Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 32605 nr. 108 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 32605 nr. 108 |
Vastgesteld 12 september 2012
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft op 4 juli 2012 overleg gevoerd met staatssecretaris Knapen van Buitenlandse Zaken over:
– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 7 mei 2012 inzake beleidsvoornemens op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (32 605, nr. 93);
– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 15 juni 2012 inzake het bezoek van staatssecretaris Knapen aan Bangladesh (33 000-V, nr. 154) (het deel van het verslag van het bezoek van de staatssecretaris dat betrekking heeft op het thema seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR)).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Albayrak
De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Van Toor
Voorzitter: Van Bommel
Griffier: Wiskerke
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Van Bommel, De Caluwé, El Fassed, De Lange, Ferrier, Hachchi en Driessen,
en staatssecretaris Knapen van Buitenlandse Zaken, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
De voorzitter: Dit algemeen overleg zal anderhalf uur duren. Voor de eerste termijn van de Kamer hebben wij een spreektijd van vier minuten per persoon afgesproken.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. Nederland heeft een unieke expertise op het gebied van SRGR. Daarop zijn ook concrete resultaten geboekt. Daarom is dit een van de onderwerpen waarvoor de VVD zich ook in de toekomst wil blijven inzetten. Nederland heeft op het gebied van SRGR een grote expertise opgebouwd. We kunnen op dit vlak toegevoegde waarde leveren doordat we vergevorderd zijn in discussies over bijvoorbeeld veilige seks, abortus en LGBT-rechten (Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender). We hebben dan ook een sterke internationale reputatie op dit gebied.
We zijn echter ook voor een selectievere aanpak: minder partnerlanden en zo veel mogelijk via een selectie van goed functionerende multilaterals. Bij dat laatste wringt nog weleens de schoen. Uit de laatste evaluatie van het ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat van de belangrijkste multilaterale instellingen waaraan Nederland doneert, een kwart matig tot onvoldoende functioneert. UNAIDS en de World Health Organization krijgen het oordeel «matig». We kunnen veel beter de organisaties belonen die het goed doen, zoals het Global Fund, en daarmee de «span of control» verkleinen. Een ander goed programma is het LAASER-programma, waarmee resistentie tegen hiv-remmers werd onderzocht. Met een bescheiden bijdrage van de overheid van 10 mln. aan een onderzoek van vijf jaar waaraan het Aids Fonds met een groep van andere wereldwijde spelers heeft gewerkt, is een goed inzicht verkregen in resistentie en in de gewenste aanpak. Bovendien is medisch personeel opgeleid. We moeten dus veel meer toe naar een beperkt aantal goed gecoördineerde programma's op wereldwijde schaal in plaats van de nu nog grote hoeveelheid losse trajecten, hoe belangrijk deze op lokaal niveau ook lijken.
Mevrouw Hachchi (D66): Ik zat te twijfelen of ik mevrouw De Caluwé eerst haar verhaal zou laten afmaken. Ik hoor haar praten over hoe belangrijk en goed het speerpunt SRGR is, maar hoe kan ik dat rijmen met de 3 mld. aan bezuinigingen die de VVD op ontwikkelingssamenwerking wil realiseren? Als 3 mld. wordt bezuinigd, dan doen wij dit soort dingen helemaal niet, gezien wat wij bilateraal uitgeven. Ik snap de lovende woorden van mevrouw De Caluwé dus niet.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Dat soort dingen doen we juist nog wel. We hebben drie punten waarop we nog wel iets willen doen, drie grote problemen die we internationaal zouden willen aanpakken: voedselzekerheid, watermanagement en SRGR. In de column hebben we dit laatste «hiv/aids» genoemd, omdat «SRGR» de mensen buiten de sector helemaal niets zegt. Die drie dingen willen we selecteren en daarop willen we focussen, maar dan wel met minder multilaterale organisaties en minder partnerlanden. Je moet wel keuzes maken. Je kunt niet zeggen: dit is belangrijk en dus gaat Nederland dit over de hele wereld uitrollen. Je moet keuzes maken en dus doen we dit in minder landen en met minder organisaties en hebben we minder focuspunten.
Mevrouw Hachchi (D66): Mevrouw De Caluwé kan wel zeggen dat we meer gaan focussen, maar als er 3 mld. wordt bezuinigd op wat we nu aan ontwikkelingssamenwerking uitgeven, dan blijft er simpelweg niets over. Buiten de internationale verplichtingen houdt Nederland dan niets over om bilateraal nog iets te doen. Ik snap het dus werkelijk niet. Of mevrouw De Caluwé moet zich aansluiten bij de PVV, die een heel helder verhaal heeft over ontwikkelingsssamenwerking, namelijk «niet doen», of zij moet haar plannen bijstellen, want 3 mld. bezuinigen kan gewoon niet.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Onze plannen zijn als volgt. We willen nog ongeveer 100 mln. aan noodhulp doen en ongeveer 800 mln. multilateraal doen. Dan blijft er nog 500 mln. over om bilateraal te doen.
De heer Driessen (PVV): Dat is weer typisch de VVD: heel stoere verhalen in de krant schrijven, maar in elk AO, zoals afgelopen maandag en ook vandaag weer, halfzachte pro-ontwikkelingshulpverhaaltjes houden. De VVD blaft, maar bijt nooit.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Als we 70% bezuinigen op wat we nu uitgeven, dan zijn het geen halfbakken verhalen. We willen het alleen niet doen zoals de PVV. We willen niet alleen inzetten op noodhulp, omdat je dan steeds meer noodhulp gaat geven. We willen wel de ontwikkelingsclubs zelf hun geld laten verdienen. Vervolgens willen we nog een aantal grote problemen helpen aanpakken, want we leven niet op een eiland. Daarin onderscheiden we ons waarschijnlijk van de PVV.
De heer Driessen (PVV): Dit is allemaal slappe hap. De VVD-kiezer zal hier echt niet vrolijk van worden.
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik ben nu toch wel getriggerd door wat mevrouw De Caluwé zegt. Ze haalt 3 mld. uit het budget en geeft vervolgens aan dat ze iets met het bedrijfsleven wil doen en dat ze SRGR ontzettend belangrijk vindt. Misschien – dat zullen we afwachten --zegt ze straks ook het bevorderen van de rechtsorde belangrijk te vinden. Tegelijkertijd zegt ze dat ze dat vooral op een particuliere manier wil laten doen, via niet-gouvernementele instellingen en medefinancieringsorganisaties. Met name ten aanzien van SRGR vraag ik me dan af hoe mevrouw De Caluwé denkt dat allemaal te kunnen bereiken zonder daarbij het bilaterale en het multilaterale kanaal te benutten. Zoals ook heel duidelijk naar voren komt uit de brief van de staatssecretaris, zijn juist die kanalen van wezenlijk belang om op dit brede terrein je doelen te bereiken. Ik krijg dus graag een toelichting op de manier waarop dat particuliere geld dan ingezet zal worden.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik kom even terug op het punt van het bedrijfsleven. We hebben het bedrijfsleven juist niet als apart speerpunt opgenomen. Dat is verweven in de activiteiten die we willen ondernemen en in de projecten die we willen doen. We willen focussen op voedsel, water en SRGR, en dat in een tiental landen. Verder kiezen we voornamelijk voor een multilaterale inzet. We doen dus ook niet alles via MFS-organisaties. Als het aan ons ligt, gaan de hulporganisaties in Nederland zelf hun eigen broek ophouden. We willen wel, als dat mogelijk is, een fiscale maatregel om het mensen makkelijker te maken om te geven. Daarvoor gaan we als overheid echter geen structurele financiering klaarzetten.
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik heb goed geluisterd naar mevrouw De Caluwé, ook afgelopen maandag. Ze wil inderdaad het bedrijfslevenbeleid en -instrumentarium veel meer geïntegreerd hebben, maar of je het nu apart zet of integreert, zonder middelen krijg je het niet van de grond. We zijn er nu juist mee bezig om het budget dat we hebben, waarover wij een afspraak hebben gemaakt, zo goed mogelijk in te zetten. Zeker wat betreft dit onderwerp, SRGR, kun je niet om de multilaterale instellingen, zoals het Global Fund, heen. In de tien jaar dat ik Kamerlid ben, heb ik de VVD met name kritisch gehoord over dat civilaterale kanaal, en nu wil de VVD dat juist die organisaties alles gaan doen. Hoe legt mevrouw De Caluwé dat uit in termen van effectiviteit?
Mevrouw De Caluwé (VVD): We blijven kritisch op het multilaterale kanaal. Daarom heb ik ook aangegeven dat we niet meer moeten doorgaan met de multilaterale kanalen en organisaties die niet goed blijken te functioneren. We moeten kiezen voor een aantal organisaties die bewezen hebben dat ze een goed beleid voeren, dat ze transparant zijn en dat ze resultaten kunnen boeken. Daarop moeten we inzetten en niet op een heel grote waslijst van organisaties. Verder werd net gezegd «zonder middelen». Er is geen sprake van «zonder middelen», maar we gaan wel focussen. Er zijn ook nog andere landen om ons heen. Nederland was vorig jaar het enige land in Europa dat de target van 0,7% daadwerkelijk heeft uitgegeven. Er zijn nog andere landen. Nederland levert zijn bijdrage en andere landen kunnen dat ook doen.
De heer El Fassed (GroenLinks): Juist op dit thema, SRGR, speelt Nederland een unieke rol. Mevrouw De Caluwé kan wel verwijzen naar andere donoren en landen, maar juist Nederland zet in op anticonceptie, abortus, discriminatie, stigmatisering en uitsluiting van bijvoorbeeld sekswerkers en LGBT's. Maar heel weinig landen doen dat. Hoe wil de VVD dit aanpakken met het schijntje dat ze nog over heeft voor ontwikkelingssamenwerking?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Juist daarom zetten we in op maar drie speerpunten. Daarom zetten we heel sterk in op SRGR, voedsel en water en niet meer op al die andere speerpunten. Daarom gaan we ook niet meer structureel al die hulporganisaties financieren. Daarom gaan we echt gerichte keuzes maken. Maar als we focussen op SRGR, betekent dat nog niet dat we er dan ook maar voor moeten zorgen dat overal alles in orde komt met de seksuele en reproductieve rechten. We kunnen ons steentje bijdragen omdat we de expertise hebben, maar we hoeven niet voor alles op te draaien.
