disaster risk reduction. Ook daarvoor is minder geld beschikbaar gekomen. Is de Minister het ermee eens dat wij meer moeten investeren in de preventie van rampen en in de veerkracht van die samenlevingen? Moet er niet meer aansluiting komen tussen acute noodhulp en structurele ontwikkelingen om rampen in de toekomst te voorkomen? Wat gaat de Minister doen om de onderliggende oorzaken aan te pakken? De extreme droogte in Somalië is een van de grootste oorzaken van de hongersnood. We hebben El Niño en La Niña gezien. Dat vraagt om extra inzet op de klimaatadaptatieprogramma 's en de mitigatieprogramma «s. Wat gaat de Minister op dit punt doen? We zien graag aandacht voor schoon water en hygiëne ter voorkoming van epidemieën.

De voorzitter:

Dank. De volgende spreker is mevrouw Diks van GroenLinks.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Voorzitter. Net als iedereen zijn de leden van de fractie van GroenLinks geschokt en ontdaan door wat zich allemaal afspeelt in de gebieden als het gaat om de hongersnoden of dreigende hongersnoden. Daarom zijn wij verheugd over het feit dat het kabinet in ieder geval 9 miljoen extra beschikbaar wil stellen. Ook het Nederlandse volk wil daaraan graag bijdragen door gul te geven. Dat laat onverlet dat er wel 4,4 miljard nodig is. Hoe hoog de bedragen vanuit Nederlands perspectief ook mogen zijn, het blijven druppels op gloeiende platen, dan wel pleisters op grote open wonden. Ziet de Minister kans om op andere plekken eventueel toch nog meer geld te vinden? Zijn er nog andere mogelijkheden? Is het bijvoorbeeld mogelijk om nog te schuiven? Natuurlijk hoeft die 4,4 miljard niet volledig uit Nederland te komen. Welk deel van die 4,4 miljard is al beschikbaar? Hoe groot is het gat eigenlijk? Wij gaan er namelijk van uit dat dit een uiterste noodsituatie is. Als we dit niet als prioritair zien, wanneer is iets dan wel prioritair? Bij een heel ander onderwerp hebben we gezien dat deze Minister in staat is, zeer succesvolle donorconferenties te organiseren, waarvoor mijn complimenten. Ik kan me voorstellen dat ze ook voor dit onderwerp een donorconferentie opzet.

Verder is er nog het EU Emergency Trust Fund for Africa. Natuurlijk is dat voor een ander doel ingezet. Zou het misschien mogelijk zijn om in deze acute situatie met gelden vanuit dit fonds te schuiven? We gaan er in het algemeen van uit dat de Minister net als wij vindt dat het budget voor Ontwikkelingssamenwerking sterk moet worden verhoogd om de stabiliteit in de regio te versterken. Natuurlijk kunnen klimaat- en andere omstandigheden leiden tot hongersnood; dat zijn omstandigheden die we niet in de hand hebben. Maar het is gruwelijk om te constateren dat het in dit verband veel te maken heeft met wanbestuur, terrorisme en het als wapen gebruiken van noden van mensen. Die inzet is walgelijk. Hoe verhoudt een en ander zich tot de exportvergunningen die worden afgegeven aan bedrijven die waarschijnlijk op de een of andere manier bijdragen aan deze ontwikkelingen? Ten slotte moet de veiligheid van hulpverleners worden gegarandeerd. Kunnen Nederland en de EU op de een of andere manier iets inzetten om dat te bereiken?

De voorzitter:

Dank. We gaan door met mevrouw Karabulut van de SP.

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Als voormalig woordvoerder Sociale Zaken hield ik mij ook bezig met het bestrijden van armoede, maar dan in Nederland. Nu ik met dit onderwerp bezig ben, zie ik ook de weelde. Gelet op de toestanden in de landen waar we vandaag over spreken, met corrupte regeringen, terreurgroepen en kinderen die uitgehuwelijkt worden, met grote multinationals die de boel leegplunderen, en met oorlog, denk je: help! Tegelijkertijd moeten we verder kijken, want daarvoor zitten we hier, en de situatie analyseren. Ik las gisteren een heel mooi stukje in Trouw, waarin de vraag wordt gesteld: als honger door mensen wordt gemaakt – en dat is het geval, want we hebben genoeg voedsel voor iedereen in de wereld – kunnen mensen honger dan ook beëindigen? Het antwoord op die vraag is gelukkig: ja.

Het is heel mooi en goed dat de Nederlanders zich gisteren wederom massaal solidair hebben getoond. Het valt te prijzen dat de Minister, de Nederlandse regering, daarin vooroploopt. Gisteren is er meer dan 30 miljoen opgehaald. Dat is natuurlijk prachtig en heel goed, maar iedereen realiseert zich direct dat we de oorzaken moeten aanpakken. Zolang we de oorzaken niet aanpakken, blijft het helaas dweilen met de kraan open, hoe belangrijk noodhulp op dit moment ook is. De Verenigde Naties noemen het de grootste humanitaire crisis sinds hun oprichting, meer dan 20 miljoen mensen hebben te weinig voedsel, 1,4 miljoen kinderen zijn ernstig ondervoed; in Zuid-Sudan hebben zelfs 100.000 mensen geen eten meer. Dan zijn er nog de bombardementen in Jemen, die worden uitgevoerd door landen die Nederland zijn bondgenoten noemt. Met Saudi-Arabië voorop, waarbij mogelijk ook Nederlandse wapens betrokken zijn. Dat zorgt voor een blokkade van voedselhulp maar ook voor doden.

De VN berekenden ook dat er snel 4,4 miljard dollar nodig is. Hoeveel daarvan is er nu beschikbaar? Collega 's refereerden er ook al aan: wij hebben hier via Giro555 gegeven en de Minister heeft 9 miljoen extra toegezegd. Wat doet de Minister om ervoor te zorgen dat de landen die niet leveren, nu snel tot levering overgaan? Ik hoor ook graag om welke landen het gaat. Net als de heer Voordewind wil ik weten of die 9 miljoen extra is, of dat dat bedrag uit het standaardbudget voor 2017 komt. We weten dat de toegankelijkheid, die nodig is om hulp te kunnen leveren, in veel landen een probleem is, onder andere in Jemen. Wat doet de Minister vanuit haar verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de voedseltransporten wel doorgang kunnen vinden? Deelt zij mijn mening dat we ook een wapenembargo zouden moeten instellen tegen Saudi-Arabië en de landen die samenwerken bij het bombarderen van Jemen?

De tekortschietende voedselproductie heeft natuurlijk ook te maken met droogte, klimaatverandering en corruptie. Er zitten in die landen ook een aantal «klootzakken», zoals de Minister ze noemde. Op zich deel ik de analyse dat het klootzakken zijn. Je bent een klootzak wanneer je honger en andermans ellende misbruikt voor je eigen gewin, en zelfs de dood op de koop toeneemt. Daarbij gaat het niet eens om politiek maar om financieel gewin. De vraag is wel: hoe nu verder? Vindt de Minister het ook klootzakkerig dat daar bedrijven zitten, mogelijk ook Nederlandse bedrijven of bedrijven die via Nederlandse brievenbusmaatschappijen opereren, die nauwelijks belasting betalen? Ook klinkt het heel mooi dat we via een rozenkwekerij rozen uit Afrikaanse landen importeren, maar dit zorgt voor extra droogte. Hoe wil de Minister daarmee omgaan?

Mijn voorganger, de heer Eric Smaling, de Minister welbekend, kaartte in 2008 in de Kamer als eerste het punt van de lokale stimulering van de voedselproductie aan. Vorig jaar vroeg hij de Minister of wij wel voldoende deden aan het in stand houden van buffervoorraden. Dat gebeurt nu dus niet. Juist vanwege de klimaatverandering is dat ontzettend belangrijk. De Minister reageerde daar toen afwijzend op. Is de Minister inmiddels op andere ideeën gekomen?

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Amhaouch van het CDA.

De heer Amhaouch (CDA):

Voorzitter, ik heb een puntje van orde. Om 11.00 uur moet ik bij een plenair debat aanwezig zijn. Mijn medewerker zal de rest van dit algemeen overleg volgen. We zullen ons hoofdzakelijk ook aansluiten bij de stukken van de ChristenUnie in het tweede gedeelte.

Ik neem deze portefeuille over van collega Agnes Mulder. Ik bedank mijn collega van de ChristenUnie voor het initiatief om dit AO te houden. De nood is namelijk hoog. Ook dank ik de verschillende hulporganisaties, die ons in de afgelopen dagen informatie hebben toegestuurd, zodat wij ons een goed beeld kunnen vormen. Het CDA maakt zich ernstige zorgen over de veiligheid van de hulpverleners. Onlangs zijn er bijvoorbeeld twintig mensen van het Rode Kruis omgekomen. De vraag is dan ook hoe we internationaal de veiligheid van hulpverleners kunnen borgen. Met hen begint immers alles: zonder hulpverleners is er geen hulp.

Mevrouw Karabulut zei al dat het gisteren een mooie actie was, met de Minister voorop. Aan het feit dat er 30 miljoen wordt opgehaald voor Afrika, kunnen we zien in welk prachtland wij toch mogen leven. Meteen daarna rijst echter de volgende vraag, die ook in de Volkskrant aan de orde is geweest. Er zijn Afrikaanse leiders met miljardentegoeden. Welke verantwoordelijkheid nemen zij om ook een bijdrage te leveren? Kunnen wij überhaupt ingrijpen op die tegoeden? Deze leiders van Afrikaanse landen schenden de mensenrechten zelf het meest, door niet in te grijpen of geen middelen ter beschikking te stellen. Is daarover internationaal overleg geweest? Het kan toch niet waar zijn dat er miljarden op bankrekeningen staan en dat mensen verhongeren?

Een ander punt is het zicht op migratie. Een aantal buurlanden, zoals Uganda en Kenia, neemt heel veel op zich. Hoe lopen de andere migratiestromen? Zien we een bepaalde trend? We weten dat heel veel mensen naar de Middellandse Zee trekken en daar heel veel risico 's nemen. Hebben we er zicht op waar de mensen naartoe trekken? Moeten we ons zorgen maken dat zich op de middellange termijn weer grote rampen voltrekken bij het oversteken van de Middellandse Zee of anderszins?

We zullen nog vaker terugkomen op de vraag of dit dweilen met de kraan open is. We moeten iets doen. Wat zijn de oplossingen op de middellange termijn om dit goed aan te pakken?

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Bouali van D66.

De heer Bouali (D66):

Voorzitter. Dit is mijn eerste debat in de Tweede Kamer, en dan gelijk over zo 'n schrijnend onderwerp. De verantwoordelijkheid van het Kamerlidmaatschap komt bij mij dan ook meteen goed binnen.

