32 588 Wijziging van de Crisis- en herstelwet en enkele andere wetten (verbeteringen en aanvullingen)

E NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 9 december 2011

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening. In het navolgende ga ik, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, in op de vragen en opmerkingen uit het verslag waarbij de volgorde van het verslag is aangehouden.

Artikel IVA

De leden van de fractie van GroenLinks vroegen of het kabinet het met deze leden eens is dat er voor projecten in en nabij Natura2000 gebieden vrijwel altijd significante effecten zijn, en dat er dus geen vrijstelling van vergunningsplicht zal zijn in deze gevallen.

Per activiteit wordt aan de hand van de specifieke kenmerken en doelstellingen van het desbetreffende Natura 2000-gebied bepaald of er sprake is van significante effecten. Er kan daarbij ook gebruik worden gemaakt van de Leidraad Significantie die is opgesteld door het Regiebureau Natura 2000.

Deze leden vroegen voorts hoe wordt beoordeeld of bestaand gebruik wel of geen project is, en of er wel of geen significantie is.

Het bevoegd gezag bepaalt aan de hand van de Natuurbeschermingswet 1998 en de (Europese) jurisprudentie of er sprake is van een project. Volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie (C127/02) kan voor de vraag of er sprake is van een project worden aangesloten bij de MER-richtlijn. De MER-richtlijn omschrijft een project als de uitvoering van bouwwerken of de totstandbrenging van andere installaties of werken en andere ingrepen in natuurlijk milieu of landschap, inclusief de ingrepen voor de ontginning van bodemschatten.

Voor de vraag over significantie wordt verwezen naar het antwoord hierboven.

De leden van de fractie van GroenLinks vroegen op grond van welke criteria legalisering van op 31 maart 2010 bestaand gebruik zal plaatsvinden en hoe controle en handhaving zal plaatsvinden.

Bestaand gebruik moet worden bezien aan de hand van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit betekent dat het gebruik geen project met mogelijk significant negatieve gevolgen mag zijn. Onder die voorwaarde kan de vergunningplicht met de daaraan gekoppelde passende beoordeling buiten toepassing blijven. Wel bestaat de mogelijkheid om passende maatregelen te treffen in de vorm van een aanschrijvingsbevoegdheid. Het bevoegd gezag kan degene die het bestaand gebruik uitoefent verplichten informatie te verstrekken over dat gebruik, verplichten preventieve of herstelmaatregelen te treffen of verplichten het gebruik te staken of te beperken.

Voorts vroegen deze leden als de PAS de ecologische onderbouwing niet kan leveren, welke consequenties dit zal hebben.

Het kabinet heeft er vertrouwen in dat op grond van de PAS de ecologische onderbouwing kan worden geleverd.

Ten slotte vroegen de leden van de fractie van GroenLinks welke consequentie de uitspraak van de Raad van State van 7 december jl zal hebben, die als referentiedatum de invoeringsdatum van Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn voorschrijft, hetgeen terug kan gaan tot 1994.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 7 september 2011 onder meer aangegeven dat artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet 1998 buiten toepassing moet worden gelaten voor zover het gaat om leefgebieden voor vogels die zijn aangewezen vóór 7 december 2004.

Zoals aangegeven in de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2011/12, 30 825, nr. 118) zal de regering op korte termijn met een voorstel komen om artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet 1998 in lijn met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak aan te passen zodat ook voor leefgebieden voor vogels hiervan gebruik kan worden gemaakt.

De minister van Infrastructuur en Milieu,

M. H. Schultz van Haegen

Naar boven