De heer El Fassed (GroenLinks): Ik weet dat de VVD graag bedrijven erbij betrekt en die het liefst ook betaalt om ontwikkelingswerk te doen. Maar er blijft niets over voor de thema's anticonceptie, abortus, discriminatie, stigmatisering en uitsluiting van sekswerkers en LGBT's, want de rest gaat naar landbouwbedrijven, naar die weet ik hoeveel megastallen die mevrouw De Caluwé in Afrika wil laten bouwen. Wat blijft er over?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Als de heer El Fassed maandag heel goed had geluisterd, dan had hij gehoord dat ik heel erg voor leningen aan bedrijven ben en juist niet voor subsidies aan bedrijven. Dan houden we dus aardig wat over.
De heer De Lange (PvdA): We kennen de VVD als een partij die heel duidelijk en hard knokt voor de belangen van de bv Nederland. Geld moet eerst worden verdiend voordat het kan worden uitgegeven. Uit heel veel onderzoeken blijkt dat de goede naam van Nederland in het buitenland, de «brand» van de bv Nederland, is opgebouwd door de jarenlange inzet op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking, onder andere wat betreft de gezondheidszorg. Als de VVD daarop zo ongelooflijk hard bezuinigt, blijft er ontzettend weinig buitenlandbeleid over en blijven er ontzettend weinig middelen over om de naam van Nederland in het buitenland uit te dragen. Is de VVD niet bang dat dit uiteindelijk zal terugslaan op het Nederlandse bedrijfsleven en dat we daardoor dus minder geld zullen verdienen?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Daar ben ik helemaal niet bang voor. Er zijn namelijk nog heel veel andere landen actief in ontwikkelingslanden, zoals in Afrika, die veel minder dan Nederland geven en die geen problemen met hun imago hebben. Sterker nog, ontwikkelingslanden vragen zelf om met die «aid» te stoppen en een handelsrelatie aan te gaan. Het gekke is dat, hoewel wij tot kort geleden nog heel erg tegen de investeringen van Chinese bedrijven waren, men in die landen nu zegt: kom maar op, want die behandelen ons tenminste als gelijkwaardige partners. Laten we dan veel meer overgaan naar de handel. We zijn een handelsnatie en dat zijn we altijd geweest. Investeringen kunnen ook zonder ontwikkelingssamenwerking.
In zijn brief van 7 mei jl. geeft de staatssecretaris aan dat hij kiest voor de multilaterale aanpak vanwege het feit dat de multilaterale organisaties door hun grotere bereik en hun samenstelling dingen voor elkaar kunnen krijgen die wij als bilaterale donor niet kunnen. Even verderop in diezelfde brief staat echter dat die samenwerking vooral gestalte moet krijgen op landenniveau, omdat daar de resultaten worden geboekt. Dit wordt gevolgd door een pleidooi voor een bilaterale aanpak. Hoe ziet de staatssecretaris de rolverdeling tussen multilateraal en bilateraal? Hoe waarborgt hij de nodige afstemming tussen bilateraal en multilateraal? Is de staatssecretaris het met de VVD eens dat we subsidie aan matig presterende organisaties moeten stopzetten?
Ik heb nog een kort punt over Bangladesh. Het is goed om te horen dat de relatie met Bangladesh een goede transitie van hulp naar handel doormaakt. Ik mis in de brief van de staatssecretaris alleen nog één aspect. Hoe zit het met de overdracht van de SRGR-taken aan dat land? Gaat men die taken overnemen? Zo ja, op welke termijn?
De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. Het terugdringen van moedersterfte, universele toegang tot reproductieve gezondheid en het toeroepen van een halt aan hiv/aids zijn van groot belang. We steunen de substantiële bijdrage van Nederland hieraan, maar de aanpak is gefragmenteerd. Ik zie graag meer focus op de onderwerpen waarin Nederland uniek is en die door andere landen te veel worden gepolitiseerd. Hoewel er vooruitgang is geboekt, moeten we helaas nu al vaststellen dat de MDG's op het gebied van gezondheid waarschijnlijk niet zullen worden gehaald. Moedersterfte komt in ontwikkelingslanden nog altijd heel veel voor, veel vrouwen hebben geen toegang tot anticonceptie en bijna de helft van alle abortussen wereldwijd is onveilig. Mijn fractie vindt het van groot belang dat Nederland zijn bijdrage aan SRGR inzet op juist die onderdelen die andere donoren laten liggen, zoals anticonceptie, abortus, discriminatie, stigmatisering en uitsluiting van bijvoorbeeld sekswerkers en LGBT's. Het Key Populations Fonds is een goed voorbeeld van de wijze waarop Nederland echt aanvullend kan zijn. Het is goed dat de staatssecretaris het belang van dit fonds inziet, maar het kan nog wel een tandje hoger. Is de staatssecretaris bereid om bij de uitwerking van concrete maatregelen telkens te bekijken waar Nederland een unieke aanvulling kan bieden op het beleid van andere donoren? Kan de staatssecretaris specifieker aangegeven waaraan het budget, dat tot 427 mln. in 2015 stijgt, wordt besteed? Welk deel gaat naar maatschappelijke organisaties, en met welk doel en welk resultaat?
De brief heeft een belangrijke omissie: er wordt onvoldoende ingegaan op genderongelijkheid als oorzaak van problemen op het gebied van seksuele gezondheid. Een derde van de vrouwen wereldwijd krijgt in haar leven te maken met seksueel geweld en in de minst ontwikkelde landen is bijna de helft van de jonge meisjes getrouwd, is vrouwelijke genitale verminking nog steeds wijdverbreid en zijn meisjes ondervertegenwoordigd in het onderwijs en daarmee moeilijk bereikbaar. Dit zijn allemaal gevolgen van de nog steeds ondergeschikte positie van vrouwen in veel landen. Waarom zet de staatssecretaris niet explicieter in op deze belangrijke oorzaak van de problematiek rond seksuele gezondheid? Er moet een veel steviger gendercomponent komen.
Toegang tot betaalbare, kwalitatief goede medicatie blijft een groot probleem in ontwikkelingslanden. De staatssecretaris constateert in zijn brief terecht dat internationale handelsafspraken hoge prijzen voor medicatie tot gevolg kunnen hebben. Deelt de staatssecretaris mijn mening dat het voor de toegang tot medicatie noodzakelijk is om hierin verandering aan te brengen? Is de regering bereid om zich internationaal hard te maken voor eerlijkere handelsverdragen om de toegang tot medicatie in ontwikkelingslanden te verbeteren? Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen het van tafel vegen, vandaag, van het ACTA-verdrag? Deelt de staatssecretaris mijn vreugde dat dit verdrag nu eindelijk van tafel is, omdat het rampzalig zou zijn geweest voor de toegang tot medicijnen in ontwikkelingslanden?
Uit de brief wordt niet duidelijk hoe door het afbouwen van basisonderwijs een belangrijk kanaal voor voorlichting wegvalt. Hoe denkt de staatssecretaris dat te gaan opvangen?
De heer De Lange (PvdA): Voorzitter. Ontwikkelingslanden dragen 90% van de zogenoemde global disease burden, maar slechts 12% van de wereldwijde uitgaven voor gezondheidszorg wordt besteed aan de gezondheidszorg voor de mensen die daar leven, aldus de Wereldbank. Elke dag sterven nog steeds honderden vrouwen onnodig in het kraambed. Er is wel degelijk een verband tussen het verbeteren van basisgezondheidszorg en economische ontwikkeling. Alleen al op basis van ons gezond verstand kunnen we dat beredeneren: zieke mensen zijn niet productief. De grootste bottleneck voor economische groei kan in een land dus heel goed het niveau van het menselijk kapitaal zijn. Lange tijd waren de uitkomsten van lastige econometrische onderzoeken onduidelijk, maar door uit te gaan van «human capital» kan nu wel een verband worden aangetoond tussen investeringen in de gezondheidszorg en economische ontwikkeling: gezondheidszorg verbetert het menselijk kapitaal, wat leidt tot grotere productiviteit, een hoger inkomen en een snellere introductie van nieuwe technieken en manieren van werken, en dus het ontwikkelingsproces versnelt.
Er is bij vele organisaties in Nederland veel kennis en ervaring betreffende het verbeteren van de gezondheidszorg in ontwikkelingslanden. Deze kennis en ervaring moeten behouden blijven. Het zou kapitaalvernietiging zijn om daar niet meer in te investeren. Nederlandse organisaties als Cordaid en PharmAccess lopen voorop met innovatieve strategieën, zoals «results-based financing» van gezondheidszorg. Ik heb hiervan in Burundi heel mooie voorbeelden gezien. Andere voorbeelden zijn de introductie van gezondheidsverzekeringen, investeringen in privéklinieken en publiek-private samenwerking. Als de staat het laat afweten, zijn er wel degelijk mogelijkheden om de gezondheidszorg voor de allerarmsten te organiseren. Basisgezondheidszorg kan echter veel meer dan nu gebeurt worden ingezet voor betere seksuele en reproductieve gezondheid en voor het opkomen voor de hieraan gerelateerde rechten van vrouwen en meisjes. Zonder toegankelijke, betaalbare en in de gemeenschap gewortelde basisgezondheidszorg, met artsen en verpleegkundigen die aanwezig zijn, is er geen plek voor de vroedvrouw, geen plek om voorbehoedsmiddelen op te slaan en te distribueren en geen plek om aidsremmers toe te dienen en de hiv-epidemie uiteindelijk echt te verslaan. Klinieken zijn ook de beste plek voor voorlichting. Jonge moeders komen naar de kliniek en kunnen daar voorlichting krijgen over familyplanning. De PvdA is dus een sterk voorstander van een actieve inzet op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, maar dan wel als focus binnen een Nederlandse inzet voor het verbeteren van de basisgezondheidszorg. Het speerpunt «SRGR» zou dus moeten worden verbreed naar «basisgezondheidszorg». Ik krijg hierop graag een reactie van de regering.
