32 600 Regels inzake de normering van bezoldigingen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector (Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector)

Nr. 9 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 20 juni 2011

Het voorstel wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7.3 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid komt de tweede volzin te luiden:

De bezoldiging, bedoeld in de vorige volzin, wordt slechts verhoogd, indien deze verhoging en de wijze waarop deze wordt berekend voorafgaand aan de inwerkingtreding van die wijziging tussen partijen zijn overeengekomen.

b. In het derde lid komt de tweede volzin te luiden:

De bezoldiging, bedoeld in de vorige volzin, wordt slechts verhoogd, indien deze verhoging en de wijze waarop deze wordt berekend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, dan wel voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging van de betreffende bijlage, tussen partijen zijn overeengekomen.

c. In het vierde lid komt de tweede volzin te luiden:

De bezoldiging, bedoeld in de vorige volzin, wordt slechts verhoogd, indien deze verhoging en de wijze waarop deze wordt berekend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, dan wel voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging van de betreffende bijlage, tussen partijen zijn overeengekomen.

d. Het vijfde lid komt te luiden:

5. In afwijking van artikel 2.8 onderscheidenlijk artikel 3.5, zijn tussen partijen overeengekomen uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband toegestaan als deze meer bedragen dan de som van de beloning en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn over de twaalf maanden, voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband, indien de overeenkomst is gesloten voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, dan wel voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging van de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel c of d, of artikel 1.4, eerste lid, waardoor deze wet van toepassing is geworden op de betreffende rechtspersoon of instelling.

B

In bijlage 1, onder Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

2. De Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel te Den Haag.

C

In bijlage 1, onder Ministerie van Infrastructuur en Milieu, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

2. De stichting, bedoeld in de artikelen 6.5b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, 20.14 van de Wet milieubeheer en 8.5 van de Wet ruimtelijke ordening.

D

Bijlage 1, onder Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, wordt als volgt gewijzigd:

a. In de onderdelen 1, 4 en 7 wordt telkens na «gehouden» ingevoegd: , behoudens de privaatrechtelijke rechtspersoon die tevens is toegelaten op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen.

b. Onderdeel 2 komt te luiden:

2. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 68 van de Wet op het primair onderwijs.

c. Onderdeel 6 komt te luiden:

6. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 69 van de Wet op de expertisecentra.

d. In onderdeel 17 wordt na «beroepsonderwijs» ingevoegd: , behoudens de privaatrechtelijke rechtspersoon die tevens is toegelaten op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen.

e. In onderdeel 20 wordt na «onderzoek» ingevoegd: , behoudens de instellingen waarvoor Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie verantwoordelijk is.

f. In onderdeel 22 wordt «artikel 2 146» vervangen door: artikel 2 146.

E

Bijlage 1, onder Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel 3 wordt na «onderzoek» ingevoegd: waarvoor Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie verantwoordelijk is.

b. De onderdelen 4 en 5 vervallen.

c. De onderdelen 6 tot en met 8 worden vernummerd tot 4 tot en met 6.

d. Na onderdeel 6 (nieuw) wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

7. De Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001.

F

Bijlage 1, onder ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, wordt als volgt gewijzigd:

a. De onderdelen 1 tot en met vier worden vervangen door:

1. De stichtingen die een bureau jeugdzorg in stand houden, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg.

2. De in Nederland gevestigde rechtspersoonlijkheid bezittende zorgaanbieders, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg.

3. De rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg die de steunfunctie, bedoeld in artikel 1, van de Wet op de jeugdzorg, uitvoeren.

4. De rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid met volledige rechtsbevoegdheid, bedoeld in artikel 41, vierde lid, van de Wet op de jeugdzorg die de vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 1, van de Wet op de jeugdzorg, beschikbaar stellen.

b. In onderdeel 5 wordt na «Wet op de jeugdzorg» ingevoegd: , behoudens de instellingen die tevens zijn toegelaten op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen

G

Bijlage 1, onder ministerie van Veiligheid en Justitie, wordt vervangen door:

Ministerie van Veiligheid en Justitie

  • 1. De in Nederland gevestigde particuliere justitiële jeugdinrichtingen die zijn aangewezen krachtens artikel 3b, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, behoudens de inrichtingen die onderdeel uitmaken van een rechtspersoonlijkheid bezittende zorgaanbieder als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg.