De crisis van het moment is immens. 20 miljoen mensen dreigen te verhongeren en als er niet heel snel internationale steun komt, neemt de nood onvoorstelbare proporties aan. In Jemen dreigt twee derde van de burgerbevolking in een hongersnood terecht te komen. De Verenigde Naties stellen dat zij 4,4 miljard nodig hebben om deze enorme catastrofe te voorkomen. De grote vraag die de andere collega’s al gesteld hebben, is of dat lukt. Waar staan we nu? De voortekenen zijn in ieder geval ongunstig. De noodhulpfondsen zijn vaak maar voor de helft gevuld. Wij vinden dus ook dat Nederland zijn verantwoordelijkheid daarin moet nemen. In dat kader wil ik de Minister danken voor het feit dat zij de middelen voor 2017 heeft overgemaakt en nog extra middelen ter hoogte van 9 miljoen beschikbaar heeft gesteld, via het World Food Programme (WFP, Wereldvoedselprogramma). Klopt het overigens dat die 9 miljoen nu niet naar Somalië en Zuid-Sudan gaat? Zo ja, waarom gebeurt dat niet?

Wat mij betreft toont deze crisis ook het belang aan van de wereldwijde inzet op voedselzekerheid. De Nederlandse inzet op droogtebestendige zaden, irrigatie, training en het omgaan met waterschaarste heeft laten zien dat dat voor heel veel mensen in de wereld het verschil kan maken. Een goed voorbeeld daarvan is in Somalië te vinden. Ontwikkelingssamenwerking loont dus ook echt. In hoeverre werken we daaraan in landen waar de risico 's en de uitdagingen op dit moment het grootst zijn? Ik zou het fijn vinden als de Minister daar nog op zou kunnen ingaan.

Ook het tijdig onderkennen van een voedselcrisis is van groot belang. Hoe heeft bij het signaleren van deze hongersnood volgens de Minister het monitoringssysteem van het WFP gefunctioneerd? Zijn de signalen goed opgevangen? Waar is het misgelopen dat de crisis nu zo acuut is?

Heeft de Minister al contact gehad met de buurlanden van de vier crisislanden die nu getroffen worden, over de gevolgen die zij ervaren? Hebben deze landen ook een concrete hulpvraag naar ons gestuurd? Als dat zo is, hoe vullen we dat als Nederland, de Europese Unie en de VN dan in?

Ik heb twee specifieke vragen over twee specifieke landen. Allereerst Jemen: in 2015 werd het al duidelijk dat de situatie daar snel verslechterde vanwege de blokkades van Saudi-Arabië. Er zijn twee moties over ingediend. Een over de nationale vergunningsstop voor de in- en doorvoer van militair materieel en een om binnen de Unie te pleiten voor een opschorting van wapenleveranties. Deze moties werden destijds verworpen. Wordt het geen tijd om daarin stappen te zetten en verder te gaan dan alleen dat restrictief beleid? Collega 's brachten dit punt ook al op.

Tot slot, de Samenwerkende Hulporganisaties hebben via Giro555 meer dan 30 miljoen ontvangen. Veel Nederlanders geven heel gul. Dat stemt mij heel positief. Hopelijk gaan de hulporganisaties, met hulp van de Minister, ook voortvarend daarmee aan de slag.

De voorzitter:

Dank, meneer Bouali van D66. We gaan nu over naar het betoog van mevrouw Van den Hul van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Voorzitter. Ik deel de zorg die door mijn voorgangers is uitgesproken over deze humanitaire ramp van historische proporties. Deze ramp laat ook heel goed zien hoe complex de wereld is geworden en hoe interdisciplinariteit niet alleen in de oorzaken van het probleem verscholen ligt, maar juist ook in de oplossingen. Het gaat over klimaat. Het gaat over armoede. Het gaat over conflicten. Het gaat over wapenhandel. Het gaat over genderongelijkheid; een thema dat bij de Minister in vertrouwde handen is. Juist die interdisciplinariteit zou volgens mij beklonken moeten zijn in de manier waarop wij, niet alleen in Nederland maar ook als internationale gemeenschap, kijken naar de oplossing.

Ik dank de Minister voor de toegezegde steun. Ik dank ook alle gulle gevers uit het Nederlandse publiek. Ik zou ook in het bijzonder alle vrijwilligers hartelijk willen danken. Gisteren – en nog steeds – hebben vele mensen zich ingezet, van jong tot oud. Heel bijzonder en ook een blijk van de veerkracht van onze samenleving. Dat mag ook weleens benoemd worden.

Maar er is natuurlijk niet alleen reden tot optimisme. In dat licht zou ik net als mijn voorgangers de Minister willen vragen of zij kan blijven monitoren of er naast de 9 miljoen andere mogelijkheden zijn om de acute nood te lenigen.

Dat brengt mij op mijn tweede punt. In deze tijden van hoge nood elders in de wereld bereikte ons deze week het heuglijke bericht dat de Nederlandse begroting een behoorlijke meevaller kent. Hoe gaat de Minister zich inspannen om extra budget voor humanitaire hulp en OS veilig te stellen?

Tot slot was ik blij om in de brief te lezen dat het kabinet behalve op humanitaire hulp ook inzet op preventie, vredesopbouw en naleving van het humanitair oorlogsrecht. Ik hoor heel graag van de Minister of zij hierin verwacht ook samen te kunnen optrekken met andere EU-collega’s.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik hoor veel collega’s zeggen: het is mooi dat de regering 9 miljoen heeft vrijgemaakt, maar de nood is veel groter. Ik hoor ook in de analyses dat dit misschien wel de grootste hongernood is na de Tweede Wereldoorlog. Vindt mevrouw Van den Hul ook dat er op dit moment naast de 9 miljoen van de Minister extra geld vrijgemaakt zou moeten worden voor deze hongersnood?

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ja, volgens mij zat dit beklonken in mijn vraag die aansloot op de uwe. Mijn vraag aan de Minister was of zij zich wil inspannen om de mogelijkheid van extra budget voor humanitaire hulp en ontwikkelingssamenwerking in de slipstream van de budgettaire meevaller, te onderzoeken.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dan ga ik ervan uit dat de vraag stellen ook gedeeltelijk hem beantwoorden is en dat de wens van de Partij van de Arbeid ook is om meer noodhulpgelden vrij te maken voor dit jaar.

De voorzitter:

Ik vraag even aan mevrouw Van den Hul om haar non-verbale bevestiging woordelijk uit te spreken.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dat bevestig ik.

Mevrouw Karabulut (SP):

Mijn vraag gaat over Jemen. Ik sprak daar in mijn inbreng al over. Daar wordt nu gebombardeerd door westerse bondgenoten, met Saudi-Arabië voorop, en voedselhulp geblokkeerd. In het verleden heeft de Partij van de Arbeid tegen onze moties gestemd voor het instellen van een wapenembargo tegen Saudi-Arabië en partners. Kan ik op dit moment wel op de steun van de Partij van de Arbeid rekenen voor het invoeren van een wapenembargo, zodat de nood niet nog groter wordt?

De voorzitter:

Het is een beetje op het randje van dit onderwerp, maar ik zie dat mevrouw Van den Hul bereid is om te antwoorden.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik wilde eigenlijk antwoorden dat het inderdaad niet helemaal past binnen de agenda van dit overleg. Ik praat er graag op een later tijdstip met mevrouw Karabulut over door. Zoals zij weet, is dit mijn eerste algemeen overleg binnen deze commissie. Ik ga graag op haar uitnodiging in om daar later over door te praten.

Mevrouw Karabulut (SP):

Goed, maar erkent de fractie van de Partij van de Arbeid dan wel dat door toedoen van Saudi-Arabië en partners op dit moment hulp wordt geblokkeerd?

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik ben mij bewust van de complicaties in het veld, maar niet voldoende op de hoogte van de exacte details van het dossier om deze vraag scherp te kunnen beantwoorden. Dus nogmaals, ik kom daar graag later bij u op terug.

De voorzitter:

Dan gaan we nu luisteren naar de inbreng van mevrouw Yeşilgöz namens de VVD-fractie.

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Ook dank voor het bijna goed uitspreken van mijn naam. U bent de eerste sinds ik hier rondloop.

Voorzitter. Ik begin met een grap, wat eigenlijk helemaal niet gepast is bij dit onderwerp. Het nieuws en de beelden uit de getroffen gebieden waar we vandaag over spreken, zijn vreselijk. We zien mensen die op de vlucht zijn, die alles wat ze hadden hebben moeten achterlaten en vervolgens door een schrijnend tekort aan voedsel in een zo mogelijk nog moeilijker situatie terechtkomen. We zien kleine kinderen die al meer ellende hebben gezien en ondergaan dan in een mensenleven dragelijk is. Je gunt het niemand; vreselijke toestanden. Daarom is het heel goed dat we vandaag bij elkaar zijn gekomen om deze hongersnood te bespreken. Dank aan collega Voordewind dat hij het op deze manier heeft geagendeerd. Het is hartverwarmend om te zien hoe gul Nederlanders zijn. Inmiddels is 30 miljoen opgehaald via Giro555. De VVD-fractie juicht deze vorm van solidariteit van harte toe.

Ik heb met interesse de brief van het kabinet gelezen die deze week naar de Kamer is gestuurd. Voor het totaalbeeld wil ik de Minister vragen of zij kort en overzichtelijk kan toelichten welke bedragen tot nu toe in 2017 door het kabinet zijn vrijgemaakt voor hulp aan de getroffen gebieden. In februari kondigde de Minister aan 3,8 miljoen euro vrij te maken voor Somalië en Kenia. Daar komt nu dus deze 9 miljoen bij voor het World Food Programme. Dan zijn er nog de bedragen uit de brief over humanitaire ontwikkelingen van 25 januari. Kan de Minister deze bedragen en het totaalbedrag voor het overzicht nog eens toelichten? Ik heb daarbij ook nog een vraag over die 3,8 en 9 miljoen. Waar worden deze bedragen precies uit gefinancierd? Is dat uit het noodhulpfonds? Zo ja, welk nog niet toegewezen bedrag voor 2017 resteert nu nog in het fonds voor humanitaire crises?

Een van de problemen waar men bij het geven van noodhulp in onder andere Zuid-Sudan tegen aanloopt, is de toegang tot de mensen die de hulp echt nodig hebben. Collega 's hebben daar ook het een en ander over gezegd. Ondanks de welwillendheid van de donoren en hulporganisaties lezen wij over het ontzeggen van de toegang tot hulpbehoevenden door regeringsfunctionarissen, bijvoorbeeld in Zuid-Sudan. Ook het World Food Programme, een van de organisaties die nu extra middelen ontvangen van het kabinet, zou hiermee te maken hebben gehad. We hebben begrepen dat in een specifiek geval president Salva Kiir had beloofd om toegang te verlenen aan ngo «s, om vervolgens de vergunningen tot 100 keer zo duur te maken. Dus in plaats van € 100 moesten hulpverleners ineens € 10.000 betalen voor een vergunning, waardoor het bieden van effectieve hulp een stuk moeilijker wordt gemaakt. Schrijnend en onmenselijk.