Ik heb nog enkele specifieke vragen aan de staatssecretaris. Allereerst: kan een indicatie worden gegeven van de verdeling van de beschikbare middelen over de vier pijlers binnen het SRGR-beleid?
Mijn tweede vraag betreft het volgende. De plannen staan mooi op papier. Veel initiatieven worden financieel gesteund. Hoe zit het echter op het ministerie zelf met de kennis en kunde ten aanzien van SRGR en gezondheidszorg? Om een toonaangevende rol te kunnen blijven spelen, heeft Nederland op het ministerie en op de posten voldoende specialisten nodig. Zijn die er?
Tot slot kom ik op de prijs van en de toegang tot medicijnen. Collega El Fassed ging hier ook al op in. Zonder goedkope medicijnen geen gezondheidszorg voor de armsten. Wat doet de regering om medicijnen goedkoper te maken? Werkt zij mee aan creatieve oplossingen, zoals een «medicine patent pool»? Wat is de inzet van de regering – deze vraag is eerder ook al gesteld – om ervoor te zorgen dat handelsverdragen en de bescherming van intellectueel eigendom niet leiden tot een vermindering van het aanbod van goedkope «generic drugs»?
Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Het is heel goed dat we nog vóór het zomerreces in ieder geval alle speerpunten van het beleid met de staatssecretaris kunnen bespreken. Nu hebben we het over SRGR. Mijn fractie heeft er altijd voor gepleit om van dit onderwerp een apart speerpunt te maken. We zijn erg blij dat dit nu concreet vorm krijgt, omdat Nederland met dit onderwerp de afgelopen jaren onderscheidend en bewezen effectief is geweest. In dit verband werd het Key Populations Fonds al even genoemd.
Vorige week is het rapport van de Algemene Rekenkamer gepresenteerd. Met name op dit voor ons zo belangrijke gebied, SRGR, had de Rekenkamer punten van kritiek. Volgens de Rekenkamer is er te langzaam een begin gemaakt met het investeren in nieuwe activiteiten. Kan de staatssecretaris daarop ingaan?
Een ander punt dat naar het idee van mijn fractie onderbelicht blijft, is de genderongelijkheid. Een van de oorzaken van de schending van het recht op seksuele gezondheid van vrouwen is immers gelegen in genderongelijkheid. Kindhuwelijken en genitale verminking zijn in veel Afrikaanse landen, maar naar blijkt ook in het Midden-Oosten, een veel voorkomend gebruik met grote risico's voor de gezondheid van vrouwen. Op 19 juni hebben we daarover hier een door de AWEPA georganiseerde bijeenkomst met deskundigen gehad. Een van die deskundigen was de eerste secretaris van de Amerikaanse ambassade. Ook de Verenigde Staten onderstrepen het grote belang om hierop veel effectiever in te zetten. Kan de staatssecretaris hierop ingaan en aangeven hoe hij aankijkt tegen het bestrijden van genderongelijkheid?
Het onderwijs is ook al eerder genoemd. Dat is een fantastische ingang om de nodige voorlichting te geven. Het is bewezen dat onderwijs de kans op hiv-besmetting verkleint. Het heeft een positief effect op de algemene gezondheid van volgende generaties. De IOB-evaluatie Education matters uit 2011 bevestigt dit met kracht. Kan de staatssecretaris ingaan op het belang van onderwijs binnen dit speerpunt en op de wijze waarop de risico's van afbouw van de Nederlandse onderwijsprogramma's worden ondervangen? Worden op dit specifieke gebied bijvoorbeeld ook afspraken gemaakt met andere donoren? Zo ja, welke?
Het draait natuurlijk allemaal om gezondheidszorg. Mijn fractie vindt het heel belangrijk dat het allemaal begint met een goede, betaalbare en toegankelijke basisgezondheidszorg, en daaraan gekoppeld, conform wat is opgeschreven bij resultaatgebied 3, het inzetten op duurzame verbetering op het gebied van SRGR en hiv/aids. Om die goede basisgezondheidszorg van de grond te trekken, is met name de participatie en zeggenschap van de lokale bevolking van groot belang. Lokale maatschappelijke organisaties moeten hierin een rol spelen. Hoe kijkt de staatssecretaris daartegen aan?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik heb een vraag over het basisonderwijs en de basisgezondheidszorg. Dit kabinet heeft ervoor gekozen om die speerpunten niet meer in te vullen, maar te focussen op andere onderwerpen. Pleit mevrouw Ferrier er nu voor om die twee toch weer terug te halen, met als gevolg een soort versnippering of een uitbreiding van het aantal speerpunten, weinig focus en een versnipperde verdeling van het geld over allerlei verschillende onderwerpen?
Mevrouw Ferrier (CDA): Nee, daar pleit ik helemaal niet voor. Daar zou ik nu ook veel te laat mee zijn, want de Kamer is al anderhalf jaar geleden akkoord gegaan met dit beleid. Daarbij hebben wij ingezet op het belang van SRGR als apart speerpunt. In zowel ons nieuwe als ons oude verkiezingsprogramma worden het belang van gender en het belang van VN-resolutie 1325 genoemd. Mijn fractie staat dus volledig achter de keuze voor die speerpunten. Dat betekent dat je andere beleidsterreinen afbouwt. Mevrouw De Caluwé heeft mij hier in debatten altijd horen zeggen: het is prima dat we keuzes maken, maar als we niet letten op een zorgvuldige afbouw van onze inzet voor het onderwijs en de gezondheidszorg, doen we aan kapitaalvernietiging en dat willen we niet. Daarom wil ik nu op dit onderwerp, SRGR, van de staatssecretaris horen wat de gevolgen zijn van het feit dat we, heel bewust en volledig door het CDA ondersteund, andere keuzes hebben gemaakt.
De CDA-fractie hecht enorm aan de inzet, juist op dit gebied, van faith-based organisations. Deze hebben een enorm belangrijke toegevoegde waarde op het gebied van gender en hiv/aids. Zij kunnen als geen ander een belangrijke rol spelen in voorlichting en het doorbreken van taboes op deze thema's. Hoe ziet de staatssecretaris deze rol? Is hij bereid om deze instellingen een centralere rol te geven in zijn beleid? Ik heb niet voor niets onlangs gevraagd om een update van hoe het ervoor staat met het beleidsterrein «religie en ontwikkelingssamenwerking». Met name op de posten is dit soort deskundigheid van groot belang. Worden ambassades hierin bijgestaan? Kan de staatssecretaris daar nog iets over zeggen?
Het doel van resultaatgebied 2 is een groeiend aantal mensen toegang te geven tot aidsremmers, voorbehoedsmiddelen en andere levensreddende middelen voor een goede seksuele gezondheid. Mijn fractie maakt zich nog altijd zorgen over de toegang tot aidsremmers, met name op het platteland. Hoe staat het daar met de beschikbaarheid van betaalbare aidsremmers? Daar gaat de brief helemaal niet op in. Welke afspraken zijn er concreet gemaakt met de farmaceutische industrie?
Bij resultaatgebied 3 wordt gesteld dat Nederland in acht van de vijftien partnerlanden seksuele gezondheid tot prioriteit zal maken. Waarop is de keuze van deze acht landen gebaseerd? Wat is in deze landen de inzet van andere donoren voor SRGR? Welke afspraken zijn er gemaakt? In de periode tussen 2012 en 2016 wordt 1,6 mld. besteed aan SRGR.
Ik heb tot mijn grote vreugde in de brief gelezen dat er een speciale ambassadeur voor seksuele gezondheid komt. We zijn als Nederland ontzettend trots op onze bijzonder effectieve en daadkrachtige aidsambassadeur. Waarvoor hulde. Er komt nu een ambassadeur voor seksuele gezondheid. Is dat een nieuwe ambassadeur? Als het dezelfde ambassadeur is – we kennen haar als iemand die geweldig kan multitasken – wordt het dan niet een beetje veel? Hoe zorgen we ervoor dat beide onderwerpen hoog op de agenda blijven?
De heer El Fassed (GroenLinks): Ik vroeg mij af of mevrouw Ferrier net zo blij is als ik dat het ACTA-verdrag vandaag door het Europees Parlement van tafel is geveegd.
Mevrouw Ferrier (CDA): Voor zover het gaat over eerlijke handel en transparantie, ben ik daar bijzonder blij mee. Maar ik moet eerlijk zeggen dat de heer El Fassed me in een val heeft gelokt, want ik weet er echt te weinig vanaf om te zeggen dat ik daar ontzettend blij of helemaal niet blij mee ben.
De heer El Fassed (GroenLinks): Dat vind ik heel erg jammer, omdat juist het CDA altijd rept over coherentie van beleid. Dit verdrag was bij uitstek een onderwerp waar de fractie van het CDA eens goed naar had moeten kijken, want het bedreigt niet alleen de toegang tot de gezondheidszorg maar ook het vrije internet. Het CDA heeft er noch in de Tweede Kamer noch in het Europees Parlement voor gekozen om dit verdrag van tafel te vegen.
Mevrouw Ferrier (CDA): Het is toch van tafel? Laat de heer El Fassed zijn zegeningen tellen.
De heer El Fassed (GroenLinks): Daar valt na vandaag niets meer op af te dingen.
Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn brief. Nederland is al jaren voorloper op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Wat D66 betreft, blijft dat zo. Wij willen dit als prioriteit houden. Seksueel geweld, de ondergeschikte positie van meisjes en vrouwen en onvoldoende toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg moeten speerpunten van het Nederlandse beleid blijven, zeker voor kwetsbare groepen als prostituees, mannen die seks hebben met mannen en drugsgebruikers. Daarom is mijn fractie tevreden en verheugd met het ook al door vorige sprekers genoemde Key Populations Fonds, waarin vijf samenwerkende ngo's worden ondersteund. Mijn fractie kan zich voor een groot deel vinden in de brief van de staatssecretaris. De strategie is grosso modo goed. De vraag is echter: hoe pakt die in de praktijk uit?