  • 2. De rechtspersoon die is aangewezen krachtens artikel 7, eerste lid, van de Wet Justitie-subsidies.

  • 3. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 48n, eerste lid, van de Wet Justitie-subsidies.

  • 4. De reclasseringsinstellingen die zijn aangewezen krachtens de in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde algemene maatregel van bestuur, behoudens behoudens de instellingen die tevens zijn toegelaten op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen.

  • 5. Een samenwerkingsverband van reclasseringsinstellingen, bedoeld in artikel 48e, eerste lid, van de Wet Justitie-subsidies.

  • 6. De voorziening, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand.

  • 7. De Stichting Donorgegevens kunstmatige bevruchting, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting.

  • 8. De rechtspersoon die is aanvaard krachtens de artikelen 254, tweede lid, en 302, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

H

Aan het slot van bijlage 1 wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

Ministerie van Financiën

  • 1. Het Waarborgfonds Motorverkeer, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.

  • 2. Het informatiecentrum, bedoeld in artikel 27b, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.

I

In bijlage 4 wordt voorafgaand aan het onderdeel «Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport» een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

1. De krachtens de artikelen 15a, tweede lid, en 15b, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet aangewezen organisatie.

Toelichting:

A

In artikel 7.3 worden enige redactionele correcties aangebracht.

In het tweede lid was in de tweede volzin ten onrechte uitgegaan van het moment van inwerkingtreding van de wet, terwijl dat moet zijn de inwerkingtreding van de wijziging van de bijlage.

In het derde lid was ten onrechte uitgegaan van het tijdstip van de vaststelling van de in de artikelen 2.5, 2.6 en 3.3 bedoelde bedragen. Dat moet zijn de inwerkingtreding van de wet, omdat in het derde lid wordt uitgegaan van onmiddellijke werking, tenzij de overeengekomen bezoldiging berust op afspraken die zijn gemaakt voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet.

In het vierde lid was weggevallen dat bij latere opname van een instelling of rechtspersoon op de bijlage het tijdstip van inwerkingtreding van die opname bepalend is voor de respectering van afspraken over de verhoging van de bezoldiging.

In het vijfde lid was een keer het woord «voorafgaand» weggevallen.

B

Met onderhavige wijziging wordt de Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel te Den Haag, toegevoegd aan bijlage I van het voorstel van wet. Deze stichting valt niet onder het voorgestelde artikel 1.3, eerste lid, onderdeel b, omdat de benoemingen in het stichtingsbestuur geschieden door organisaties van overheidswerkgevers en overheidswerknemers. De stichting wordt bekostigd uit publieke middelen en behartigt een publiek belang, te weten de bevordering van een goed werkende overheid.

C

Deze toevoeging heeft betrekking op de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening. Deze stichting is opgericht ingevolge artikel 20.14 van de Wet Milieubeheer en artikel 8.5 van de Wet ruimtelijke ordening. De stichting heeft tot taak aan de bestuursrechter op diens verzoek deskundigenbericht uit te brengen inzake beroepen op grond van genoemde wetten en, op grond van artikel 6.5b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tevens inzake beroepen op grond van die wet. De stichting is een rechtspersoon met een wettelijke taak die wordt gesubsidieerd op grond van het Besluit subsidiëring stichting advisering bestuursrechtspraak milieu en ruimtelijke ordening. De stichting heeft een onafhankelijke positie en moet een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de bestuursrechtspraak. Toepassing van de door de commissie Dijkstal ontwikkelde criteria leidt tot de conclusie dat de stichting tot de semipublieke sector moet worden gerekend.

D

In bijlage 1, wordt onder het kopje Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een aantal wijzigingen aangebracht.