De VVD-fractie begrijpt dat er voor dit soort praktijken geen gemakkelijke oplossingen zijn, maar heeft toch een aantal vragen aan de Minister. Kan zij bevestigen dat dergelijke praktijken op regelmatige basis voorkomen? Op welke manier wordt getracht de toegang tot slachtoffers in dergelijke gevallen wel af te dwingen? Hoe wordt voorkomen dat lokale machthebbers zelf profiteren van de hulp die donoren sturen? Dat geldt ook voor Jemen. Hoe wordt binnen de complexe situatie afgedwongen dat de hulp daar wel bij de juiste personen terechtkomt? Ziet de Minister mogelijkheden om daar dan nog een rol in te spelen?

Nog even specifiek over Zuid-Sudan: kunnen de duizenden VN-troepen die daar zitten in het kader van UNMISS (United Nations Mission in the Republic of South Sudan) geen grotere rol spelen bij het afdwingen van toegang tot slachtoffers? Het beschermen van de burgerbevolking is een belangrijk aspect van het mandaat van deze missie, waaraan ook Nederland al jaren een bijdrage levert. Maar we zien in de praktijk dat er grote moeilijkheden ontstaan. Welke opties bestaan er om een sterkere, eventueel militaire vuist te maken tegen personen die de toegang blokkeren? Graag een reactie van de Minister.

Een van de opties is wat de VVD-fractie betreft ook het uitbreiden van sancties tegen personen die een sleutelrol spelen in het conflict in Zuid-Sudan. Een resolutie om sancties in te stellen tegen rebellenleider Machar, legerleider Malong en Minister Makuei haalde het eind 2016 niet in de VN-Veiligheidsraad. Ziet het kabinet andere wegen om alsnog tot uitbreiding van sancties te komen, bijvoorbeeld in EU-verband? Welke rol speelt Nederland bij het vinden van draagvlak hiervoor?

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik ben blij dat de VVD de inzet van het kabinet lijkt te steunen op dit punt. Ik vraag me af of de VVD zich kan vinden in de oproep die collega’s al hebben gedaan om het niet bij die 9 miljoen te laten, maar om ook in de meevaller te kijken of het mogelijk is om meer te besteden? Is de VVD bereid om in elk geval de mogelijkheid te erkennen dat onderinvestering in ontwikkelingssamenwerking de problemen groter maakt en de kans op conflicten verergert, waardoor we nu in een humanitaire crisis zitten?

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):

Is de VVD bereid om extra middelen in te zetten? Het is heel erg belangrijk dat we met elkaar kijken hoe we de hulp, zorg, medicijnen en middelen daar krijgen waar het echt nodig is. Meerdere collega’s, onder wie ik, hebben hier geconstateerd dat dit echt een uitdaging is. Dat is wat de VVD betreft echt de eerste stap. Er is ontzettend veel geld vrijgemaakt, maar hoe krijgen we nu de hulp daar waar die thuishoort? Laten we die stap als eerste zetten.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik heb twee vragen gesteld. Op de eerste heb ik geen antwoord gekregen. Er is, inderdaad, efficiëntie nodig, maar ook 4,4 miljard. Als Nederland 9 miljoen vrijmaakt en de Nederlandse burgers hebben gedoneerd, komen we daar nog lang niet aan, ook niet met de bijdrage van andere landen. Dus mijn vraag is: is de VVD bereid om daarbovenop nog te investeren? De tweede vraag is: is de VVD bereid om te onderkennen dat onderinvestering in ontwikkelingssamenwerking de kans op dit soort conflicten wel vergroot?

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):

De VVD krijgt graag eerst van de Minister een overzicht van de bedragen die de afgelopen tijd zijn vrijgemaakt hiervoor en wat de dekking daarvoor was. Daarnaast willen wij heel graag dat de hulp op de plek komt waar die thuishoort. U hebt het over ontwikkelingssamenwerking. De VVD is van mening dat dit meer moet zijn dan een verzameling goede bedoelingen. Het moet vooral heel efficiënt en effectief zijn. Wij zijn voor focus bij ontwikkelingssamenwerking. Juist focus op dit soort noodhulp, op opvang in de regio en dat soort zaken, zodat hetgeen wat je doet, ook echt effect heeft. «Effect» is het sleutelwoord in mijn betoog.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar de eigen inbreng van mevrouw Ouwehand namens de Partij voor de Dieren.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Dit is geen prettig eerste algemeen overleg. Deze enorme crisis heeft miljoenen mensen in hongersnood gestort, terwijl we wisten dat die eraan zat te komen. Vorig jaar voorspelden hulporganisaties de hongersnood al, omdat grote delen van Afrika zijn getroffen door extreme droogte als gevolg van klimaatverandering. In sommige gebieden heeft het al drie jaar niet meer geregend.

De allereerste vragen gaan natuurlijk over het zo goed mogelijk lenigen van de nood nu. Het is van groot belang dat we die 4,4 miljard internationaal bij elkaar weten te brengen. Nederland moet doen wat het kan. Ik vraag aan de Minister of zij het daarmee eens is. Ik sluit me aan bij alle vragen die collega’s ook hebben gesteld. Is die 9 miljoen inderdaad extra en komt die niet uit de liggende begroting? Is de Minister bereid om binnen het kabinet flink te pleiten voor een additionele bijdrage? Als we zien dat de Serious Request-actie er bij dit kabinet op kan rekenen dat het door burgers ingezamelde bedrag wordt verdubbeld, dan moet dat minstens voor Giro555 ook gebeuren. Dat zou wel het minste zijn. Ik denk dat het belangrijk is om de bereidheid van de Nederlandse burgers om te helpen, verder te stimuleren met voldoende inzet van het kabinet. De weg omhoog vinden we alleen als we het cynisme weten te bestrijden, want ondanks alle gulle giften – waar ik iedereen ontzettend voor wil bedanken – heb ik ook reacties gezien over Giro555 waarvan de tranen je in de ogen springen. Wat kan de Minister doen om dat cynisme te bestrijden? Als dat de weg wordt, ziet het er namelijk heel slecht uit.

Dat gezegd hebben, moet alles op alles worden gezet om de middelen bij elkaar te krijgen om deze mensen te kunnen helpen. Natuurlijk zijn er moeilijkheden vanwege de conflicten en vanwege de terreur. Die kennen we allemaal. Maar ook op dat punt vraag ik de Minister of zij een rol kan spelen om mensen ook duidelijk te maken dat onderinvestering in ontwikkelingssamenwerking de kans op conflicten verergert. De conflicten mogen dan ook geen excuus zijn om te zeggen: we kunnen wel geven, maar het geld komt toch niet goed terecht, want het is een grote corrupte bende. Ik hoor graag een Minister die zegt: het is ongelofelijk moeilijk, maar als we te weinig investeren, wordt het in de toekomst alleen nog maar erger.

Dat brengt mij tot het belangrijkste punt. Onze bijdrage aan de leefomstandigheden van mensen in gebieden waar de situatie toch al niet florissant is, moet echt hoog op de agenda komen. Ik hoor graag van de Minister dat zij ook deze crisis gebruikt om mensen mee te krijgen in de noodzaak om de klimaatverandering te stoppen. Dat is iets dat we zelf kunnen doen. Los van de omstandigheden daar, is onze opdracht om de omstandigheden niet slechter te maken. Onze manier van leven heeft wel degelijk ongelofelijk grote invloed. Ik wil de Minister dan ook vragen om niet alleen te zorgen voor voldoende noodhulp nu, maar alles wat we kunnen doen om de omstandigheden daar te verbeteren of in elk geval niet slechter te maken, moet samen met de noodhulp de agenda voor deze Minister zijn.

De voorzitter:

Het woord is nu aan de heer Kuzu. Hij is nog geen lid van deze commissie, maar ik neem aan dat er geen bezwaar tegen is dat hij hier het woord zal voeren. Hij kwam wat later binnen, dus ik meld nog even dat de spreektijd vier minuten is. Na drie minuten zal ik een klein signaaltje geven dat de vierde minuut is aangebroken. Ga uw gang, mijnheer Kuzu.

De heer Kuzu (DENK):

Voorzitter, dank u wel. Ik dank ook de collega’s voor het feit dat zij geen bezwaar maken tegen mijn deelname aan deze vergadering.

Het is een belangrijk onderwerp waar we vandaag over spreken. Hier ver vandaan speelt zich een menselijk drama af, waarbij je ziet dat in 2017 honger nog steeds bittere realiteit is in een deel van de wereld. In dit geval gaat het om Afrika en Jemen. Eerder, in 2011, zijn we geconfronteerd met een voedseltekort waar miljoenen mensen door stierven. Nu zien we dat in Jemen, Zuid-Sudan, Noord-Nigeria en Somalië mensen slachtoffer dreigen te worden van honger en geweld. De Verenigde Naties spreken van de grootste crisis sinds de oprichting in 1945. Dit grijpt ons aan.

Ik ben er tegelijkertijd trots op dat onze samenleving binnen vijf dagen al meer dan 30 miljoen euro inzamelde om hulp te geven. Giro555 en alle andere inzamelaars doen fantastisch en ongelofelijk belangrijk werk. Wij spreken hier onze grote waardering voor uit en ik zou iedereen willen oproepen om te geven en vooral gul te geven.

Op deze momenten is het zaak om verantwoordelijkheid te nemen en medeleven te tonen. Wij zijn dan ook tevreden dat de Minister geld vrijmaakt om hulp te verlenen. De extra 9 miljoen die gaat naar het World Food Programme is een heel belangrijk begin. Ik zeg met nadruk «een begin» omdat er veel meer nodig is. Uit de brief van de Minister blijkt gelukkig dat het inderdaad gaat om een begin. De regering is in gesprek met andere organisaties om te kijken of er extra bijdragen nodig zijn. Met welke organisaties is de regering in gesprek? Op welke termijn denkt de Minister duidelijkheid te kunnen geven over de hoogte van het benodigde bedrag?

We kunnen ook lezen dat de Minister staat voor concrete oplossingen om te komen tot conflictpreventie, vredesopbouw en veilige toegang voor hulpverleners. De vraag is hoe zij dit gaat doen. Welke concrete maatregelen gaan er genomen worden en met welke partners werkt ze hierbij samen? Ik krijg hier graag een reactie op.

Als het gaat om geld, geeft de Minister terecht aan dat er meer nodig is dan alleen noodhulp. De samenlevingen en overheden van ontwikkelingslanden moeten worden versterkt. Tijdens rampen, zoals deze, wordt het pijnlijk duidelijk waar sommige partijen in dit kader voor staan. Het is helaas geen goed idee om het budget voor ontwikkelingssamenwerking leeg te trekken. In verkiezingstijd klinkt het misschien wel populair, maar als we dit soort rampen zien en als we de beelden voorbij zien komen van kinderen, zien we wat dat betekent. Het is egoïstisch en onverantwoord. We mogen niet vergeten dat de mensen in de Hoorn van Afrika een speelbal zijn van internationale ontwikkelingen waar wij ook verantwoordelijkheid voor dragen. Milieuvervuiling en klimaatverandering zorgen ervoor dat grote gebieden geteisterd worden door droogte en onvruchtbaarheid. De meest kwetsbare mensen zijn hiervan het slachtoffer. Daar moeten we wat aan doen.

