Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke
Ordening. In het navolgende ga ik, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, in op de
vragen en opmerkingen uit het verslag waarbij de volgorde van het verslag is aangehouden.
Artikel IVA
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen of het kabinet het met deze leden eens is dat er voor projecten in en nabij
Natura2000 gebieden vrijwel altijd significante effecten zijn, en dat er dus geen vrijstelling van vergunningsplicht zal zijn
in deze gevallen.
Per activiteit wordt aan de hand van de specifieke kenmerken en doelstellingen van het desbetreffende Natura 2000-gebied bepaald
of er sprake is van significante effecten. Er kan daarbij ook gebruik worden gemaakt van de Leidraad Significantie die is
opgesteld door het Regiebureau Natura 2000.
Deze leden vroegen voorts hoe wordt beoordeeld of bestaand gebruik wel of geen project is, en of er wel of geen significantie
is.
Het bevoegd gezag bepaalt aan de hand van de Natuurbeschermingswet 1998 en de (Europese) jurisprudentie of er sprake is van
een project. Volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie (C127/02) kan voor de vraag of er sprake is van een project
worden aangesloten bij de MER-richtlijn. De MER-richtlijn omschrijft een project als de uitvoering van bouwwerken of de totstandbrenging
van andere installaties of werken en andere ingrepen in natuurlijk milieu of landschap, inclusief de ingrepen voor de ontginning
van bodemschatten.
Voor de vraag over significantie wordt verwezen naar het antwoord hierboven.
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen op grond van welke criteria legalisering van op 31 maart 2010 bestaand gebruik
zal plaatsvinden en hoe controle en handhaving zal plaatsvinden.
Bestaand gebruik moet worden bezien aan de hand van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit betekent dat het gebruik geen project
met mogelijk significant negatieve gevolgen mag zijn. Onder die voorwaarde kan de vergunningplicht met de daaraan gekoppelde
passende beoordeling buiten toepassing blijven. Wel bestaat de mogelijkheid om passende maatregelen te treffen in de vorm
van een aanschrijvingsbevoegdheid. Het bevoegd gezag kan degene die het bestaand gebruik uitoefent verplichten informatie
te verstrekken over dat gebruik, verplichten preventieve of herstelmaatregelen te treffen of verplichten het gebruik te staken
of te beperken.
Voorts vroegen deze leden als de PAS de ecologische onderbouwing niet kan leveren, welke consequenties dit zal hebben.
Het kabinet heeft er vertrouwen in dat op grond van de PAS de ecologische onderbouwing kan worden geleverd.
Ten slotte vroegen de leden van de fractie van GroenLinks welke consequentie de uitspraak van de Raad van State van 7 december
jl zal hebben, die als referentiedatum de invoeringsdatum van Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn voorschrijft, hetgeen terug
kan gaan tot 1994.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 7 september 2011 onder meer aangegeven dat
artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet 1998 buiten toepassing moet worden gelaten voor zover het gaat om leefgebieden voor
vogels die zijn aangewezen vóór 7 december 2004.
Zoals aangegeven in de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan de Tweede Kamer (Kamerstukken
II 2011/12, 30 825, nr. 118) zal de regering op korte termijn met een voorstel komen om artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet 1998 in lijn met de
uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak aan te passen zodat ook voor leefgebieden voor vogels hiervan gebruik kan worden
gemaakt.
De minister van Infrastructuur en Milieu,
M. H. Schultz van Haegen