In de onderdelen a en d wordt een voorziening opgenomen voor het geval een zorginstelling tevens een door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bekostigde onderwijsinstelling in stand houdt. De voorziening heeft ten doel te voorkomen dat twee strijdige normen op de instelling van toepassing zijn. Voorgesteld wordt te bepalen dat dergelijke zorginstellingen met een onderwijsafdeling niet tot de sector onderwijs worden gerekend. In dat geval is het regime dat voor die zorginstelling geldt, van toepassing, zodat deze instelling van het onderwijsregime wordt uitgesloten. Hiervoor is gekozen, omdat de omvang van de zorg de omvang van het onderwijs in het algemeen overschrijdt. Indien een regel zou worden gekozen, waarbij het regime afhankelijk is van de omvang van een onderdeel in het specifieke geval, zou dit het gevolg kunnen hebben dat in het ene jaar de norm van de zorg van toepassing is en in het andere jaar de norm van het onderwijs. Het gaat hierbij om een kleine groep van enkele zorginstellingen met een onderwijsafdeling. Het betreft op dit moment zorginstellingen in de sfeer van de geestelijke gezondheidszorg en de gehandicaptenzorg. Deze instellingen verzorgen zelf, door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bekostigd, onderwijs. Daarbij zijn alle vormen van onderwijs behalve hoger onderwijs denkbaar. Daarom worden dergelijke instellingen ten algemene in de bijlage bij primair onderwijs (onderdeel 1), speciaal onderwijs (onderdeel 4), voortgezet onderwijs (onderdeel 7) en middelbaar beroepsonderwijs (onderdeel 17) uitgezonderd.

In de onderdelen b en c worden twee aangewezen instellingen geschrapt, omdat zij behoren tot wat de commissie Dijkstal heeft genoemd fulltime privaatrechtelijke zelfstandige bestuursorganen. Deze groep zelfstandige bestuursorganen is in het voorgestelde artikel 1.3, eerste lid, onderdeel a, onder de werking van het voorstel gebracht, zodat opname op de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel c, niet langer nodig is. De wijziging betreft:

  • de Stichting Vervangingsfonds, bedoeld in de artikelen 183, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, en 169, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra,

  • de Stichting Participatiefonds, bedoeld in bedoeld in de artikelen 184, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, en 170, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra. Voor de overzichtelijkheid is bij deze nota een bijlage gevoegd met een overzicht van de zelfstandige bestuursorganen waarop het voorgestelde artikel 1.3, eerste lid, onderdeel a, van toepassing is.

In onderdeel d wordt een verbetering aangebracht in onderdeel 20 van de bijlage. In dat onderdelen werden alle universiteiten en hogescholen genoemd, evenals in onderdeel 3 onder het kopje Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Formeel worden daarmee alle hogescholen en universiteiten twee maal op de bijlage geplaatst, terwijl slechts de bedoeling is de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie verantwoordelijk te maken voor de handhaving ten aanzien van het agrarisch hoger onderwijs en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de overige instellingen. Met de voorgestelde wijziging wordt deze taakverdeling tot uitdrukking gebracht.

In onderdeel e wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om in onderdeel 22 een drukfout te corrigeren.

E

In onderdeel 3 onder het kopje Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, betreffende de instellingen voor hoger onderwijs, wordt tot uitdrukking gebracht dat het hier de agrarische hogescholen en universiteit betreft, Zie verder de toelichting bij onderdeel D.

Bij de onderdelen 4 en 5 zijn opgenomen: de privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, bedoeld in artikel 8 van de Landbouwkwaliteitswet en de privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, bedoeld in artikel 19 van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005. Op deze rechtspersonen is bij gelegenheid van het van toepassing verklaren van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen blijkens op deze rechtspersonen vastgesteld dat het rechtspersonen als bedoeld in artikel 37 van de Kaderwet betreft.1 Daarmee zijn het tevens rechtspersonen waarop reeds op grond van het voorgestelde artikel 1.3, eerste lid, onderdeel a, het bezoldigingsmaximum van toepassing is. Opname op de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel c, is daarmee overbodig. Deze instellingen zijn ter verduidelijking opgenomen op de bij deze toelichting gevoegde bijlage. Op deze bijlage zijn tevens twee andere instellingen opgenomen die werkzaam zijn op het terrein van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het betreft de krachtens artikel 7, eerste lid, van de Waarborgwet 1986 aangewezen keuringsinstituten Waarborg Holland en Edelmetaal Waarborg Nederland, die tot taak hebben edelmetalen voorwerpen te keuren en van een officieel keurmerk te voorzien.

Toegevoegd wordt voorts de Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001. Deze stichting is een rechtspersoon met een wettelijke taak die wordt bekostigd uit een heffingsysteem. Het publieke belang dat deze organisatie behartigt, betreft het aanhouden van strategische olievoorraden.

F

De verwijzing in de onderdelen 1 tot en met 4 naar artikel 1 van de Wet op de jeugdzorg wordt aangepast aan de indeling van dat artikel per 1 augustus 2010. Artikel 18, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg is tevens van toepassing op zorgaanbieders die in andere landen binnen de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd, maar in Nederland zorg aanbieden. De regering acht het niet wenselijk om de norm uit onderhavig voorstel van wet van toepassing te verklaren op buiten Nederland gevestigde rechtspersonen. Een dergelijke toepassing gaat de rechtsmacht van Nederland te buiten. Bovendien is de handhaving illusoir.