Multinationals roven ontwikkelingslanden leeg en ontwijken jaarlijks 90 miljard euro aan belastingen in ontwikkelingslanden. Dat maakte Oxfam onlangs bekend. Ze doen aan landjepik waardoor arme boeren niets meer kunnen verbouwen. Dit zijn structurele oorzaken en die moeten we aanpakken en in dit soort gevallen nooit vergeten. De vraag is hoe we daar concreet wat aan gaan doen. De koloniale geschiedenis en het slavernijverleden hebben geleid tot een continent met instabiele verhoudingen en een enorme achterstand op het gebied van bestuur. We vragen aandacht en zullen altijd aandacht blijven vragen voor deze onderliggende oorzaken. We willen van de Minister weten wat zij hiermee gaat doen, want alleen als we naar onze eigen rol en naar de historie kijken, kunnen we een volgende ramp voorkomen.

De voorzitter:

We gaan nu pauzeren tot 10.55 en dan zal de Minister antwoord geven op de vragen.

De vergadering wordt van 10.45 uur tot 10.55 uur geschorst.

De voorzitter:

Voordat ik de Minister het woord geef, heet ik graag de ambassadeur van Jemen hartelijk welkom. I welcome the ambassador of Yemen, Mr. Ghanem. I bid you a warm welcome. It is very good that you are here to show your concern and interest.

We gaan nu luisteren naar de beantwoording door de Minister. Ik zal daarin twee interrupties aan iedere fractie toestaan.

Minister Ploumen:

Voorzitter. Hartelijk welkom aan de leden van de nieuwe commissie. Ik bevind mij in een interessante positie. Mevrouw Diks en ik zitten naast elkaar in de Kamerbankjes. Nu leren wij elkaar ook in een andere rol kennen. Ik zal eerst ingaan op de vragen over het budget voor noodhulp. Hoe zit het in elkaar, hoeveel is er besteed, hoeveel zit er nog in en hoe zijn die bedragen tot stand gekomen? Ik zal dat toelichten en ben overigens zeer bereid om schriftelijk een overzicht aan de Kamer te doen toekomen, mocht daar daarna nog behoefte aan zijn.

Daarna zal ik aangeven wat het kabinet heeft bijgedragen aan het voorkomen en het dempen van de gevolgen van deze crisis. Wij hebben dinsdag namelijk niet voor het eerst een bijdrage gedaan, maar wij hebben al in 2016 getracht om de gevolgen te minimaliseren. Ik zal iets zeggen over de bedragen en landen waar het om gaat en over de impact die het heeft gehad. Het goede nieuws is natuurlijk geen nieuws. U hebt er niets over gehoord, dus ik zal ook daarop ingaan.

Dan zal ik iets zeggen over de vraag hoe je dit soort rampen kunt voorkomen. Ik zal ingaan op de impact van klimaatverandering die mensen treft die part noch deel hebben gehad aan het ontstaan van de opwarming van de aarde. Ook zal ik ingaan op de vraag wat Nederland en andere landen doen om conflicten te voorkomen en welke acties we ondernemen als die conflicten toch oplaaien. Ik zal ook ingaan op de gevolgen voor migratie en op de inzet van Nederland op het gebied van voedselzekerheid en schoon drinkwater. Ik zal dus de bredere inzet schetsen.

Vervolgens zal ik ingaan op de vragen over de rol van wapens in conflicten en de rol die Nederland daarin heeft met de maatregelen die we hebben genomen. Voor een aantal sancties die Nederland tegen sommige machthebbers wilde, hebben we geen steun gekregen. Wat doen we vervolgens?

Ik zal ook specifiek ingaan op de situatie in Jemen en Zuid-Sudan. Daarmee zeg ik niet dat de situatie in Noord-Nigeria, waar mensen lijden onder Boko Haram, en in Somalië, waar Al-Shabaab huishoudt maar waar het gelukkig wel iets beter gaat dan vijftien jaar geleden, minder ernstig zou zijn.

Ik begin met het budget. Er zijn binnen de begroting twee bronnen voor noodhulp. De eerste bron is de reguliere noodhulpbegroting, die 200 miljoen euro bedraagt. De tweede bron is het door dit kabinet ingestelde Relief Fund, waaraan 570 miljoen euro is toegewezen. Die 570 miljoen euro was voor de periode 2014–2017 en kon flexibel besteed worden, niet als een jaarlijks vaststaand bedrag, maar al naargelang de noden. Dit staat allemaal in de brief van 25 januari, maar ik wil even wat meer context geven. De 200 miljoen wordt grotendeels besteed via VN-organisaties zoals UNHCR en het World Food Programme. Nederland geeft ongeoormerkte bijdragen. Dat is heel belangrijk. Organisaties krijgen deze middelen. Wij zeggen ze vroeg in het jaar toe, zodat men ze naar eigen bevind van zaken kan inzetten. Wij zeggen dus niet waaraan en wanneer die middelen mogen worden besteed. Wij geven de verantwoordelijkheid aan die organisaties. Nederland wil dat andere landen dat ook doen, want dat vergroot de effectiviteit en de flexibiliteit.

Dan de 570 miljoen voor het Relief Fund. Tijdens de begrotingsbehandeling in november was de verwachting dat er nog 57 miljoen te besteden zou zijn in 2017. In november heeft het kabinet nog 48 miljoen daaraan toegevoegd. Wij hebben het Relief Fund dus opgetopt. De heer Voordewind heeft gezegd dat de Kamer daarin een belangrijke rol heeft gespeeld, onder andere zijn partij met veel andere partijen. In 2017 zijn er nog middelen beschikbaar vanuit het Relief Fund. De uitgaven die ik nu doe voor deze crisis, de 9 miljoen en de 2 miljoen – ik zal dadelijk extra middelen aankondigen voor Somalië en Zuid-Sudan – komen allemaal uit het Relief Fund. Tot nu toe halen we al die middelen hieruit, want het is nog niet uitgeput. Maar de nood is hoog, dus het gaat wel snel op, zeg ik veel leden van de Kamer na. Ik zal mij dan ook graag inzetten conform de oproep van een aantal leden om bij de Voorjaarsnota, geruggesteund door de Kamer, te bezien of er voor de rest van 2017 extra middelen vrijgemaakt kunnen worden, want het fonds raakt nu snel uitgeput.

Wat heeft Nederland gedaan, inzoomend op deze ramp? Nederland heeft in 2015 en 2016 extra middelen gegeven voor noodhulp aan deze landen en gebieden. De situatie is natuurlijk niet van de ene op de andere dag ontstaan. Het betreft zowel Jemen als Somalië, Nigeria, de Tsjaadmeerregio en Zuid-Sudan. De vraag of wij de signalen van het World Food Programme hebben misverstaan, kan ik met «nee» beantwoorden. Wij hebben al forse bijdragen gedaan, maar de crisis heeft zich in die vier landen verder ontwikkeld en de middelen waren domweg onvoldoende.

U hebt niets gehoord over Ethiopië in deze acute crisis. In Ethiopië wordt door de overheid en ook door de internationale gemeenschap al jarenlang gewerkt aan het voorkomen van hongersnoden en wel op een paar manieren. De Ethiopische overheid zelf heeft fors geïnvesteerd in het aanleggen van voedselvoorraden en ook in het climate-smart maken van de landbouw. Door ervoor te zorgen dat boeren trainingen krijgen en andere zaden gaan gebruiken, worden zij minder hard geraakt door de klimaatverandering. Nederland heeft ook bijgedragen aan dat sociale vangnet dat Ethiopië zelf heeft opgebouwd. Daardoor hebben mensen in Ethiopië nu geen acute honger. Dat is het goede nieuws, want anders had Ethiopië ook in dat rijtje gestaan.

Het is dus mogelijk om met vereende krachten en goede investeringen de gevolgen van een opeenstapeling van ellende zoals in deze vier landen te voorkomen. Wij zullen daarop blijven inzetten, juist door te investeren in programma 's voor voedselzekerheid. In de afgelopen periode hebben we daarop extra ingezet. Onder anderen de heer Smaling van de SP heeft daarop aangedrongen. Wij hebben veel geïnvesteerd in het tegengaan van land grabbing, waartoe ik ook een persoonlijke motivatie heb. Gesteund door de partijen die hier aan de tafel zitten, hebben we daarin geïnvesteerd in landen zoals Ethiopië en Kenia. Mevrouw Karabulut refereerde aan de rozenkwekerijen in Ethiopië en Kenia. Wij werken samen met organisaties zoals Hivos en Amnesty, maar ook met de lokale mensenrechtenorganisaties en de lokale overheden om negatieve impact te voorkomen op de omgeving rondom die rozenkwekerijen. Enerzijds bieden die veel werkgelegenheid aan lokale mensen, ook aan vrouwen en steeds meer ook aan vrouwen in middlemanagementposities. Seksuele intimidatie op de werkvloer – dat komt in Nederland voor, maar daar zeker ook – komt bijvoorbeeld veel minder voor als ook de managers vrouwen zijn. Wij hebben daarvoor een breder pakket aan interventies. Wij werken met de Nederlandse bloemensector ook aan een overeenkomst over maatschappelijk verantwoord ondernemen waarin al deze zaken inbegrepen zijn.

Los van deze acute situatie investeren wij in lokale werkgelegenheid op een goede en fatsoenlijke manier. Daarbij past ook het heronderhandelen van belastingverdragen die Nederland met ontwikkelingslanden heeft. Nederland is het enige land ter wereld dat dat doet. Wij onderhandelen met 23 landen over het eerlijker maken van de belastingverdragen tussen Nederland en die landen. Wij dragen natuurlijk ook bij aan het versterken van lokale belastingsystemen. In het kader van het IMF-programma sturen we belastingambtenaren van het Ministerie van Financiën naar de partnerlanden om ervoor te zorgen dat zij partij zijn voor de multinationals die hier al genoemd zijn. Natuurlijk dragen ook wij bij aan het OESO-programma en de EU-commitments om het internationale belastingsysteem te hervormen en om belastingontduiking en belastingontwijking tegen te gaan.

Dat heeft al deze mensen nu op deze korte termijn onvoldoende geholpen. De situatie is ook verergerd door het gebrek aan interventies door lokale machthebbers. Ik zal er zo nog iets over zeggen.

Ik ga nog even terug naar de vraag wat Nederland tot nu toe al heeft gedaan, behalve de 9 miljoen en de 2 miljoen in 2017. Dat is een forse inzet. In 2017 hebben wij uit het bestaande budget ruim 36 miljoen euro bijgedragen aan de vier crisislanden. Daarvan is 22 miljoen al toegezegd in de indicatieve planning; die vindt u in de brief van 25 januari. En 26 miljoen hebben we recentelijk ... Nee, sorry, 9, 13, 16; ik lees verkeerd. Recentelijk heeft het kabinet besloten om 16 miljoen beschikbaar te stellen: 2 miljoen voor de SHO, 5 miljoen World Food Programme voor Jemen, 4 miljoen World Food Programme voor Nigeria en 3 miljoen via DRA voor Somalië. Zoals ik ook heb aangekondigd in de brief die ik dinsdag heb verstuurd, zijn wij voortdurend in gesprek met organisaties: waar is er nu toegang te krijgen en welke organisaties kunnen dat? Vanuit de Kamer is gevraagd of er niet iets extra 's moet gebeuren voor Zuid-Sudan en voor Somalië. Ik heb dan ook besloten om 6 miljoen beschikbaar te stellen aan het Internationale Rode Kruis (ICRC), dat toegang heeft tot gebieden waar andere organisaties op dit moment moeilijker kunnen komen.