Ik begin bij preventie. D66 vraagt het kabinet om effectieve SRGR-voorlichtingsstrategieën en hiv-preventieprogramma's te steunen en te promoten. De staatssecretaris geeft in de brief meer visie op de link tussen SRGR en hiv/aids, maar dit kan nog duidelijker. Ik vraag de staatssecretaris om dit vandaag toe te lichten.
Op de ambassades in de partnerlanden is SRGR de minst gekozen prioriteit. Daar hebben we het eerder over gehad. In acht landen is SRGR een prioriteit. Daarmee is SRGR hekkensluiter. In bijvoorbeeld Afghanistan is SRGR geen prioriteit, terwijl er bij de politietrainingsmissie in Kunduz juist extra aandacht is voor vrouwen en meisjes. De staatssecretaris heeft het over «cross-cutting», maar dan moet wel duidelijk zijn hoe dat precies plaatsvindt. Hoe wordt dit precies inzichtelijk gemaakt? De Global Campaign for Education Nederland vraagt in dit kader extra aandacht voor onderwijs. Klopt het dat onderwijs nauwelijks wordt ingezet ter ondersteuning van SRGR? De brief is hier summier over. Ook hierop krijg ik graag een reactie van de staatssecretaris.
Ik kom op gender, een onderwerp dat ook door de vorige sprekers is aangehaald. In de brief wordt onvoldoende ingegaan op de genderongelijkheid als oorzaak achter de problemen op het gebied van seksuele gezondheid. Denk daarbij aan heel vroegtijdige huwelijken, jonge meisjes die met oudere mannen trouwen, etc. Het beleid zou dan ook gericht moeten zijn op het aanpakken van deze gendergerelateerde oorzaken. Deelt de staatssecretaris deze mening?
Ook van belang is de aangehouden motie-Hachchi/Timmermans (32 735, nr. 61) over de capaciteit op het gebied van gender en mensenrechten op het ministerie van Buitenlandse Zaken zelf. Het is goed dat de genderexpertiseafdeling als eenheid en als kenniscentrum in stand blijft. Blijft de capaciteit ook op peil of wordt die verkleind in het kader van «gender mainstreaming»? In de brief is ook niet duidelijk wat er gaat gebeuren met de expertise op het gebied van mensenrechten. Ik krijg hierop graag een toelichting van de staatssecretaris.
Ik heb een vraag over activiteiten op de grond, in de praktijk. In het rapport Monitoring beleid voor ontwikkelingssamenwerking van de Algemene Rekenkamer, dat we vorige week kregen, staat op pagina 13 en 14: «Ondanks dat het kabinet SRGR een prioriteit heeft gemaakt, heeft het nog geen extra activiteiten in 2011 opgestart. […] Pas in 2012 worden de intensiveringen op SRGR zichtbaar in de uitgaven». Ik dacht dat er vorig jaar al projecten waren gestart. Ik krijg hierop graag een reactie van de staatssecretaris.
Ik rond af met financiën. Het SRGR-budget stijgt van 396 mln. in 2011 naar 427 mln. in 2015. Kan de staatssecretaris een indicatie geven van de verdeling van deze middelen over de vier doelstellingen binnen het speerpunt SRGR?
De heer Driessen (PVV): Voorzitter. Graag zoom ik vandaag in op de hiv- en aidsproblematiek in het Zuid-Afrika van het ANC. In Zuid-Afrika heeft van de bevolking in de leeftijd van 15 tot 45 jaar maar liefst 25% hiv of aids. In 1996 lag het aantal sterfgevallen voor volwassenen op ongeveer 10% en sindsdien is dat percentage in heel veel delen van het land verdrievoudigd. Tijdens de regeerperiode van oud-president Mbeki werden de Zuid-Afrikaanse bevolking jarenlang aidsremmende medicijnen geweigerd. Men moest maar knoflook en bieten eten, want dat zou helpen. Ondervoeding, werkloosheid en gebrek aan schoon water zouden de voornaamste oorzaken van aids zijn. Mbeki ontkende dat aidsremmers de effecten van aids en de overdraagbaarheid daarvan kunnen verminderen, met honderdduizenden doden tot gevolg. De huidige ANC-president, de heer Zuma, zei dat het risico op hiv wel zou verdwijnen als iedereen na geslachtsgemeenschap gewoon even een douche zou nemen. En vandaag de dag worden er in Zuid-Afrika lekke condooms uitgedeeld.
Wat vindt de staatssecretaris van de rol van het ANC in de verspreiding van hiv en aids in Zuid-Afrika? Oordeelt de staatssecretaris met mij dat er zeker op het punt van hiv- en aidsbestrijding, ondanks – dat geef ik wel toe – wat recente verbeteringen, bij het ANC gezien het verleden toch sprake is van wanbeleid? Misschien ligt dit woord wat gevoelig bij de staatssecretaris, maar toch.
Het kabinet dwingt via belastingheffing Nederlanders om bij te dragen aan de bestrijding van hiv en aids in Zuid-Afrika. Het gaat jaarlijks om miljoenen en miljoenen. Deelt het kabinet de mening dat, hoe triest dit ook is, die miljoenen gezien het ANC-wanbeleid, zeker in het verleden, weggegooid Nederlands belastinggeld blijken te zijn geweest?
Voorzitter: Ferrier
De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Mijn eerste punt betreft de basisgezondheidszorg, waarover ook anderen al hebben gesproken. De basisgezondheidszorg moet veel meer worden ingezet voor het verbeteren van seksuelegezondheidsrechten en hiv/aids-bestrijding. Dat zal leiden tot actieve betrokkenheid van de lokale gemeenschap. Het is ook veel effectiever. Organisaties, ook de religieuze organisaties, die op die leest zijn geschoeid, die lokaal werken, zouden veel meer moeten worden betrokken bij dit beleid. Ik vraag de staatssecretaris een reactie op deze observatie van verschillende hulporganisaties op dat terrein, ook vanuit Nederland, die met dit bericht zijn gekomen.
Van verschillende kanten is ook aandacht gevraagd voor het belang van onderwijs voor kinderen maar vooral voor meisjes, omdat zij een grote risicogroep vormen. Op de verschillende beleidsterreinen waarover wordt geschreven, wordt de link met onderwijs echter nauwelijks gemaakt. Moet het beleid niet nadrukkelijker de mogelijkheden in het onderwijs benutten om de beleidsdoelen te realiseren, namelijk door ondersteuning van onderwijsprogramma's of -activiteiten die met name zijn gericht op vrouwen en meisjes? Dit vergroot ongetwijfeld de effectiviteit van het beleid. Of betwijfelt de staatssecretaris die verwachte uitkomst van meer aandacht voor onderwijs?
Anderen hebben ook al gesproken over het Global Fund. De staatssecretaris schrijft in zijn brief lovende woorden over het Global Fund, maar verbindt daaraan geen consequenties. De bezuiniging op de bijdrage aan het Global Fund – die bijdrage gaat van 90 mln. naar 55 mln. – wordt niet teruggedraaid. Waarom niet? Kan de staatssecretaris meer in het algemeen aangeven hoe de verdeling van de middelen over de vier doelstellingen van dit beleid is geregeld? Anderen vroegen daar ook naar.
Het rapport van de Algemene Rekenkamer is ook al genoemd door een van de voorgaande sprekers. Dat rapport is duidelijk. Daarin valt te lezen dat er tot op heden, althans in 2011, nog geen extra activiteiten op het gebied van SRGR zijn opgestart, ondanks het feit dat het kabinet van SRGR een prioriteit heeft gemaakt. De verdeling van de uitgaven tussen algemene gezondheid, hiv/aids en SRGR is in 2011 grotendeels gelijk gebleven. Pas in 2012 worden de investeringen op het terrein van SRGR zichtbaar in de uitgaven en zal dat aandeel toenemen, maar wel ten koste van hiv/aids. Klopt die observatie van de Algemene Rekenkamer? De totale uitgaven voor SRGR stijgen weliswaar, van 396 mln. naar 427 mln. in 2015, maar dat zou ten koste gaan van uitgaven betreffende hiv/aids. Is dat juist?
Ik heb, ten slotte, een vraag over SRGR in de internationale ontwikkelingsagenda van de laatste jaren. SRGR lijkt wel te zijn verdwenen. Het aandeel SRGR in de ODA voor gezondheidszorg is gedaald van 30% naar 10%, zo blijkt uit een studie van het Amerikaanse Institute for Health Metrics and Evaluation. Daaruit blijkt ook dat zestien van de twintig landen met de hoogste moedersterftecijfers in 2008 niet zitten bij de twintig landen die in de periode 2003 tot 2008 de meeste ODA aan gezondheidszorg ontvingen. Daaronder vallen onder andere Niger en Ivoorkust. Ik heb al vaker aandacht gevraagd voor deze «donorwezen». Hoe kan de staatssecretaris ervoor zorgen dat ook deze landen, al dan niet in regionaal verband, kunnen profiteren van de kennis en de kunde van het Nederlandse SRGR-beleid?
Voorzitter: Van Bommel
Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. Veel dank voor de gemaakte opmerkingen. Ik zal proberen een paar hoofdlijnen, voor zover ik die als hoofdlijnen ontwaar, samen te vatten. Daarna zal ik nader ingaan op de specifieke vragen.