Teneinde dubbele aanwijzing te voorkomen wordt in onderdeel 5 de rechtspersonen uitgezonderd die tevens zijn toegelaten als zorginstelling. Thans heeft deze uitzondering uitsluitend betrekking op de Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg.

G

Het onderdeel betreffende de justitiële jeugdinrichtingen wordt opnieuw vastgesteld, teneinde duidelijk te maken dat het hier de particuliere justitiële jeugdinrichtingen betreft. Op de door de minister van Veiligheid en Justitie in stand gehouden justitiële jeugdinrichtingen is artikel 1.2 van het voorstel van wet van toepassing, zodat voor deze categorie opname op de bijlage overbodig is. Artikel 3b, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen biedt de mogelijkheid om ook rechtspersonen die in andere landen binnen de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd, aan te wijzen. Hoewel thans geen rechtspersonen buiten Nederland zijn aangewezen, acht de regering het niet wenselijk om de norm uit onderhavig voorstel van wet van toepassing te verklaren op buiten Nederland gevestigde rechtspersonen. Een dergelijke toepassing gaat de rechtsmacht van Nederland te buiten. Bovendien is de handhaving illusoir. Teneinde dubbele aanwijzing te voorkomen worden hier uitgezonderd de instellingen die onderdeel uitmaken van een rechtspersoon die actief is als zorgaanbieder in de zin van de Wet op de jeugdzorg.

Tevens wordt een aantal rechtspersonen toegevoegd.

Onderdeel 2 heeft betrekking op de Stichting Slachtofferhulp Nederland, zijnde de rechtspersoon die is aangewezen op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet Justitie-subsidies. Deze stichting is een rechtspersoon met een wettelijke taak en wordt voor de uitoefening van haar taak nagenoeg geheel op grond van de Wet Justitie-subsidies gesubsidieerd door de Minister van Veiligheid en Justitie.

In onderdeel 3 wordt toegevoegd de rechtspersoon die de Halt-bureaus ondersteunt, als bedoeld in artikel 48n, eerste lid, van de Wet Justitie-subsidies. Als ondersteunende rechtspersoon fungeert de Stichting Halt Nederland die daarvoor gesubsidieerd wordt door de Minister van Veiligheid en Justitie. De huidige zestien Halt-bureaus worden niet opgenomen in de bijlage, omdat deze deels geen zelfstandige rechtspersoon zijn, maar onderdeel uitmaken van een gemeente of een welzijnsinstelling.

De onderdelen 4 en 5 hebben betrekking op de reclassering. Reclasseringsinstellingen zijn aangewezen krachtens de Reclasseringsregeling 1995, een algemene maatregel van bestuur, gebaseerd op artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Als reclasseringsinstelling zijn op dit moment erkend de Stichting Reclassering Nederland, de Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg en elf instellingen uit de verslavingszorg. Het zijn rechtspersonen met een wettelijke taak. De uitvoering van de reclasseringstaken wordt bekostigd uit een subsidie van de Minister van Veiligheid en Justitie. Materieel heeft onderdeel 4 alleen betrekking op de Stichting Reclassering Nederland. De genoemde elf erkende instellingen uit de verslavingszorg en de Stichting Leger des Heils Welszijns- en Gezondheidszorg zijn in onderdeel 4 uitgezonderd, nu zij in hoofdzaak een zorginstelling zijn die in bijlage 2, onderdeel 1, bij onderhavig voorstel van wet zijn opgenomen. Voor deze instellingen zal derhalve het voor de zorg vast te stellen regime gaan gelden. Volgens artikel 48e, eerste lid, van de Wet Justitie-subsidies kan de Minister van Veiligheid en Justitie een subsidie verstrekken aan de reclasseringsinstellingen zelf of aan een samenwerkingsverband van reclasseringsinstellingen. Via onderdeel 5 worden ook dergelijke samenwerkingsverbanden aan de bijlage toegevoegd. Op dit moment betreft dit uitsluitend de Stichting Verslavingsreclassering GGZ die als samenwerkingsverband fungeert van de elf genoemde verslavingszorginstellingen met een reclasseringserkenning.