Daarnaast zijn er de ongeoormerkte bedragen aan de VN-organisaties, die zelf kunnen besluiten waarvoor zij die inzetten. Zij rapporteren daar achteraf over, dus wij krijgen daar inzicht in. Het is natuurlijk zeer waarschijnlijk dat zij dat voor een deel nu doen in deze acute crisis. In totaal is van de 4,4 miljard die nodig is ongeveer 880 miljoen beschikbaar gesteld. Er is in de afgelopen weken een conferentie geweest over Lake Chad, dat brede gebied in Noord-Nigeria waar Boko Haram huishoudt. Dat is niet alleen in Noord-Nigeria, maar ook in de buurlanden. Volgende week of de week daarna is er een conferentie over Jemen, waaraan Nederland ook zal deelnemen. Dat is een goede mogelijkheid om andere landen op te roepen om eventueel meer te doen, want wij zijn er nog niet met die 4,4 miljard.

Tot slot over de financiën. De EU heeft tot nu toe 267 miljoen euro ingezet in deze gebieden. Het Nederlandse aandeel daarin is ongeveer 5%. De EU-financiering gaat vooral naar de zaken waarover de Kamer heeft gesproken: voedsel, water, zorg en opvang en bescherming van de burgerbevolking.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik neem aan dat de Minister nu het financiële blokje heeft afgerond. Of heeft zij nog een slotopmerking?

Minister Ploumen:

Ik wil er nog twee dingen over zeggen om het compleet te maken. Ik wilde namelijk zeggen dat deze bijdrage zeer noodzakelijk is, maar dat wij niet uit het oog mogen verliezen dat de buurlanden van de getroffen landen heel veel doen. Ik ben onlangs in Noord-Uganda geweest. Aan de manier waarop daar honderdduizenden mensen uit Zuid-Sudan worden opgevangen, kunnen heel veel andere landen een voorbeeld nemen. Ik noem de snelle processen. Mensen komen aan, worden meteen geregistreerd, krijgen een pasje, krijgen met dat pasje een stukje land van de Ugandese overheid waarop zij met materiaal dat zij ter beschikking krijgen een huisje kunnen bouwen. Zij mogen werken. Dat gaat echt heel goed. De Ugandezen verdienen daarvoor heel veel steun. Hetzelfde geldt voor Kenia, waar veel vluchtelingen uit Somalië en Jemen komen. De mensen zijn inmiddels zo verzwakt dat zij niet veel verder kunnen komen, ook al zouden zij dat willen, dan de buurlanden. Het is bijzonder om te zien hoe die landen hen opvangen. Natuurlijk gebeurt dat met internationale steun. Maar als je in Noord-Uganda woont en zelf niet zoveel hebt, als er 300.000 Zuid-Sudanezen komen en als je dan tegen een Nederlandse Minister kunt zeggen dat je natuurlijk je hart en je huis openstelt voor die mensen, dan verdien je daar buitengewoon veel waardering voor. Dat wilde ik er graag bij zeggen. Ik kan het ook allemaal in geld uitdrukken, want het gaat natuurlijk om miljarden. Maar het gaat er meer om dat ook die landen heel veel doen.

De voorzitter:

Ik geloof niet dat er nu nog behoefte is aan een interruptie. Dat is wel het geval. Dan gaan we dat keurig doen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik was in mijn eerste termijn vergeten te melden dat ik mede namens de SGP sprak, maar ik mag ook mede namens het CDA spreken. Daarmee zijn wij van de kleinste partij opeens iets groter geworden. Misschien helpt dat in het debat.

Ik dank de Minister voor haar overzicht, maar het komt op mij nog wel wat versnipperd over. Het zou goed zijn als zij aansluitend in een brief nog een overzicht kan geven van de precieze bedragen. Ik hoorde haar 36 miljoen euro in 2017 voor de vier landen noemen, 3 miljoen via DRA voor Somalië en 6 miljoen voor het Rode Kruis. Ik constateer tegelijkertijd dat er 100 miljoen minder beschikbaar is. Van 2016 naar 2017 gaat er in totaal 100 miljoen van de noodhulppot af, dus er wordt ook op de noodhulp bezuinigd. Dan heb ik het nog niet over 2018. Dat is ook lastig voor deze Minister, want dan zou zij over haar eigen regeerperiode heen moeten regeren. Structureel zit op een gegeven moment zelfs alleen nog het basisbedrag van 200 miljoen in de pot, gelet op de meerjarenbegroting. De bedragen klinken aardig, maar ze komen uit de bestaande middelen. Dit jaar zien we van de bestaande middelen zelfs 100 miljoen minder dan vorig jaar. Welke middelen zijn nu extra? Wij hebben het nu over de hongersnood in de vier landen. De Minister heeft 9 miljoen WFP voor die twee landen genoemd. Van het DRA-fonds, dat de Minister zelf heeft ingesteld, is 40 miljoen belegd voor het komend jaar. Er is nog 7 miljoen over. Die 7 miljoen is echt nodig voor de acute nood in de komende negen maanden. Feitelijk kijk je aan tegen een gebrek aan middelen voor de DRA-organisaties voor deze vier landen. Wat kan de Minister nog betekenen voor de Dutch Relief Alliance, de koepel van de noodhulporganisaties in Nederland?

Minister Ploumen:

Het klopt dat het Relief Fund, de 570 miljoen plus de 48 miljoen, dadelijk leeg is. Dat was ook de bedoeling, want het was voor vier jaar bedoeld. Ik heb wel ideeën over wat een nieuw kabinet zou moeten doen, maar die heeft de heer Voordewind ongetwijfeld zelf ook. We zien dat met vertrouwen tegemoet.

Het goede van dit fonds was dat het flexibel kon worden besteed. De Kamer heeft steeds bewilligd in die flexibele invulling. Wij hebben daarmee heel veel goeds voor heel veel mensen kunnen doen. In de afgelopen jaren hebben wij veel extra geïnvesteerd en ook geld vanuit algemene middelen naar de begroting van Ontwikkelingssamenwerking gehaald voor opvang in de regio van de mensen die uit Syrië zijn gevlucht, dus in Libanon en Jordanië. Wij hebben daar een keer 375 miljoen en afgelopen jaar 260 miljoen ingezet. Het klopt feitelijk dat er nu 100 miljoen beschikbaar is, maar dat heeft er ook mee te maken dat wij heel veel extra hebben gedaan in een eerder jaar. DRA, de alliantie van Nederlandse organisaties, heeft in de planning voor 2017 45 miljoen gekregen. Dat besteden zij nu; dat is nog niet op. Ik zie nu nog geen reden om aan de Kamer toe te zeggen dat we per definitie daarvoor extra middelen zullen vrijmaken. Ten eerste is het bestaande budget ongeveer op. Ten tweede heeft DRA nog middelen. Ten derde bekijken wij nu heel precies voor deze crisis – ik weet dat de heer Voordewind dat doorgaans ook steunt – welke organisaties op welk moment in welke regio nog net even beter toegang kunnen hebben dan andere. Dat is volgens mij nu de situatie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het klopt dat DRA 45 miljoen heeft, maar daarvan ligt voor 40 miljoen aan proposals inmiddels bij de Minister, nog los van deze vier landen in deze crisis. Dat betekent dat er 7 miljoen over is voor deze vier landen. Dat is tegelijkertijd de laatste 7 miljoen waarmee de organisaties het de rest van het jaar moeten doen. Ten opzichte van vorig jaar is er 15 miljoen minder, want in de voorgaande jaren zat er 60 miljoen in de DRA-pot. De Minister doet zelf een handreiking en zegt dat zij nog met de organisaties bekijkt of er organisaties zijn, ook uit DRA, die capaciteiten hebben om nu actief te zijn in die vier landen. Wat moeten wij ons daarbij voorstellen? Welke extra middelen voorziet de Minister voor DRA om het komend jaar nog door te kunnen?

Minister Ploumen:

Even voor de helderheid: de organisaties die zich in DRA hebben verenigd, hebben gelukkig ook andere financieringsbronnen dan alleen maar de Nederlandse overheid. Zij zijn niet 100% afhankelijk van die financiering. Zij kunnen zelf besluiten om te prioriteren binnen de middelen die hun ter beschikking staan, die zij ofwel van de Nederlandse overheid ofwel uit andere bronnen krijgen. Daar treed ik niet in. Zo simpel is het. Er is 3 miljoen voor Somalië beschikbaar gesteld, omdat de organisaties daar ook actief zijn. Ik val in herhaling, maar ik heb niet nog ergens geld beschikbaar dat nu naar die organisaties kan. Los daarvan bekijken we heel precies wie nu in deze crisis waar het beste is gepositioneerd. Ik sluit overigens niet uit dat dat die organisaties zijn; vandaar ook de 3 miljoen die door die organisaties in Somalië wordt besteed, omdat zij daar op plekken komen waar anderen niet kunnen komen.

De voorzitter:

Ik wil graag dat interrupties wat korter uitvallen. Anders kan ik u echt geen twee interrupties gunnen.

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):

Ik kan het heel kort houden. Ik deel de behoefte van de heer Voordewind en zijn enorme achterban aan een brief waarin die bedragen duidelijk worden toegelicht. Wellicht kan de Minister nu nog even concreet ingaan op de vraag wat het nog niet toegewezen bedrag is uit het noodhulpfonds voor 2017. Als het ingewikkeld is om dat nu uit te leggen, dan zien we dat graag terug in de brief.

Minister Ploumen:

Ik zeg heel graag een brief toe. Van het totale bedrag, dus 200 miljoen en wat over was in het Relief Fund, is nog 8 miljoen over.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik had toch nog even een vraag, want ik had de indruk dat de Minister aangaf dat dit het financiële deel was. Ik wil graag nog even terugkomen op de vraag die ik heb gesteld over het inzetten van het trustfund voor Afrika. Daaronder ligt natuurlijk een andere gedachte. Maar als je het nu zou kunnen inzetten voor deze hongersnood, zou je misschien op de lange termijn wel iets kunnen doen aan migratie en de effecten daarvan. Ik was heel benieuwd of de Minister zich daarvoor hard wil maken.

Minister Ploumen:

Excuus, dat was ik vergeten, eigenlijk ook omdat wij doen wat mevrouw Diks vraagt. Enerzijds is het belangrijk om vast te houden aan de inzet van het trustfund, namelijk om op de middellange termijn te werken aan de grondoorzaken. De EU heeft een noodhulpbudget van 267 miljoen voor deze gebieden. Binnen dat trustfund en het mandaat van het trustfund zou je natuurlijk wel kunnen bekijken of het mogelijk is om meer middelen voor die gebieden beschikbaar te stellen, ook met het oog op het voorkomen van noden op de langere termijn. Wij hebben daarop aangedrongen en wachten op de reactie van de Commissie. Wij zijn niet de enigen die dat vinden. Ik zal er graag over terugrapporteren.