Ik wil eerst iets zeggen over de getallen, want anders lopen we het risico dat we langs elkaar heen praten als we het hebben over de middelen die we beschikbaar willen stellen. Kijkend naar de begroting van Ontwikkelingssamenwerking zou je tot de conclusie kunnen komen dat die 4,4 mld. bedraagt. Dat is veel geld. Je moet dit echter een beetje afpellen. Ik begin met de 300 mln. die we betalen aan de eerstejaarsopvang van asielzoekers. We betalen 350 mln. als ons deel aan de contributie voor de Europese Unie. We betalen per jaar grofweg 150 mln. – dit bedrag varieert – aan schuldkwijtschelding. Deze wordt aangeduid met de afkorting «EKI», die simpelweg betekent dat van ons wordt afgeboekt wat bij Financiën wordt kwijtgescholden. Voor de onder Ontwikkelingssamenwerking te rubriceren «verplichte lidmaatschappen» en «apparaatskosten» kom je op circa 200 mln. Als ik er dan gemakshalve nog 100 mln. noodhulp bij optel, zoals mevrouw De Caluwé suggereert, dan blijft er bij een voorgestelde begroting van 1,4 mld. nog 300 mln. over. Over dat bedrag, over die orde van grootte hebben we het. Dat zou anders zijn als we het voor elkaar zouden krijgen om de EU-contributie heel sterk te reduceren. Ik ben een beetje bij die onderhandelingen betrokken. Daar zit wel wat lucht in, maar die contributie gaat niet naar nul. De hoogte van het bedrag voor asielzoekers hangt af van de internationale vluchtelingen- en instabiliteitsconjunctuur. Dat is dus lastig te voorspellen, maar gemiddeld is het zo'n 300 mln. Inclusief noodhulp ten bedrage van 100 mln. – we doen nu meer, namelijk 200 mln., maar stel dat we dat bedrag reduceren – komt het bedrag uit op ongeveer 1,1 mld. Als je zou stoppen met ontwikkelingssamenwerking, zouden die posten nog sowieso «ontwikkelingssamenwerking» heten. Ik zeg dit om de orde van grootte aan te geven. Als we het hebben over 350 mln. voor SRGR, zitten we er dus al boven. De 800 mln. multilateraal en 500 mln. bilateraal moeten dan wel ergens vandaan komen. Dat is voor dit onderwerp verder niet zo relevant, maar wel voor het bedrag dat we nu voor SRGR uittrekken, zo zeg ik om dit tegen te houden, want het zou natuurlijk wel het een en ander betekenen.
We hebben nu een Lenteakkoord, op basis waarvan we bespreken wat we nu doen en op basis waarvan we tot nader order kunnen bespreken wat we volgend jaar doen. Verder wil ik dan ook maar even niet kijken. Daar past voor wat betreft het SRGR-beleid in wat we het parlement hebben toegestuurd.
Het rapport van de Algemene Rekenkamer vond ik een buitengewoon nuttige handreiking, met plussen en minnen, waar ik ook wel wat aan had. Het persbericht zette me helemaal op het verkeerde been. Daarin stonden zinnetjes als: in 2011 hebben ze niet eens – «niet eens» stond er – middelen ter beschikking gesteld voor SRGR. Op dit punt wil ik een misverstand weghalen. We hebben met z'n allen afgesproken dat we de speerpunten stap voor stap zouden ontwikkelen. De reden daarvoor is dat wij rekening hebben te houden met een geleidelijke en behoedzame overgang en met afbreukrisico's. Dat was ook een breed gedragen verzoek van de Kamer. Op aandringen van de Kamer is die overgang nog wat geleidelijker en behoedzamer geworden.
Een tweede reden is simpelweg een managementzaak. Je kunt niet een heel apparaat in de chaos storten door zomaar van de ene op de andere dag de koers helemaal te wijzigen. We hebben dat dus successievelijk gedaan. We zijn begonnen met voedselzekerheid en daarna kwamen, in deze volgorde, water, SRGR en veiligheid en rechtsorde. Dat zou in 2012 gebeuren. Ik geef mevrouw Hachchi gelijk: we hebben vorig jaar al wel enkele activiteiten opgestart, maar dat waren tot op grote hoogte intensiveringen van dingen die we al deden. Echt nieuwe programma's hebben we echter niet gedaan, bewust niet. We zijn namelijk eind 2010 met deze voorstellen gekomen en wilden niet in een maand tijd het hele apparaat in de war sturen. We wilden een en ander degelijk opbouwen. Het is dus een kwestie van behoedzaamheid in de overgang en degelijkheid in de opbouw. Het was van tevoren aangekondigd dat we het pas in 2012 zouden doen, zo zeg ik mede tegen de heer Van Bommel, en daarom zien de leden dat we het in 2012 doen.
Ik kom op een belangrijk punt dat door veel van de woordvoerders is aangeroerd en dat ik ook herken. De vraag werd gesteld hoe het zit met basisonderwijs en basisgezondheidszorg in relatie tot wat je op dit terrein wilt bereiken. We komen dit ook tegen bij het beleidsonderwerp «water». We zijn heel actief op het gebied van sanitatie. Dan kom je onmiddellijk in schooltjes terecht, waar je de tekortkomingen ziet die ertoe leiden dat meisjes vanaf elf of twaalf jaar afhaken van school. Het is dus een terrein dat je op allerlei manieren terugvindt. We stellen echter wel vast – ik heb het zelf in een aantal door mij bezochte landen gezien – dat je doelgericht kunt interveniëren. Daarbij kun je ook faith-based organisations betrekken, zo zeg ik in reactie op mevrouw Ferrier. Ik was in Bangladesh en zag daar hoe imams een belangrijke rol spelen op het gebied van voorlichting. Ik heb daar toneelstukjes opgevoerd zien worden door pubers, jongens en meisjes, waarvan ik dacht: ik weet niet of die van mij daarnaar zou moeten kijken. Ze waren daar dus heel ver om alles bespreekbaar te maken.
We hebben op de ambassades in die acht landen intussen professionals zitten. Met doelgerichte interventies kun je, samen met ngo's, in onderwijs en gezondheidszorg inbreken om een specialistisch doel te realiseren zonder ook het hele terrein te moeten coveren. We lopen permanent het risico van een soort mission creep: het een houdt verband met het ander en dat andere wil je dan eigenlijk ook doen en voordat je het weet, zit je op de hele breedte. We stellen vast dat je met de juiste lokale organisaties vaak heel goed kunt interveniëren in onderwijs en gezondheidszorg, juist op dit terrein. Ik heb het zelf gezien bij de familyplanningeenheden in Ethiopië, waarmee we met heel specifieke interventies precies op ons terrein verschil kunnen maken.
Mevrouw Ferrier (CDA): Misschien kunnen we vragen stellen, zodat we geen tweede termijn hoeven te houden. Begrijp ik het uit de woorden van de staatssecretaris goed dat er dus niet alleen samenwerking wordt gezocht met, al dan niet internationale, ngo's, maar nadrukkelijk en bewust ook met faith-based organisations en religieuze leiders om daarmee de dialoog te starten? Daarin ziet mijn fractie namelijk een grote meerwaarde.
Staatssecretaris Knapen: We zijn wat dat betreft betrekkelijk opportunistisch. We maken gebruik van wat het makkelijkst effect sorteert. In sommige landen gaat het dan om faith-based organisations en in andere landen weer niet. Soms is het gemengd. We gaan daar heel praktisch mee om. Ons doel is niet om faith-based organisations aan de gang te houden, maar om op die scholen het gewenste effect te bereiken bij degenen die het betreft. Het antwoord is dus: ja, als het effectief is.
Hoe zit het met de verdeling tussen bilateraal en multilateraal? Ik zeg eerst iets in algemene zin naar aanleiding van een opmerking van mevrouw De Caluwé. Het is zeker zo dat we minder doen aan internationale organisaties die niet goed presteren. Dat is niet altijd het geval – ik zal aangeven hoe dat komt – maar in z'n algemeenheid wel. We proberen soms wat meer te doen aan organisaties die goed presteren. Ook dat kan niet altijd. We hadden tenslotte 900 mln. te bezuinigen, en dat kan niet zonder dat je dat ergens merkt. We proberen echter wel een verschil te maken. Ik moet daaraan toevoegen dat er een verschil is tussen normerende organisaties en actieve hulporganisaties. Aan een normerende organisatie als de Wereldgezondheidsorganisatie hebben we minder gegeven dan in het verleden, maar die heeft wel een cruciale functie op het gebied van normstelling in de hele sector van medicijnen, gezondheidszorg, gezondheidswaarschuwingen etc. Het is net als met de FAO. DFID had daar behoorlijke kritiek op. Als op een na grootste landbouwexporteur ter wereld zijn we met betrekking tot de FAO, die ook normstellend is, meer gehouden om ervoor te zorgen dat die organisatie verbetert dan om simpelweg onze middelen terug te trekken omdat de organisatie niet zo goed presteert. Het hangt er ook een beetje van af. Bij de ILO zijn we behoorlijk teruggegaan, omdat die niet goed was. Er begint daar binnenkort een nieuwe directeur, dus wie weet. Op de bijdrage aan de ILO hebben we behoorlijk gekort: we betaalden 14 mln. per jaar en nu 7 mln. De bijdrage is dus gehalveerd. We kijken dus wel degelijk naar de prestaties, maar je kunt het niet altijd blind, all over the board, doen.
Ik kom nu op die verdeling tussen bilateraal en multilateraal zelf. Als we het in de focuslanden hebben opgebouwd, zal grofweg bijna de helft van de SRGR-middelen naar de bilaterale kanalen gaan. Grofweg 40% gaat dan naar de multilaterale organisaties of de hybride organisaties die zich richten op specifieke onderdelen hiervan. Dan houd je nog een kleine 10% over, die naar ngo's gaat. Zo is de verdeling ongeveer. We hebben het dan over 2013. Volgens het Lenteakkoord van de vijf partijen gaat het dan om een bedrag dat nu is gebudgetteerd op 380 mln.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik wil een vraag stellen over internationale organisaties als de WHO en de FAO, die de staatssecretaris net heeft genoemd. Hij zei dat we er niet zomaar blind mee kunnen stoppen, omdat sommige organisaties normerend zijn, en dat wij ze dus beter op de vingers kunnen tikken dan ons terug te trekken. Is de staatssecretaris het met mij eens dat het geheel of gedeeltelijk dichtdraaien van de geldkraan het beste middel is om de gewenste verandering te bewerkstelligen? We lopen al verschillende jaren met een opgeheven vingertje naar binnen en dat wil niet altijd zo helpen.
