32 581 Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer en enkele andere wetten in verband met aanpassingen in het nabestaandenpensioen, een vergoeding voor deelname van leden van de Eerste Kamer aan internationale parlementaire assemblees en enkele technische wijzigingen (Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2011)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Algemene wet politieke ambtsdragers aan te passen met betrekking tot de dekking van het nabestaandenpensioen en het schrappen van de korting op het nabestaandenpensioen bij een groot leeftijdsverschil tussen partners, in de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer een vergoeding op te nemen voor leden van de Eerste Kamer die deelnemen aan internationale parlementaire assemblees, en enkele technische aanpassingen aan te brengen in diverse wetten op het terrein van politieke ambtsdragers;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 13a, zesde lid, wordt «nabestandenpensioen» vervangen door: nabestaandenpensioen.

B

Na artikel 13a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13b

  • 1. De gewezen minister kan na afloop van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 7, eerste of tweede lid, de vanaf 1 augustus 2003 opgebouwde aanspraken op eigen pensioen omzetten in een aanspraak op nabestaandenpensioen bij overlijden voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.

  • 2. Voor de omzetting van het eigen pensioen, bedoeld in het eerste lid, stelt Onze Minister bij ministeriële regeling een leeftijdsafhankelijke ruilvoet vast.

  • 3. Onze Minister informeert de gewezen minister binnen vier maanden voor de afloop van zijn uitkering over de mogelijkheid, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. De gewezen minister dient zijn keuze binnen zes weken na ontvangst van deze mededeling schriftelijk aan Onze Minister mee te delen. Tot het moment van het eindigen van de termijn van zes weken, verkrijgt de gewezen minister een premievrije aanspraak op nabestaandenpensioen overeenkomstig de tijd tot het moment van aftreden van de minister.

  • 5. Als omzetting als bedoeld in het eerste lid gevolgd wordt door een waardeoverdracht als bedoeld in artikel 107, wordt de vermindering van het eigen pensioen aangepast. De aanspraak op nabestaandenpensioen als bedoeld in het eerste lid, wordt omgezet in een aanspraak op eigen pensioen met inachtneming van de ruilvoet, bedoeld in het tweede lid.

  • 6. Als een gewezen minister op enig moment opnieuw minister wordt, wordt de vermindering van het eigen pensioen, bedoeld in het eerste lid, aangepast. De aanspraak op nabestaandenpensioen als bedoeld in het eerste lid, wordt omgezet in een aanspraak op eigen pensioen met inachtneming van de ruilvoet, bedoeld in het tweede lid, behorende bij de leeftijd van de minister op het moment dat hij opnieuw het ambt van minister vervult.

  • 7. Het vijfde en zesde lid zijn niet van toepassing bij het einde van het huwelijk na aftreden van de minister en voor waardeoverdracht of voor het opnieuw vervullen van het ministerschap.

C

In artikel 22 vervalt het vijfde lid.

D

Na artikel 40 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 40a

  • 1. In afwijking van artikel 13b, derde lid, informeert Onze Minister de gewezen minister van wie de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 7, eerste of tweede lid, is geëindigd in de periode gelegen tussen 31 december 2007 en de dag van inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2011, binnen vier maanden na inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2011 over de mogelijkheid, bedoeld in artikel 13b, eerste lid.

  • 2. De gewezen minister kan tot een jaar na de inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2011 Onze Minister verzoeken tot omzetting van eigen pensioen in nabestaandenpensioen als bedoeld in artikel 13b.

E

In artikel 52, derde lid, vervalt de laatste volzin.

F

In artikel 58a, zesde lid, wordt «nabestandenpensioen» vervangen door: nabestaandenpensioen.

G

Na artikel 58a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 58b

  • 1. Een gewezen kamerlid kan na afloop van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 52, eerste of tweede lid, de vanaf 1 augustus 2003 opgebouwde aanspraken op eigen pensioen omzetten in een aanspraak op nabestaandenpensioen bij overlijden voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.

  • 2. Voor de omzetting van het eigen pensioen, bedoeld in het eerste lid, stelt Onze Minister bij ministeriële regeling een leeftijdsafhankelijke ruilvoet vast.

  • 3. Onze Minister informeert het gewezen kamerlid binnen vier maanden voor het einde van de uitkering over de mogelijkheid, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Het gewezen kamerlid dient zijn keuze binnen zes weken na ontvangst van deze mededeling schriftelijk aan Onze Minister mee te delen. Tot het moment van het eindigen van de termijn van zes weken, verkrijgt het gewezen kamerlid een premievrije aanspraak op nabestaandenpensioen overeenkomstig de tijd tot het moment van aftreden van het kamerlid.

  • 5. Als omzetting als bedoeld in het eerste lid gevolgd wordt door een waardeoverdracht als bedoeld in artikel 107, wordt de vermindering van het eigen pensioen aangepast. De aanspraak op nabestaandenpensioen als bedoeld in het eerste lid, wordt omgezet in een aanspraak op eigen pensioen met inachtneming van de ruilvoet, bedoeld in het tweede lid.

  • 6. Als een gewezen kamerlid op enig moment opnieuw kamerlid wordt, wordt de vermindering van het eigen pensioen, bedoeld in het eerste lid, aangepast. De aanspraak op nabestaandenpensioen als bedoeld in het eerste lid, wordt omgezet in een aanspraak op eigen pensioen met inachtneming van de ruilvoet, bedoeld in het tweede lid, behorende bij de leeftijd van het kamerlid op het moment dat hij opnieuw lid van de Tweede Kamer wordt.