De voorzitter:

Ik hoor mevrouw Diks zeggen dat zij een spoedige reactie verwacht. Ik neem aan dat haar interruptie hiermee voldoende is behandeld. Kennelijk nog niet, want de Minister wil nog iets zeggen.

Minister Ploumen:

Misschien is het goed om in de brief die ik heb toegezegd ook even de laatste stand van zaken weer te geven naar aanleiding van de vraag van mevrouw Diks.

De heer Bouali (D66):

Ik dank de Minister voor de uitleg over de verschillende acties ter voorkoming van dit soort verschrikkelijke problemen in de wereld. Zij noemde climate-smart landbouw en heeft heel veel voorbeelden gegeven. Wij juichen dat toe. De Minister gaf al een compliment aan de landen in de regio, die waanzinnig goed werk doen bij de opvang. Is er een hulpvraag van die kant en kunnen wij op enige manier dat soort landen faciliteren en aanmoedigen om door te gaan met het heel goede werk dat zij doen? Zij vangen uiteindelijk de grote bulk op van de mensen die getroffen zijn door deze hongersnoden.

Minister Ploumen:

Die vraag van die landen is er, maar dit is specifiek onderdeel van de 4,4 miljard. De VN maken een overzicht van alles wat nodig is voor de mensen die getroffen zijn. Daarin inbegrepen is ook de eventuele steun aan buurlanden. Dat neemt niet weg dat zij veel uit eigen middelen doen, bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van land.

De heer Kuzu (DENK):

De Minister heeft aangegeven dat met 23 landen afspraken worden gemaakt over de belastingen, dat Nederland daartoe het initiatief neemt en dat er op het niveau van de OESO alles aan zal worden gedaan om ontwijking en ontduiking tegen te gaan. Ik ben daar tevreden over. Ik las wel dat dat bericht stamt uit april 2015. Ik vroeg mij af wat de ontwikkelingen zijn geweest in de tussenliggende periode en wat we verwachten in de toekomst. Wanneer verwachten wij dat er akkoorden zijn en wat is de inzet?

Minister Ploumen:

De heer Kuzu heeft gelijk: het is werk in uitvoering. Wij hebben al nieuwe verdragen afgesloten met Malawi, Zambia ... Mag ik hier in tweede termijn op terugkomen? Met tussen de vijf en acht landen zijn we in een vergevorderd stadium of hebben we al onderhandeld. Met andere landen zijn we in gesprek. Ik zal de vraag graag in tweede termijn beantwoorden.

Mevrouw Karabulut (SP):

Het klinkt allemaal heel goed wat de Minister zegt over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Met de rozenkwekerij en Nederlandse bedrijven zijn we in gesprek met de lokale bevolking daar. We maken afspraken, ook over belastingontduiking en -ontwijking. Misschien ligt het aan mij omdat ik nieuw ben, maar ik heb geen enkel inzicht, ten eerste in de effecten. We weten dat de rozenkwekerij impact heeft, omdat de droogte wordt verergerd. Wat zijn de effecten daarvan? Wat zijn de nieuwe afspraken? Op welke manier wordt de lokale bevolking daarbij betrokken? Ten tweede: welke Nederlandse bedrijven en/of brievenbusmaatschappijen dragen bij aan belastingontwijking en -ontduiking? Om hoeveel geld gaat dat? Op welke manier kunnen wij daarin inzicht krijgen? De Minister weet ook dat wij als Nederlandse parlementariërs hier geen weet hebben van de afspraken die bijvoorbeeld de Belastingdienst maakt. Ik heb grote behoefte aan de informatie die de Minister heeft, ook over de acties die zij heeft ingezet, en vooral een vooruitblik op wat ons nog meer staat te doen. Het gaat inderdaad om miljarden en het verergert de klimaatcrisis, de droogte et cetera.

Minister Ploumen:

Bij mijn aantreden als Minister heb ik mij voorgenomen om deze problematiek als een van de speerpunten van mijn beleid te nemen: belastingontwijking, belastingontduiking en het heronderhandelen van belastingverdragen. Dat was in november 2012. Ik dacht: dat is een goed voornemen, dat ga ik ook doen, maar daar zal geen belangstelling voor zijn; het zal een heel taaie klus worden en misschien bereik ik wel heel weinig in die vier jaar. Gelukkig is er in de afgelopen vier jaar niet alleen vanuit Nederland en andere Europese landen, maar juist ook vanuit Afrika en de Afrikaanse Unie enorm veel druk gekomen om deze problematiek aan te pakken. Daarom hebben toenmalig Staatssecretaris Weekers en ik al in augustus 2013 een brief geschreven over de Nederlandse aanpak. Dat heeft zich verder ontwikkeld langs de lijnen die ik net heb geschetst.

Onlangs heb ik een brief aan de Kamer geschreven – of die ligt nog op het departement; dat weet ik even niet – ik meen zelfs op aandringen van de voorganger van mevrouw Karabulut, over de schade die landen oplopen door belastingontwijking en belastingontduiking. Ik zal het even opzoeken en er in tweede termijn graag op terugkomen. Zo 'n brief ligt al bij de Kamer of is in de maak. Dat wil niet zeggen dat mevrouw Karabulut er geen vragen meer over zou hebben, want een aantal dingen zijn gewoon onduidelijk.

In het kader van het bredere beleid inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen hebben we ingezet op convenanten met de verschillende sectoren, waarbij de overheid, bedrijven en maatschappelijke organisaties betrokken zijn. Zij maken een plan van aanpak. Dat beleid kent veel kwantitatieve elementen en kent ook afrekenmomenten. Daarin krijgt deze aanpak handen en voeten. Wij hebben afspraken gemaakt met de textielsector, met de financiële sector en met de houtsector. Het komende jaar komen er nog een stuk of vijf aan. Ik zal even nagaan van wanneer de laatste update dateerde en dat in tweede termijn melden. Ook zal ik even vooruitkijken wanneer wij verwachten weer een update te maken, wat wij twee keer per jaar doen. Dan zal ik nog iets specifieker inzoomen op de vragen van mevrouw Karabulut.

Mevrouw Karabulut (SP):

Wellicht staat het al in het overzicht, maar ik zou willen in hoeverre grote Nederlandse bedrijven zoals Shell verwikkeld zijn in zaken en samenwerken met een aantal van die klootzakken en in hoeverre daar deals worden gesloten die de corruptie mede in stand houden. Ik vind dat zelf een zeer interessant aspect. Voor de Kamer is het ook heel belangrijk om dat te weten.

Minister Ploumen:

Nederlandse bedrijven worden verondersteld zich aan de OESO-richtlijnen te houden, nog los van de vraag of wij nu convenanten afsluiten of niet. Er zijn Nederlandse bedrijven actief in landen waar wij niet alle vertrouwen in de democratische rechtsstaat kunnen hebben. In Zuid-Sudan is het overigens inmiddels zo 'n chaos dat geen enkel bedrijf daar nog wil investeren, wat ook weer een probleem oplevert. In het kader van de imvo-brief zal ik er specifiek naar kijken. Overigens had de olie- en gassector geen behoefte aan het afsluiten van een convenant. Daarom heb ik het Nationaal Contactpunt OESO-richtlijnen gevraagd onderzoek te doen naar de manier waarop de Nederlandse olie- en gassector omgaat met risico 's op mensenrechtenschendingen in hun keten. Dat loopt ook.

De voorzitter:

Ik vraag de Minister om haar betoog voort te zetten en een beetje acht te slaan op het halfuur dat we nog beschikbaar hebben.

Minister Ploumen:

Dat zal ik doen. Wat betreft preventie en grondoorzaken heb ik al wat brede lijnen geschetst. Het is ook neergelegd in Kamerbrieven in de voorgaande periode, dus wellicht hoef ik dat niet te herhalen.

Ik ben nog niet specifiek ingegaan op de situatie in Zuid-Sudan en Jemen. In het algemeen is Nederland ook op het politieke toneel een heel actieve speler, als het gaat om het opvoeren van druk op strijdende partijen om tot politieke oplossingen te komen, het afdwingen van respect voor het humanitair oorlogsrecht en het aan de orde stellen van schendingen. Wij trekken daarin doorgaans samen op met EU- en andere partners. Wij mogen een zetel in de Veiligheidsraad innemen. In die gesprekken is dit natuurlijk een belangrijk onderdeel van de Nederlandse interventie. Wij hebben bijvoorbeeld samen met Zwitserland in Veiligheidsraadverband een initiatief genomen om de samenhang tussen conflict en honger bloot te leggen en dat te bespreken in de Veiligheidsraad. Dat lijkt een kleine stap, maar het is in dat geheel een belangrijk onderwerp om te agenderen. Niet alle leden van de Veiligheidsraad zaten daarom te springen, als ik het even zo populair mag zeggen.

Verder heeft de veiligheid van hulpverleners onze aandacht. Onze ambassades zijn actief bezig om toegang te krijgen en veiligheid te waarborgen, ook weer samen met andere organisaties en de EU. Ik heb vorig jaar op de World Humanitarian Day aangekondigd dat Nederland een training wil opzetten samen met Clingendael – wij financieren dat ook – om hulpverleners te ondersteunen. Hoe ga je in dat soort situaties om met de bedreigingen die je krijgt en de blokkades die je tegenkomt? Het gaat soms ook om onderhandelingsvaardigheden die de veiligheid van hulpverleners vergroten. Wij zijn zeer actief op dat front. Dat wil overigens niet zeggen dat wij onmiddellijk succes boeken met het garanderen van de veiligheid. In de Syriëregio hebben het Rode Kruis en andere organisaties veel doden te betreuren gehad.

Specifiek voor Zuid-Sudan neemt onze ambassade in Juba actief deel aan de Joint Monitoring and Evaluation Commission (JMEC). Die monitort het in 2015 getekende akkoord tussen de partijen, waarvan humanitaire toegang een onderdeel is. Er wordt dus wel met enige regelmaat over gesproken. Uiteraard hebben wij ook het verhogen van de kosten van een vergunning voor hulpverleners – hoe cynisch kan het worden? – aangekaart bij de machthebbers in Zuid-Sudan. Wij zijn over Zuid-Sudan niet alleen in gesprek met EU-partners, maar ook met partners in de regio, Ethiopië, Kenia en Uganda, die allemaal een constructieve rol kunnen spelen om de machthebbers in Zuid-Sudan de wacht aan te zeggen. Voor die landen is het steeds een afweging, die zij zelf maken en waarvan de uitkomst ook verschilt: engageren we met de machthebbers in Zuid-Sudan, blijven we in gesprek – dat wil niet zeggen dat zij goedvinden wat die machthebbers doen, want ook de landen in de regio vinden het verschrikkelijk – of keren we ons af? Wij hebben de Afrikaanse Unie en de landen in de regio nodig om de druk op te voeren. Dat gebeurt met wisselend succes. Ik kan de Kamer verzekeren dat wij hier elke dag mee bezig zijn op allerlei fysieke plekken, niet alleen in Juba, maar ook in Brussel en New York.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik sluit aan bij het verhaal over Zuid-Sudan. Wij hebben in de brief van de Minister van 16 maart een overzicht gehad van de nog niet bestede middelen. Daarin zien we ook bedragen als 215 miljoen voor Zuid-Sudan, Burundi en Afghanistan, adressing root causes. Hoe zit het nu met dit soort programma «s? De Minister zegt dat die verdragen niet konden worden gesloten in 2016 en dat dat dus wordt doorgeschoven. Hoe zit het dan met deze middelen? Ik neem aan dat je geen zaken meer doet met Zuid-Sudan en de Zuid-Sudanese regering, dus dat moet via de VN of via de hulporganisaties gebeuren. Ik zie ook andere bedragen: 82 miljoen, 194 miljoen, een hele trits van onderbestedingen uit 2016. Zijn er ook nog middelen beschikbaar voor de noodhulp? Kunnen we daarmee schuiven?