Staatssecretaris Knapen: Ik weet niet of ik het helemaal begrijp.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Als we constateren dat sommige organisaties niet goed functioneren, dan kunnen we wel steeds met het vingertje wijzen en zeggen «gij zult het anders doen», maar is het geheel of gedeeltelijk dichtdraaien van de geldkraan niet een beter middel om organisaties ertoe te dwingen om ander beleid te voeren?
Staatssecretaris Knapen: Het antwoord is ja. In zijn algemeenheid helpt het als een organisatie die niet goed presteert, dat merkt en daarmee een prikkel krijgt om beter te presteren. Ik geef alleen aan dat bij sommige organisaties ons gevestigde belang zo groot is dat, ten eerste, we meer invloed hebben en, ten tweede, de consequenties voor ons ernstig zijn als we de straf van het intrekken van middelen zouden toepassen in plaats van de druk op de organisatie op te voeren. De definitie van een pootaardappel is voor ons van cruciaal belang en die wordt bepaald door de FAO. Aangezien we de grootste exporteur op dat terrein zijn, is het onhandig om te zeggen «weet je wat, ze zoeken het maar uit», want dan moeten wij het ook uitzoeken. Ik ben het dus met het principe eens, maar soms is het lastig. Er is nog een ander aspect. Bijvoorbeeld bij de ILO hebben we onze bijdrage verminderd. Wat mij betreft hadden we die nog verder omlaag gebracht, maar de minister van Sociale Zaken, die de ILO beschouwt als een voortzetting van het overleg tussen werkgevers en werknemers, heeft daar ook een inbreng in. Zo zijn we uitgekomen op een verlaging van de bijdrage van 14 mln. naar 7 mln. Dat is een ernstige reductie voor een organisatie met een lange, bij de Nederlandse politiek-culturele omgangsvormen passende traditie. Verder gelden in een aantal gevallen verplichte contributies.
De voorzitter: Ik wil de woordvoerders vragen om zich enigszins te beperken, want er liggen nog heel veel vragen en we hebben echt maar anderhalf uur. Als er echt nog iets moet worden verduidelijkt, dan kunt u interrumperen.
Mevrouw De Caluwé (VVD): De staatssecretaris benadrukt het belang van bijvoorbeeld de FAO voor Nederland. In vele eerdere debatten is echter steeds benadrukt dat Nederland juist vanwege alles wat het op het gebied van ontwikkelingssamenwerking doet, op het internationale niveau zo'n geweldig invloedrijke positie heeft. Hoe zit het dan met de invloed van Nederland? Als Nederland zo invloedrijk is, dan kan ik me voorstellen dat het des te meer gewicht in de schaal legt als Nederland actie onderneemt. Dan hoeven we dus niet zo bang te zijn dat ons belang wordt geschaad.
Staatssecretaris Knapen: Zo is het.
De heer De Lange (PvdA): Begrijp ik het goed dat de staatssecretaris mijn vraag over de relatie tussen SRGR en basisgezondheidszorg nu al behandeld heeft, of komt hij daar nog aan toe?
Staatssecretaris Knapen: Daar kom ik nog aan toe. Ik wil nu proberen om wat specifiekere vragen te beantwoorden.
Ik sta eerst stil bij de vraag van mevrouw De Caluwé over Bangladesh. De overheid in Bangladesh is grotendeels zelf verantwoordelijk voor het nationale sectorprogramma. De bijdrage van donoren is beperkt. Bovendien is, zoals we weten, de grootste ngo ter wereld gevestigd in Bangladesh. Dat is BRAC, bijna een soort multinational. Die ngo is daar op heel veel terreinen actief. In de transitie van hulp naar handel zijn we actief met een aantal SRGR-initiatieven in de kledingindustrie. Waarom de kledingindustrie? Bangladesh is inmiddels na China de grootste exporteur van textiel. Nogal wat bedrijven in Europa, soms met het hoofdkantoor in Nederland, hebben we betrokken bij een aantal afspraken die we twee maanden geleden in Bangladesh hebben gemaakt. Deze afspraken gaan over de manier waarop deze bedrijven duurzaamheid en het SRGR-aspect betrekken in de criteria die ze ontwikkelen voor het afnemen van producten van bepaalde producenten. De idee is dat de lokale sector, soms de private sector, dat uiteindelijk zelf overneemt. Wat je daar ziet bij textielbedrijven, doet een beetje denken aan het Nederlandse bedrijfsleven van 100 jaar geleden: een bedrijf richt een eigen kliniekje in, heeft een eigen opvang voor kinderen en zorgt voor eigen gezondheidszorg voor het personeel. Over een aantal jaren zal dat allemaal wel weer worden geoutsourcet, maar nu valt er niets te outsourcen. Zo ontwikkelt zich dat successievelijk.
Bij de lastige thema's blijven we de ngo's daar overigens wel steunen. Ik heb daar onze vertegenwoordiger op het gebied van SRGR, een Bengalese mevrouw, gesproken. Ze heeft me laten zien wat ze op dit terrein doet. Ze geeft betrekkelijk kleine bedragen aan ngo's daar. Ik heb ook gesproken met de oprichter van BRAC. Als wij bepaalde initiatieven nemen, zie je dat die ngo die naar zich toetrekt en vergroot. Dan zijn we niet meer dan een katalysator. Men gaat het daarna zelf doen. Ook daar is de trend: vermindering van hulpafhankelijkheid. Men heeft daar intussen ook wel een broertje dood aan het imago dat men had, namelijk dat men overal klaarstond om hulp te ontvangen. En het land doet het, all things considered, goed. We werken dus aan die overgang, maar zeker bij de wat gevoeliger onderwerpen, met name genderissues in relatie tot SRGR, is het goed dat wij aan de gang blijven.
Mevrouw Hachchi, mevrouw Ferrier en de heer El Fassed zeiden dat er in de brief te weinig aandacht voor gender is. We hebben hierover eerder gediscussieerd en opvattingen gewisseld, en aangegeven hoe we naar gender kijken. We beschouwen gender niet als … Hoe zeg ik het nu zo dat niet iedereen meteen op de microfoonknop drukt? Laat ik het zo zeggen: gender hoort bij al onze speerpunten thuis. In die zin is gender ook niet iets aparts. In het rijtje «SRGR, hiv/aids en gender» is gender wel de sleutel. Het spreekt dus voor zich dat je er niet omheen kunt, zodra je het gaat vertalen in de praktijk. Dat doen we ook niet. Voor jonge vrouwen hebben we «cash transfer»-programma's. Met programma's als FLOW proberen we genderongelijkheid aan te pakken. Ik heb in een sloppenwijk in Dhaka zelf een programma gezien waarmee we heel doelgericht proberen om gender op twee manieren te behandelen: vrouwen wijzen op wat er vanuit hun perspectief en vanuit de verantwoordelijkheid die zij voor SRGR hebben te nemen, mis is, en omgekeerd ook mannen daarvoor «behandelen», om het zo maar te zeggen. Je krijgt dan, heel bizar, botsingen die er vroeger niet waren maar die wel verhelderend werken voor de vraag wie voor het voorkomen van hiv/aids waarvoor verantwoordelijk is.
Mevrouw Ferrier (CDA): In de genderbrief wordt melding gemaakt van een genderambassadeur. Is die er al? Komt die er?
Staatssecretaris Knapen: Ik dacht dat mevrouw Ferrier eerst wilde weten hoe het zit met de SRGR-ambassadeur.
Mevrouw Ferrier (CDA): Dat ook, maar nu we het over gender hebben, denk ik: misschien wordt het een nog bredere combinatie van taken. Hoe moet ik dat zien?
Staatssecretaris Knapen: Er zijn grenzen aan wat je van iemand mag vragen, al vermag zo iemand heel veel. Voor een deel is de combinatie hiv/aids en SRGR te doen, omdat het ook een nadere specificatie en focus is van het onderwerp in den brede. Gender is toch een wezenlijk ander onderwerp, omdat het over heel veel terreinen gaat. Ik zou dus niet een-twee-drie de suggestie willen wekken dat iemand dat er ook nog wel even bij doet. Dat is niet de bedoeling.
Mevrouw Ferrier (CDA): Nee, dat bedoel ik ook nadrukkelijk niet. Ik heb het nadrukkelijk niet over nog meer taken, maar omdat er in de brief sprake was van een genderambassadeur, vroeg ik me af of er nog sprake van is dat die er komt.
Staatssecretaris Knapen: Daar was sprake van. Of er op dit moment nog sprake van is of dat het een onderwerp is dat na 12 december opnieuw op de rol komt te staan, weet ik eerlijk gezegd niet.
De voorzitter: Ik denk dat u september bedoelt.
Staatssecretaris Knapen: Zei ik december? Zo lang zal het niet duren. Ik bedoel september.
De voorzitter: Het leed is snel geleden. Gaat u door met de beantwoording. Ik zie dat mevrouw Hachchi ook nog een vraag wil stellen.
Mevrouw Hachchi (D66): Niet als de staatssecretaris nog iets over gender gaat zeggen.
Staatssecretaris Knapen: Van UNFPA is Nederland een heel grote donor en van UNAIDS is Nederland een serieuze donor. We zitten daar in de raad van advies en stellen dit onderwerp daar steeds aan de orde om te toetsen of dit in de programma's voldoende tot uitdrukking komt. Men verwacht ook dat wij, samen met twee andere landen, die rol spelen. In deze rolverdeling stellen wij dat punt dus steeds aan de orde. Je ziet dat bijvoorbeeld ook terugkomen in het laatste jaarverslag van UNFPA: gender is daarin nadrukkelijk belicht en loopt er dwars doorheen.
De voorzitter: De klok tikt door. Ik wil de staatssecretaris door laten gaan met zijn beantwoording.