Onderdeel 6 heeft betrekking op de Stichting Het Juridisch Loket te Utrecht. Deze stichting is de door de raad voor de rechtsbijstand krachtens artikel 7, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand opgerichte voorziening die belast is met de verlening van rechtshulp, het bevorderen van het gebruik van mediation, het verwijzen naar een mediator alsmede met het benaderen van de wederpartij van de rechtzoekende met het oog op mediation.

De in onderdeel 7 genoemde stichting is belast met het beheer van gegevens betreffende spermadonoren.

Onderdeel 8 ziet op de Stichting Nidos zijnde de rechtspersoon die op grond van de artikelen 254, tweede lid en 302, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek door de Minister van Veiligheid en Justitie is aanvaard voor de uitoefening van voogdij over en ondertoezichtstelling van minderjarigen door of voor wie een verblijfsvergunning asiel is aangevraagd en voor de uitoefening van voogdij over andere door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen categorieën minderjarigen. Deze stichting is een rechtspersoon met een wettelijke taak en wordt voor de uitvoering van haar taken op grond van artikel 38, vierde lid, van de Wet op de jeugdzorg gesubsidieerd door de Minister van Veiligheid en Justitie.

H

Toegevoegd wordt voor het ministerie van Financiën het Waarborgfonds Motorverkeer en de Vereniging Nederlands Bureau der Motorrijtuigverzekeraars, die is aangewezen op grond van artikel 27b van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM). Het Waarborgfonds heeft tot taak om de door een benadeelde geleden door een motorrijtuig veroorzaakte schade te vergoeden, als de veroorzaker onbekend is of niet is verzekerd. Het Nederlands Bureau der Motorrijtuigverzekeraars heeft twee wettelijke taken: Op grond van artikel 27b van de WAM verstrekt het Nederlands Bureau informatie aan benadeelden teneinde hen in staat te stellen een vordering tot schadevergoeding in te dienen. Op grond van artikel 2, zesde en achtste lid, van de WAM vergoedt het Nederlands Bureau de schade die door motorvoertuigen uit bepaalde andere landen in Nederland is veroorzaakt.

I

Het Nederlands Loodswezen B.V. is door de algemene raad van de Nederlandse loodsencorporatie in artikel 2 van het Financieel besluit Loodswezen aangewezen als de organisatie die op grond van de artikelen 15a en 15b van de Scheepvaartverkeerswet is belast met de inning van het loodsgeld. Deze organisatie vervult daarmee een wettelijke taak. Het loodsgeld is een krachtens wettelijk voorschrift verschuldigde bedrag in verband met het gebruik maken van de diensten van een registerloods. Het zijn daarmee publieke middelen. Doordat het Nederlands Loodswezen B.V. uitsluitend facilitaire taken verricht in opdracht van de Nederlandse loodsencorporatie ten behoeve van de loodsen (die vrije beroepsbeoefenaren zijn), is er slechts indirect sprake van een publiek belang. Van marktwerking is geen sprake. Op grond van deze weging van de criteria van de commissie-Dijkstal is de regering van oordeel dat het Nederlands Loodswezen B.V. tot de semipublieke sector moet worden gerekend. Wegens de afstand tot de publieke sector acht de regering het voldoende om op het Nederlands Loodswezen B.V. in te delen in het lichtste regime, dat van de openbaarmaking.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

BIJLAGE

Overzicht van privaatrechtelijke rechtspersonen, waarvan de uitoefening van publiek gezag de kernactiviteit vormt (artikel 1.3, eerste lid, onderdeel a)

  • De Stichting Autoriteit Financiële Markten.

  • De Nederlandsche Bank N.V.

  • De Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.

  • De fondsen, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid.

  • De Stichting Vervangingsfonds, bedoeld in de artikelen 183, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, en 169, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra.

  • De Stichting Participatiefonds, bedoeld in bedoeld in de artikelen 184, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, en 170, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra.

  • De privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, bedoeld in artikel 8 van de Landbouwkwaliteitswet.

  • De privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, bedoeld in artikel 19 van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005.

  • De Stichting Administratie Indonesische Pensioenen.

  • De krachtens artikel 7, eerste lid, van de Waarborgwet 1986 aangewezen rechtspersonen Waarborg Holland en Edelmetaal Waarborg Nederland.


X Noot
1

Kamerstukken II 2008/09, 31 809, nr. 3, p. 2.

Naar boven