Minister Ploumen:

Ik heb twee antwoorden op die vraag. Ten eerste refereert de heer Voordewind aan een nieuw fonds dat we hebben ingesteld om juist de grondoorzaken van conflicten en migratie aan te pakken. Daarvoor was een tender uitgeschreven. De enige reden dat dat is doorgeschoven, is dat die tender nog niet afgerond was. Dat is die nu wel, dus al die bedragen zijn gecommitteerd. Dat zijn programma 's met een tijdlijn.

Ten tweede heb ik al in 2013 of 2014 de hulp via de Zuid-Sudanese overheid stopgezet. Nederland was toen het eerste land. Wij hebben daarop veel kritiek gekregen, maar ik vond het toen onverantwoord om via die overheid middelen te besteden. Andere landen zijn inmiddels tot eenzelfde conclusie gekomen en ook de Wereldbank heeft programma 's stopgezet. Er wordt natuurlijk wel steeds bekeken of er aanleiding is om programma 's te hervatten. Kunnen er technische programma 's hervat worden? Nederland is tot nu toe heel terughoudend geweest om de redenen die hier allemaal zijn genoemd. De middelen die toen ter beschikking stonden voor dat type programma «s, hebben wij besteed aan noodhulp omdat ik vond dat we Zuid-Sudan niet moesten steunen, maar wel de mensen in Zuid-Sudan. Dat is de stand van zaken.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het is helder dat er geen geld gaat naar Zuid-Sudan. Ik zal de term die de Minister heeft gebruikt hier niet herhalen – dat is niet zo netjes – maar het mag duidelijk zijn om wie het gaat. Ik ga even terug naar de vraag over de brief. De Kamer heeft niet voor niets gevraagd naar de onderbestedingen en naar de middelen die daadwerkelijk vrijvallen als alles een jaar opschuift. Het zijn nogal grote bedragen: 82 miljoen, 252 miljoen, 194 miljoen en 215 miljoen. Als alles opschuift, neem ik aan dat er ook middelen kunnen vrijvallen.

Minister Ploumen:

Nogmaals, die bedragen betreffen programma 's die ingezet zijn, maar waarvoor bijvoorbeeld de tender niet op 15 december, maar op 15 januari afgerond was. Dan schuift het geld toch door. In de meeste gevallen wordt het geld doorgeschoven en valt het niet ineens vrij. Mocht dat toch het geval zijn, dan zit ik natuurlijk net als de heer Voordewind als een bok op de haverkist om te bekijken of we dat op een andere manier kunnen inzetten. Tot nu toe is daar echter geen reden toe.

Mevrouw Karabulut (SP):

Is de Minister al klaar bent met het blokje Jemen en Zuid-Sudan?

Minister Ploumen:

Nee, ik kom nu bij Jemen. De situatie in Jemen is al jaren dramatisch. Het is het enige partnerland dat ik niet heb kunnen bezoeken vanwege veiligheidsredenen. Ik ben wel in Somalië, Zuid-Sudan en Afghanistan geweest, dus niet bang uitgevallen. Het was echter steeds onmogelijk om Jemen te bezoeken, wat aangeeft dat de situatie sinds november 2012 dramatisch is. Ondanks de inzet van VN-gezanten wordt de situatie er niet beter op. Ik noem de VN-gezant om aan te geven dat er op het diplomatieke front voortdurend is onderhandeld. Dat heeft natuurlijk consequenties gehad voor het wapenexport- en het dual-use-exportvergunningenbeleid, waarin Nederland een zorgvuldige case-by-casebenadering nastreeft. In de afgelopen jaren heeft Nederland een groot aantal vergunningaanvragen afgewezen. Ik zal er zo nog preciezer op ingaan.

De zeeblokkade heeft de bestaande tekorten in Jemen aan voedsel, medicijnen en brandstoffen vergroot. Dat is gewoon een feit, niet eens een opvatting. Nederland is ook van mening dat het van groot belang is om te voorkomen dat meer wapens in handen van de Houthi-rebellen vallen. Daarom is het van belang dat het wapenembargo tegen de Houthi-rebellen wordt gehandhaafd, dat op 14 april 2016 is ingesteld, VNVR-resolutie 2216.

Specifiek over wapenleveranties aan Saudi-Arabië is er gesproken met de Minister van Buitenlandse Zaken, maar dat heeft ook implicaties gehad voor het wapenexportvergunningenbeleid. Er zijn moties niet aangenomen, maar is ook een motie wel aangenomen. Dat is de motie-Servaes en die wordt uitgevoerd. Dat betekent dat de toetsing van de vergunningaanvragen extra strikt en extra kritisch is. We doen dat al, case by case. Daar hebben we ook over gesproken in algemeen overleggen over wapenexportvergunningen. Feitelijk betekent dat dat voor export van militaire goederen naar Saudi-Arabië alleen maar een vergunning wordt gegeven als onomstotelijk vaststaat dat die goederen niet kunnen worden ingezet in de strijd in Jemen of voor mensenrechtenschendingen. Daarmee zijn we een van de strengste landen in de Europese Unie. In 2016 heeft Nederland één vergunning afgegeven ter waarde van € 20.000 voor KSA (Kingdom of Saudi Arabia) en die betrof onderdelen en componenten van een bestaand programma, dat dus niet ingezet kan worden voor mensenrechtenschendingen en voor de strijd in Jemen. Dat is minder dan 0,01% van het Europese totaal. Het zijn met name de Fransen en de Engelsen die wel vergunningen hebben afgegeven.

Een Nederlands wapenembargo – dat hebben we eerder besproken – tegen KSA zou weinig effectief zijn in het kader van deze aantallen. We zijn een kleine speler. Andere lidstaten spelen een veel grotere rol daarin en zij zullen ons voorbeeld niet volgen. We hebben voor deze positie in de EU geen steun. Ik wil tegen mevrouw Karabulut zeggen dat we haar zorg delen, en dat is mild uitgedrukt. Dat vertaalt zich mede naar aanleiding van die aangenomen motie in het zeer restrictief afgeven van vergunningen in 2016 en dat zetten we ook door in 2017. Er zijn in 2015 negen vergunningaanvragen afgewezen en in 2016 vijftien. In 2017 zijn het er al twee. Haar zorg wordt dus vertaald in de wijze waarop wij het beleid vormgeven in Nederland.

De voorzitter:

Met KSA wordt gedoeld op het Koninkrijk Saudi-Arabië. Ik zie dat mevrouw Karabulut de tweede instantie van haar interruptie nog wil gebruiken. Daar geef ik haar de gelegenheid voor.

Mevrouw Karabulut (SP):

Het is in elk geval goed en fijn dat die zorgen gedeeld worden. Die zorgen zijn, zoals de Minister ook zegt, niet nieuw. Die worden al langer gedeeld. Gisteren zagen we bij EenVandaag echter ook weer dat er desalniettemin nog geen restrictie geldt vanuit Nederland. We weten dat onder leiding van Saudi-Arabië door de bij de coalitie aangesloten landen gewoon het oorlogsrecht wordt geschonden en mensenrechten worden geschonden. Er wordt bijgedragen aan de blokkade. We halen dus hulp op met de ene hand en we sluiten met de andere hand de hulp af voor de bevolking. Als dat vorig jaar al niet het geval was, is nu wel het moment gekomen dat ik van de Minister verwacht dat zij zegt dat zij helemaal geen wapenexportvergunningen gaat geven aan Saudi-Arabië en landen die dat land helpen bij de verschrikkelijke aanvallen op de bevolking, bij bombardementen en ook bij het afsluiten en blokkeren van hulp in die regio. Anders zijn we gewoon een beetje idioot bezig. Bovendien werk je dan indirect, ook al is dat niet de intentie, mee aan mensenrechtenschendingen. Dat moeten we gewoon niet meer willen. Ik hoor dus graag een uitspraak van de Minister hierover.

Minister Ploumen:

Ik heb een beetje moeite met de aanduiding «we» in de interventie van mevrouw Karabulut. Dat veronderstelt immers dat Nederland, als ik haar redenering volg, nog steeds vergunningen afgeeft voor wapenleveranties aan Saudi-Arabië en zijn bondgenoten. Ik heb al gezegd dat we de afgelopen jaren feitelijk heel veel vergunningen om de redenen die wij delen juist hebben afgewezen. De facto doen we dus wat mevrouw Karabulut suggereert, namelijk heel precies kijken. Als er ook maar een verwaarloosbaar risico is dat de goederen bijdragen aan mensenrechtenschendingen of het verlengen van het conflict in Jemen, wordt de vergunning gewoon niet afgegeven. Punt.

Het is misschien ook goed om te zeggen dat het wapenexportbeleid om goede redenen een EU-beleid is. We willen namelijk dat er een gelijk speelveld is. We kijken dus case by case heel zorgvuldig. We hebben het beleid, met steun van de Kamer, zeer aangescherpt, omdat wij dat belangrijk vinden. Het helpt echter niet als we de andere landen niet in EU-verband kunnen blijven aanspreken op wat zij wel doen. Dat zullen we zeker blijven doen.

De voorzitter:

De laatste interruptie die ik toesta, is die van de heer Bouali.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik had nog een vervolgvraag toch?

De voorzitter:

Nee, u hebt al een vervolgvraag gesteld. Nu gaan we luisteren naar de laatste interruptie en dat is die van de heer Bouali.

De heer Bouali (D66):

Ik zal het heel kort houden. Heel veel dank aan de Minister voor de uitleg die zij heeft gegeven over de stappen in het exportbeleid. Mijn korte vraag is of zij niet nog iets verder wil gaan dan alleen restrictief beleid, ook op EU-gebied. We hebben die twee moties ingediend. Die zijn destijds niet aangenomen. Welke stappen kan zij zetten om nog iets verder te gaan? Ik ben in elk geval heel blij om te horen dat de VVD ook bereid is om te kijken naar het instellen van sancties voor het belemmeren van humanitaire hulp. Dus ook dank aan de VVD voor deze nieuw ingeslagen koers.