Staatssecretaris Knapen: Een belangrijk onderwerp waarover de heer De Lange en de heer El Fassed hebben gesproken, is de betaalbaarheid van medicijnen. Ik ben er wat terughoudend in om de door de heer El Fassed gelegde relatie tussen ACTA en de betaalbaarheid van medicijnen zo over te nemen. We weten immers allemaal dat we in het kader van die afspraak op het gebied van trade-related intellectual property rights bezig waren met een wetsaanpassing waardoor hier sowieso sprake zou zijn van het vermijden van het type licenties dat de toegang tot medicijnen zou ondermijnen. Daar was dus in voorzien. Als ik me niet vergis, hebben we in onze verplichtingenmap ook nog een brief over dit onderwerp die we, naar ik meen samen met EL&I en waarschijnlijk ook met OCW, naar de Kamer zouden sturen. Verder hebben we aan een ngo een kleine subsidie beschikbaar gesteld voor de intussen toch wel befaamde Access to Medicine Index. Grote farmaceutische bedrijven koketteren er intussen ook mee als ze hoog op die lijst staan en drukken het weg als ze laag staan. Als reputatiemechanisme – «hoe hoog sta je op de Access to Medicine Index?» – begint die index dus een rol te spelen. Ik was zelf onlangs bij Merck. De presentatie van de directeur begon met de mededeling: we staan op nummer twee in de Access to Medicine Index. Kennelijk was dat dus iets waar ze mee wilden pronken. Dat beoog je ook, en als je er niets over hoort, kun je vragen hoe het daarmee zit.
Verder dragen we financieel bij aan de cost efficiency partnerships van GAVI en steunen we het UNFPA-programma voor het toegankelijk maken van voorbehoedsmiddelen tegen een betaalbare prijs. Zelf zijn we ook bezig met de verdere ontwikkeling van die heel kleine product development partnerships. Met die partnerships wordt geprobeerd om ngo's, een kennisinstelling, laboratorium, universiteit of farmaceutisch bedrijf, een duwtje te geven om een medicijn te ontwikkelen of aan te passen, waardoor je plotseling een kwantumsprong kunt maken in ontwikkelingslanden. Ik noem een voorbeeld: oxytocine, een essentieel middel, een hormoon, om bloedingen te stelpen. Bloedingen zijn in ontwikkelingslanden een belangrijke oorzaak van sterfte bij bevallingen. Oxytocine heeft de onhebbelijke eigenschap niet tegen hitte te kunnen en kan daardoor nauwelijks worden gebruikt in landen waar het dringend nodig is. Er wordt nu gewerkt aan een klein partnership om te bekijken of het mogelijk is om oxytocine zo te ontwikkelen dat die tegen hitte kan. Als dat lukt, maak je meteen een kwantumsprong met iets waarin een bedrijf als zodanig nu niet vreselijk geïnteresseerd is vanwege het ontbreken van marges bij export naar die landen. We kijken dus wel naar dat soort dingen. Dit is een belangrijk onderwerp. Er is nog een wereld te winnen is als we preciezer kijken naar wat er bij laboratoria overal op de plank ligt aan dingen die men niet verder ontwikkelt vanwege het feit dat de investeringskosten binnen een bepaalde periode moeten worden terugverdiend.
De heer De Lange had een vraag over de capaciteit op het gebied van SRGR. Dat is inderdaad een belangrijk onderwerp. Een van de redenen om niet in één keer die vier speerpunten zomaar te lanceren, hoe aantrekkelijk het iets lanceren op zichzelf ook kan zijn, is gelegen in het feit dat je het ook moet kunnen waarmaken. Je hebt dus tijd nodig om het apparaat eraan aan te passen. Enkele maanden geleden hebben we toegezegd dat we deze zomer 80% willen hebben ingevuld van alles wat we aan professionalisering in de speerpuntlanden nodig hebben. Ik denk dat we in september tegen de 100% zullen hebben gehaald. We hebben dus themadeskundigen in de landen waar we op dit terrein actief zijn, en we hebben voor dit onderwerp capaciteit op het ministerie, zodat we het ook serieus kunnen invullen.
Mevrouw Hachchi vroeg: waarom in maar acht landen? Wij hebben weliswaar die thema's gekozen, maar we hebben ook steeds gezegd dat het vraaggestuurd moet zijn. «Vraaggestuurd» heeft twee kanten. In de eerste plaats: is er behoefte aan in een van onze speerpuntlanden? In de tweede plaats: hoe zit het met de arbeidsverdeling? Binnen de EU hebben we de afspraak dat we met niet meer dan drie thema's per land actief willen zijn. We kijken dus naar wat anderen doen en we kijken naar hoeveel andere thema's daar al een rol spelen. Zo komt het tot stand.
Mevrouw Hachchi (D66): Een correctie. Mijn vraag was niet: waarom in maar acht landen? Die discussie hebben we al gevoerd in het kader van de meerjarige strategische plannen. Mijn vraag ging over het volgende. De staatssecretaris heeft aangegeven dat er sprake is van «cross-cutting». Neem een land als Kenia. Daar is SRGR geen prioriteit, maar er is daar wel laaghangend fruit. In hoeverre wordt die «cross-cutting» dan ingevuld? Ik had de staatssecretaris gevraagd om daar iets meer beeld en geluid bij te geven.
Staatssecretaris Knapen: Dat doen we. We spreken het wel goed af, want – ik gaf het eerder al aan – ik ben altijd wel vrij ernstig beducht voor mission creep. Je komt onderweg namelijk altijd dingen tegen waarvan je denkt: hier moet dringend wat aan gebeuren. Op zo'n moment is niets zo authentiek als menselijke emotie, maar we moeten het wel ordelijk houden. Als we echter op een gemakkelijke manier iets kunnen meenemen, zullen we dat uiteraard niet laten. Dat spreekt voor zich. Wat dit betreft zijn we ook niet ijzerenheinig. Het is een zoeken naar evenwicht tussen enerzijds focus en anderzijds dingen doen die je onderweg tegenkomt en die je kunt meenemen. Ik heb dat zelf ook gezien in Benin. Daar was een aantal voorbeelden op het gebied van sanitatie. Het grootste probleem van sanitatie op een aantal scholen daar was dat meisjes van twaalf niet meer komen als het niet helemaal op orde is. Dat is begrijpelijk. Dan is het maar een kleine stap om de andere specialist erbij te halen en te bekijken of er iets te combineren is. Ja, natuurlijk doe je dat dan.
De heer De Lange vroeg hoe het zit met de verdeling over de vier pijlers. Ik heb het nog niet opgegeven om bij de begroting voor volgend jaar toch wat preciezer te zijn. Dat is learning by doing. Door de enorme verwevenheid van die vier is het echter buitengewoon lastig om ze van elkaar te scheiden zonder kunstmatig te worden. Dat is het punt. Je kunt wel het ene toewijzen aan SRGR en het andere aan moedersterfte, maar we willen geen artificiële scheiding aanbrengen. Als we dat wel zouden doen, zouden we elkaar iets wijsmaken. Die verwevenheid is ook te zien in de jaarverslagen van de direct betrokken fondsen. In de alfatekst beschrijven ze trendmatig waar de verschillen zitten, maar bij het budgetteren kunnen ook zij die scheiding niet precies aanbrengen. Dat ontslaat ons echter niet van de plicht om het wel te proberen. Ook hier geldt: als je het niet probeert, loop je het risico dat er van alles onder wordt geschoven wat er echt maar heel weinig mee te maken heeft; dan is er sprake van function creep.
Mevrouw Hachchi vroeg nog naar de integratie van hiv en SRGR. Die link is natuurlijk duidelijk. Het merendeel van de gevallen komt door seksuele overdracht en dus is er een relatie met SRGR. Er zijn ook redelijk wat aanknopingspunten voor integratie. Het loopt bijvoorbeeld samen in de programma's voor comprehensive sexual education. Ook in de soa- en de hiv-programma's wordt het geïntegreerd. Het loopt ook in elkaar over in de combinatie van zorg rond zwangerschap en bevalling en hiv-programma's. Enerzijds gaan we die integratie dus niet uit de weg. Anderzijds proberen we de integratie daar waar die er is, ook als zodanig te benaderen. Bijvoorbeeld de subsidies voor de SRGR-alliantie Unite for Body Rights zijn subsidies voor geïntegreerde inzet.
Mijn punt in het begin is steeds geweest dat het unique selling point voor Nederland een bepaald deel uit deze keten is, namelijk SRGR. Daarom kregen we in het begin ook die tienduizenden brieven van allerlei aidsorganisaties. We worden ook voor SRGR gevraagd. Twee weken geleden nog was mijn Amerikaanse collega in Jemen. Hij vroeg aan onze ambassadeur wat wij op dat gebied doen. Onder ons gezegd en gezwegen, als dat hier zo kan: het ene land geeft er makkelijker middelen voor uit en het andere land wil die middelen er wel voor uitgeven maar wil dat niet overal op dezelfde manier aan de grote klok gehangen hebben. We hebben hierin dus een unieke positie en willen die graag behouden en uitbouwen. We willen het verschil kunnen maken. Daarom was ik in het begin een beetje bezorgd dat we dit unique sellingpoint zouden laten verwateren als we aids in de hele breedte zouden doen. Maar ik zie natuurlijk ook wel dat hiv/aids en SRGR zo veel raakvlakken hebben dat je die niet kunstmatig uit elkaar moet halen. Ik probeer echter om het punt te blijven benadrukken waarmee we het verschil kunnen maken.
De heer Driessen vroeg naar de rol van het ANC onder de vorige president. Ik weet niet of ik het woord «wanbeleid» zou overnemen. «Beleid» is misschien te veel eer voor wat er toen gebeurde, maar met «wan» ben ik het zeer eens. We moeten echter ook onze zegeningen tellen als we zien wat er nu onder Zuma gebeurt. Wat we daar ook van vinden, er komen nu nationale fondsen voor, iedereen wordt getest – het is allemaal nog niet rond, maar het principe is afgesproken – en er wordt iets ontwikkeld van wat wij «een goed beleid» zouden noemen. Men komt dus van ver en met de kwalificatie betreffende de situatie onder de vorige president zou ik een heel eind mee kunnen gaan, maar men is gelukkig wel op de goede weg.
Ik heb een aantal vragen van de heer Van Bommel over onderwijs al beantwoord. Hij uitte nog zijn zorgen over de algemene daling van middelen voor SRGR. Het klopt dat die daling er is. Toevallig hebben we volgende week een serieus evenement in Londen, met de Gates Foundation, DFID en nog enkele andere organisaties, om dit onderwerp gewoon weer eens wat nadrukkelijker op de kaart te zetten, want ten opzichte van allerlei andere dingen was het wel wat weggezakt.