Minister Ploumen:

Wat wij nu doen – dat geldt niet alleen voor Saudi-Arabië, maar ook voor de andere landen die deel uitmaken van die coalitie – is heel stringent en restrictief toetsen. Dat wil niet zeggen dat we dat daarvoor niet zorgvuldig deden, maar we kijken nu, aangemoedigd door die aangenomen motie, nog preciezer. Dat resulteert er dus in dat er in de realiteit voor export naar Saudi-Arabië eigenlijk amper vergunningen worden afgegeven. Bedrijven vragen ook vaak al geen vergunningen meer aan. Zij weten namelijk dat die, als er ook maar het minste risico is dat wordt bijgedragen aan het conflict of schending van de mensenrechten, niet worden afgegeven. Dan heeft het ook niet zo veel zin om ze aan te vragen.

De voorzitter:

Ik vraag de Minister om haar betoog nu voort te zetten en af te ronden.

Minister Ploumen:

Ik vervolg met een laatste punt, voortgaand op het gesprek over sancties. Er was ook een vraag over Zuid-Sudan. Het is goed om daar nog even op in te gaan. Er zijn VN-sancties van kracht tegen zes personen in Zuid-Sudan, drie aan elke zijde. Althans, voor zover er nog twee zijdes zijn. Inmiddels zijn ze in allerlei facties uit elkaar gevallen. Laten we maar even zeggen dat het gaat om de kant van Kiir en de kant van Machar. Er zijn sancties tegen drie personen van elke kant. Er is een EU-wapenembargo van kracht. Daar heeft Nederland zich zeer sterk voor gemaakt. Tot mijn grote verdriet is er in de VN-Veiligheidsraad – dat is geprobeerd, ook vorige week weer – geen overeenstemming over een VN-embargo te krijgen en ook niet over aanvullende sancties tegen nog meer politieke en militaire leiders. Wij geven echter voorlopig nog niet op. Een aantal landen in de VN-Veiligheidsraad vindt dat een wapenembargo niet helpt, omdat er al veel wapens in omloop zijn. Ik ben al één keer ondiplomatiek geweest, dus dat doe ik niet nog een keer. Het is gewoon een onnavolgbare redenering. Wij blijven daar dus op inzetten en ik weet me daarbij, als ik goed heb geluisterd, zeer gesteund door de Kamer.

De voorzitter:

Dank u wel, Minister. Ik constateer dat we geen tijd meer hebben voor een tweede termijn. Er zijn nog wel een paar minuten. Als er nog een interruptie is, wil ik die nu toestaan. Ik zie dat mevrouw Ouwehand in elk geval een vraag heeft.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik dacht: ik spaar mijn ene interruptie op. Als ik het betoog van de Minister zo beluister, hoor ik dat het kabinet wel in actie komt en dat er ook goede dingen gebeuren. Het venijn zit er natuurlijk wel in dat we alles moeten doen wat we kunnen. Aan die oproep heeft ze nog weinig gehoor gegeven. Ik snap dat ze de positieve kanten van de rozenkweek in Afrika wil benoemen. Mevrouw Karabulut vroeg daar ook al naar. Als je echt kijkt, zie je echter dat we via die rozen water exporteren uit een continent dat al het water zelf nodig heeft. Het is niet eens voedsel. Mijn oproep aan de Minister is om alle factoren in ogenschouw te nemen bij de noodhulp nu en bij alles wat we kunnen doen. Er is een grote onderliggende factor, namelijk de manier waarop wij leven en de klimaatverandering en de import uit ontwikkelingslanden die dat veroorzaakt. Daar moeten we naar kijken. Ik wil haar vragen om een stevige rol te spelen ten aanzien van de klimaatverandering. Ik vraag haar ook of zij de lijn van de VN-rapporteur voor het recht op voedsel als leidraad neemt voor het adresseren van die landbouwopgaven.

Minister Ploumen:

Ik ben het zeer eens met mevrouw Ouwehand dat klimaatverandering mensen raakt die die niet veroorzaakt hebben. Ik denk niet dat we nu heel specifiek op die rozenkweek in moeten gaan. Daar hebben we ook de tijd niet voor. Ik wil wel zeggen dat wij juist in wat wij doen niet alleen maar kijken of er werkgelegenheid wordt gecreëerd en of mensen een fatsoenlijk salaris krijgen, maar ook naar wat het beslag is dat die activiteiten leggen op natuurlijke grondstoffen en hoe je dat beslag kunt mitigeren. De Nederlandse kwekers doen het daarin gelukkig vaak veel beter dan andere. We hebben al eerder van gedachten gewisseld over de aanbevelingen van die VN-voedselrapporteur. Eerder verschilden we een beetje van mening over de vraag of Nederland die aanbevelingen opvolgt of niet. Ik vond van wel en mevrouw Ouwehand vond van niet. Het lijkt mij heel goed om daar in het kader van het voedselzekerheidsprogramma – daar komen we ongetwijfeld in een apart AO over te spreken – wat nader op in te zoomen. Ik ben het zeer eens met mevrouw Ouwehand dat er niet alleen voor moet worden gezorgd dat boeren leren om te telen met andere zaden. Je moet ook kijken hoe ervoor kan worden gezorgd dat het klimaatakkoord van Parijs uitgevoerd wordt op een manier die ook aan hen ten goede komt. Hoe zorgen we ervoor dat de klimaatfinanciering juist ten goede komt aan vrouwen in ontwikkelingslanden, die vaak de zwaarste lasten dragen? In grote lijnen zijn we het dus zeer eens. Het is fair om te zeggen dat we tot nu toe op onderdelen van mening hebben verschild, maar misschien kunnen we nader tot elkaar komen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

De reden dat ik dat vraag, is dat bij de klimaatverandering en de manier waarop we naar landbouw kijken het allermoeilijkst is dat wijzelf hier in Nederland, in de rijke westerse wereld, ook moeten veranderen. Dat zouden we moeten koppelen aan wat ik zie bij de Nederlandse bevolking, namelijk dat mensen wel bereid zijn om te voorkomen dat mensen in deze verschrikkelijke situatie terechtkomen. Het is dus nodig om met elkaar de stappen te zetten die nodig zullen zijn om de klimaatverandering te stoppen. We moeten kijken naar de manier waarop we landbouw bedrijven. Daarom wijzen wij naar de VN-rapporteur voor het recht op voedsel. Die wijst namelijk ook op de consumptie in het Westen, waar bijvoorbeeld Wageningen Universiteit alleen maar kijkt hoe je in die droge gebieden climate-smart agriculture kunt bedrijven. Dat is ook belangrijk, maar juist over die blik naar ons, naar wat wij kunnen en moeten veranderen om de situatie daar niet erger te maken dan zij al is, zou ik de Minister graag meer horen.

Minister Ploumen:

We hebben daar de afgelopen jaren veel aan gedaan. Om in de rozen te blijven: ik was heel blij dat ik het eerste boeket fair geteelde rozen uit Afrika mocht ontvangen en dat die bij een grote supermarkt in Nederland – ik zal geen reclame maken – te koop zijn. Dat zijn de stappen die je moet zetten. Daarvóór was het voor consumenten die doen waar mevrouw Ouwehand toe oproept, namelijk in een winkel om faire rozen vragen, onmogelijk om zeker te weten of zij het goede deden. We zetten daar dus stappen in. Ik denk dat we daar later nog over komen te spreken.

Intussen heb ik iets gedetailleerdere informatie over de belastingverdragen. Is het de bedoeling dat ik die nu geef, voorzitter?

De voorzitter:

Ik denk inderdaad dat het goed is dat u die antwoorden nog even geeft.

Minister Ploumen:

We zijn met een aantal landen in gesprek, namelijk Egypte, Georgië, India en een aantal andere landen. De verdragen met Ethiopië, Kenia, Zambia, Malawi, Ghana en Oezbekistan zijn getekend of bijna getekend. Er zijn drie landen waarmee we nog niet in gesprek zijn. Dat is niet omdat wij dat niet willen, maar omdat die landen nog niet hebben willen of kunnen reageren. Dat zijn Mongolië, de Filippijnen en Nigeria. Ik zal hierover een update geven in een brief die we toch al van plan waren om te sturen. We werken er dus hard aan.

De voorzitter:

Was dat het? Ik zie dat mevrouw Yeşilgöz nog een vraag heeft. Dat is de laatste interruptie die ik kan toestaan. Ik geef haar het woord.

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):

Ik weet niet helemaal hoe het werkt, maar bij gebrek aan een tweede termijn wil ik aankondigen dat ik overweeg om vanmiddag een motie in te dienen om met de Minister mee te denken over de wijze waarop we de blokkades kunnen aanpakken, zodat de hulp echt op de plekken komt waar die thuishoort. Volgens mij is dat de kern van alles wat we hier hebben besproken: hoe krijgen we alle hulp daar waar die nodig is? Daar gaan we dus wellicht een motie over indienen.

De voorzitter:

Dat hebben wij gehoord. Ik moet nu echt gaan stoppen. Het spijt mij, mevrouw Diks, maar het gaat niet meer lukken.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik heb een vraag over de orde. Er is voor vanmiddag inderdaad een VAO aangekondigd, maar de Minister heeft beloofd dat ze over de precieze verdeling en de inzet van de middelen een brief stuurt. Moet we dat VAO dan wel vandaag houden? Kunnen wij die brief begin volgende week verwachten? Kunnen we het VAO dan niet beter dinsdag of woensdag houden? Ik kijk even naar de eerste aanvrager wat hij handig vindt.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik bevestig hierbij de aanvraag van een VAO. Dat moet ik formeel doen. Ik kijk ook even naar de Minister. Die brief moeten we volgens mij vanmiddag nog kunnen krijgen, want het gaat om bestaande getallen.

Minister Ploumen:

Als wij het mogen zeggen, willen we het liever over het weekend heen tillen. We willen namelijk dat de Kamer alle informatie krijgt die is gevraagd. Als dat de Kamer niet al te zeer ontrieft, heeft dat onze voorkeur.

De voorzitter:

Bent u bereid om het VAO na het weekend plaats te laten vinden, mijnheer Voordewind?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dan moet de brief er wel dinsdagmorgen zijn.

Minister Ploumen:

Die is er maandag.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dan kunnen wij als commissie afspreken dat we dan dinsdagmiddag het VAO houden. Dat is natuurlijk afhankelijk van de agenda van de Kamer, maar laten we daar dan met elkaar naar streven. Dat vind ik prima.

De voorzitter:

Dat is duidelijk. Ik moet toch nog even de gedane toezegging formeel aan u voorleggen om te checken of het allemaal goed is begrepen.

– De Kamer ontvangt een schriftelijk overzicht van de bedragen die het kabinet in 2017 heeft besteed aan noodhulp in de vier crisislanden en de tekorten die er nog bestaan ten opzichte van het totaal benodigde bedrag van 4,4 miljard euro.

We zullen het VAO aanmelden bij de Voorzitter van de Tweede Kamer en dan komt het allemaal goed.

Dank voor uw inbreng. Ook de nieuwe leden dank ik hartelijk voor de kwaliteit van hun inbreng. Als u dit volhoudt, worden dit heel mooie vergaderingen. Ik dank de Minister voor haar beantwoording en ik dank iedereen voor de belangstelling.

Sluiting 12.00 uur.

Naar boven