De heer Van Bommel vroeg ook waarom de budgetverlaging van het Global Fund niet is gecorrigeerd. Wij gaven een heel groot bedrag aan het Global Fund. Het fonds heeft een heel behoorlijke pledge voor vele miljarden gedaan, terwijl wij 900 mln. moesten bezuinigen. Die combinatie heeft ons ertoe gebracht – over die afweging hebben we het hier eerder ook al gehad – om te zeggen: gegeven alle prioriteiten, de afwegingen over waar de nood het hoogst is en de vraag wat we aan bezuinigingen moeten doen, doen we ook bij het Global Fund een stapje terug.
Ik denk dat ik hiermee de vragen heb beantwoord. Zo niet, dan hoor ik dat graag.
De heer De Lange (PvdA): Ik vroeg al eerder aan de staatssecretaris om in te gaan op de vraag over de relatie tussen het investeren in een systeem van basisgezondheidszorg en de mogelijkheid om überhaupt iets aan SRGR te doen, en op mijn oproep aan de regering om erover na te denken – we hebben straks verkiezingen, maar voeren toch debatten met de regering – om het focusthema SRGR verder te verbreden naar basisgezondheidszorg.
Staatssecretaris Knapen: Sommige dingen doen we. Training van vroedvrouwen is zo'n aspect waarbij we verbreden vanuit SRGR. In Mozambique en Ethiopië zaten we op het gebied van de gezondheidszorg al wat breder, maar ook daar proberen we nu vooral te focussen op SRGR en hiv/aids. Ik herhaal in dit verband wat ik eerder zei: ik zie de samenhang wel, maar voor je het weet, verhuizen we, want basisgezondheidszorg is een heel breed onderwerp. Voor je het weet, zitten we op het hele terrein van de gezondheidszorg, terwijl we nu juist hadden afgesproken dat de gezondheidszorg in de brede zin voor ons een posterioriteit is. We proberen met SRGR zo goed mogelijk onze plek in de keten vast te pakken zonder helemaal in die keten verzeild te raken en daarmee dit unique sellingpoint naar de achtergrond te zien verdwijnen. Maar bij de Marie Stopes-klinieken, waaraan we in Jemen en enkele andere landen meebetalen, zie je ook wel dat je iemand die daar binnenkomt voor een onderwerp dat ons hier specifiek raakt, niet de deur kunt wijzen als je vaststelt dat de gezondheidszorg wat breder is dan alleen dit. Je moet dus ook geen oogkleppen op hebben. We zitten nu echter nog in een fase van defragmentatie en focus. Ik ben er wat behoedzaam in om nu al meteen te zeggen: jazeker, dat is ook belangrijk. Voor je het weet, wordt het immers ineens heel druk.
De heer De Lange (PvdA): Een laatste opmerking. Nederland kent heel veel organisaties, bijvoorbeeld het KIT, met een lange traditie en veel kennis en kunde op het gebied van de basisgezondheidszorg. Ik hoop dat het nieuwe kabinet hier weer een prioriteit van maakt.
De voorzitter: Ik weet niet of de staatssecretaris hierover gaat, maar hij mag hierop antwoorden.
Staatssecretaris Knapen: Ik ga daar niet over. Ik hoop dat we proberen om deze speerpunten nader te ontwikkelen en dat we niet na enkele jaren weer van koers veranderen. Met dat laatste bouw je ten opzichte van de buitenwereld tenslotte niet zo veel op.
Mevrouw Ferrier (CDA): Toen we het hadden over GAVI en vaccinaties, kwam de volgende gedachte bij mij op. Op werkbezoek in verschillende donorlanden heb ik gezien dat mensen, als ze zelf met hun baby naar een consultatiebureau gaan of als ze op vakantie gaan en gevaccineerd worden, worden geïnformeerd over het feit dat datgene wat voor hen heel vanzelfsprekend is, voor mensen in andere landen niet vanzelfsprekend is. Ik weet dat GAVI bezig is met een initiatief, in samenwerking met VWS en de uitvoeringsorganisaties, om aandacht te vragen voor deze internationale dimensie van immunisatie. Ik wil de staatssecretaris meegeven dat het goed is, ook in het kader van coherentie van beleid, om te bezien hoe Buitenlandse Zaken daarop kan aansluiten. Ik begrijp verder dat we een ambassadeur hebben voor hiv/aids en SRGR, net zoals we nu in ons parlement een meerpartijeninitiatief «hiv/aids en SRGR» hebben. Klopt dat? Zo ja, dan wil ik de staatssecretaris, maar zeker ook onszelf, als volksvertegenwoordigers, daarmee van harte feliciteren.
Staatssecretaris Knapen: Mij wordt in het oor gefluisterd dat we zelfs de eerste ter wereld zijn. Dat wist ik niet.
Mevrouw Ferrier (CDA): We zijn de eerste ter wereld. Geweldig!
De voorzitter: Applaus voor onszelf.
Mevrouw Ferrier (CDA): En wat GAVI betreft?
Staatssecretaris Knapen: Ik ben mevrouw Ferrier erkentelijk voor de suggestie. Ik kan daar nu niet stante pede op reageren, maar het lijkt me voor de hand liggend dat we rekening houden met het feit dat die dingen grensoverschrijdend zijn.
Mevrouw Hachchi (D66): Ik heb nog twee punten openstaan. Ten eerste heb ik de staatssecretaris horen zeggen dat we moeten vasthouden aan het unique selling point. Ten aanzien van de zorg snap ik dat, maar ten aanzien van onderwijs niet. Onderwijs speelt een cruciale rol bij SRGR, zeker voor meisjes. Daarover heb ik de staatssecretaris nog niet gehoord. In hoeverre krijgt het onderwijs de nodige aandacht waar dat voor SRGR nodig is? Ten tweede dank ik de staatssecretaris voor de antwoorden betreffende de capaciteit op het gebied van gender. In de brief waren de twee onderwerpen, gender en mensenrechten, echter gecombineerd. Is de staatssecretaris in staat om ook nog aan te geven wat er met de capaciteit op het gebied van mensenrechten zal gebeuren? Dan kan ik bepalen of ik de motie in stemming moet brengen of, als het antwoord mij bevalt, haar zal intrekken.
Staatssecretaris Knapen: Er was de Kamer een brief toegezegd en die brief komt. Ik kan alleen niet precies zeggen of dat nog deze week gebeurt of dat het te laat is voor deze parlementaire cyclus. Ik weet dat er aan een brief wordt gewerkt. Het gaat niet alleen om gender maar ook om mensenrechten. Het is dus het is een verantwoordelijkheid van ons beiden, en dat moeten we dan ook samen afstemmen.
Mevrouw Hachchi (D66): Voor de duidelijkheid: er komt dus nog een brief? Ik had namelijk begrepen dat dit dé brief was.
Staatssecretaris Knapen: Er komt nog een brief. Dan was er de vraag over het basisonderwijs. Ik dacht dat we daar al over gesproken hadden. We zoeken – we hebben daar recentelijk ook onderzoek naar laten verrichten – naar de manier waarop je dat precies doet, naar wat praktisch is. Aan de ene kant wil je niet verzeild raken in basisonderwijs als zodanig. Aan de andere kant wil je dit vehikel benutten, omdat het een handzaam vehikel is om bij jonge mensen te komen. We stellen vast dat er voldoende ingangen zijn te vinden om iets te doen aan seksuele vorming van jongeren, bijvoorbeeld het trainen van professionals, van onderwijzers tot vroedvrouwen, en het trainen en bij voorlichtingsavonden betrekken van besturen van scholen. De faith-based organisations kunnen daarin ook een rol spelen. De rol van imams op islamitische scholen in Bangladesh op het gebied van SRGR is buitengewoon effectief. Ik heb die zelf gezien. Ik heb zowel islamitische als geseculariseerde scholen gezien. Tussen de discoursen van beide zie je geen verschil. Dit is een voorbeeld van het vinden van ingangen in het onderwijs zonder zelf aan basisonderwijs te gaan doen. We zitten er dus wel degelijk bovenop. We hebben er, meen ik, ook universiteiten bij betrokken om deze studie te laten doen en te bekijken hoe je dit op de meest handzame manier kunt doen. Het antwoord is: je kunt het basisonderwijs er wel degelijk bij betrekken zonder zelf aan basisonderwijs te gaan doen.
De heer Driessen (PVV): Ik hoor de staatssecretaris nu voor de tweede keer allemaal lovende verhalen over de islam vertellen. Hij rent nog net niet juichend rondjes om de tafel. De staatssecretaris is bij toneelstukjes geweest van imams. Kan de staatssecretaris aangeven of hij met mij een verband ziet tussen genitale verminking, vrouwenbesnijdenis, en de islam? En dan zou ik graag van hem horen of hij de islam dan nog zo fantastisch vindt.
Staatssecretaris Knapen: We kunnen hier een cultuurhistorisch of cultuurantropologisch discours houden over wat precies oorzaak en gevolg is en wat door wat wordt gelegitimeerd. Bij mijn weten lopen de standpunten daarover behoorlijk uiteen en wordt religie op allerlei manieren gebruikt en misbruikt in de wereld. Wellicht doelde de heer Driessen op dit laatste. Ik doelde niet op toneelstukjes van imams, al had ik die ook wel willen zien. Het waren geen toneelstukjes van imams, het waren toneelstukjes van pubers. Op de achtergrond stonden schoolbesturen, en dat waren imams. Zoals gezegd waren het toneelstukjes waarvan ik, al wat ouder en nog in het tijdperk van de preutsheid opgevoed, af en toe dacht: wil ik hierbij zitten? Aan de andere kant dacht ik ook: dit is eigenlijk de bedoeling. Ik wil maar zeggen: je hebt ze in vele soorten en smaken.
De voorzitter: We zijn aan het einde gekomen van dit algemeen overleg. Ik dank de staatssecretaris en sluit de vergadering.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32605-108.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.