  • 7. Het vijfde en zesde lid zijn niet van toepassing bij het einde van het huwelijk na aftreden van het kamerlid en voor waardeoverdracht of voor het opnieuw lid worden van de Tweede Kamer.

H

Artikel 59a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De in het eerste lid bedoelde franchise is:

    • a. voor het gepensioneerde kamerlid dat voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als gehuwd wordt aangemerkt twintig zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag dat geldt voor een gehuwde per 1 januari van het jaar waarin het recht op pensioen ontstaat;

    • b. voor het gepensioneerde kamerlid dat voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als ongehuwd wordt aangemerkt tien zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag dat geldt voor een ongehuwde per 1 januari van het jaar waarin het recht op pensioen ontstaat.

2. Het vijfde lid, eerste zin, komt te luiden: Wanneer de in het derde lid bedoelde bedragen op grond van persoonlijke omstandigheden worden gewijzigd, wordt de pensioengrondslag herberekend.

I

Artikel 59b, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. Voor de toepassing van hoofdstuk 5 wordt de toeslag ingevolge dit artikel niet onder pensioen begrepen.

J

In artikel 67 vervalt het vijfde lid.

K

Artikel 67a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het nabestaandenpensioen tellend jaar na 31 december 1985 2,5 procent van 75 procent van het tot een jaarbedrag herleide bedrag van de nabestaandenuitkering en de vakantie-uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De toeslag gaat in met ingang van de maand waarin het recht daarop ontstaat en wordt met ingang van 1 januari van ieder jaar aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 105, eerste lid, vanaf 1 juli 1999.

L

Artikel 67b, derde lid, aanhef en onderdeel a, komt te luiden:

  • 3. De toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het nabestaandenpensioen tellend jaar na 31 december 1985 2,5 percent van het verschil tussen 75 percent van het tot een jaarbedrag herleide bedrag van de nabestaandenuitkering en de vakantie-uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, zoals die wet geldt op 1 januari van het jaar waarin recht op nabestaandenpensioen ontstaat, zonder de vermindering en het verminderde bedrag. De toeslag bedraagt niet meer dan 75 percent van het in de eerste volzin eerstbedoelde bedrag en kan niet negatief zijn. De toeslag wordt nader vastgesteld:

    • a. met ingang van 1 januari van ieder jaar volgens de regels, bedoeld in artikel 105, eerste lid, vanaf 1 juli 1999;.

M

Artikel 70a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. voor de wees, bedoeld in artikel 70, eerste lid, onder a, 0,375 percent van de tot een jaarbedrag herleide som van de nabestaandenuitkering en de halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, zoals die wet geldt op 1 januari van het jaar waarin recht op nabestaandenpensioen ontstaat, vermeerderd met de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet;.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Indien aanspraak ontstaat op de toeslag, bedoeld in het tweede lid, geeft de wees hiervan onverwijld kennis aan Onze Minister. De toeslag gaat niet eerder in dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin de kennisgeving werd gedaan of waarin die toeslag ambtshalve is toegekend.

3. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De toeslag gaat in met ingang van de maand waarin het recht daarop ontstaat en wordt met ingang van 1 januari van ieder jaar aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 105, eerste lid.

N

Na artikel 85 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 85a

  • 1. In afwijking van artikel 58b, derde lid, informeert Onze Minister het gewezen kamerlid van wie de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 52, eerste of tweede lid, is geëindigd in de periode gelegen tussen 31 december 2007 en de dag van inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2011, binnen vier maanden na inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2011 over de mogelijkheid, bedoeld in artikel 58b, eerste lid.

  • 2. De gewezen minister kan tot een jaar na de inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2011 Onze Minister verzoeken tot omzetting van eigen pensioen in nabestaandenpensioen als bedoeld in artikel 58b.

O

Artikel 97 komt te luiden:

Artikel 97. Inbouwbedrag

  • 1. Voor een belanghebbende die tevens recht heeft op een algemeen pensioen, wordt het deel daarvan dat geacht kan worden betrekking te hebben op een tijd overeenkomende met de diensttijd, waarnaar zijn pensioen is of geacht wordt te zijn berekend, tot een maximum van 40 jaren, gerekend deel uit te maken van het bedrag van zijn pensioen, met dien verstande dat:

    • a. voor zover diensttijd met 3,5 percent per jaar met pensioen wordt vergolden, deze diensttijd met 2 wordt vermenigvuldigd;

    • b. voor zover diensttijd met 0,875 percent per jaar met pensioen wordt vergolden, deze diensttijd met 0,5 wordt vermenigvuldigd.

    Het in de vorige volzin omschreven deel wordt inbouwbedrag genoemd.

  • 2. Het inbouwbedrag wordt berekend aan de hand van het bedrag van het algemeen pensioen zoals dat luidt op 1 januari van het jaar waarin het recht op ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, bijzonder nabestaandenpensioen of wezenpensioen ontstaat.

  • 3. Indien het bedrag van het algemeen pensioen op grond van persoonlijke omstandigheden wordt gewijzigd, wordt de pensioengrondslag herberekend. Het herberekende pensioen gaat, onverminderd artikel 14c, tweede lid, in op dezelfde dag als waarop de bedoelde wijziging zich heeft voorgedaan.

  • 4. Ten aanzien van hem die op het tijdstip met ingang waarvan voor hem recht op algemeen pensioen ontstaat, reeds recht op pensioen heeft, vindt het vorige lid toepassing met ingang van de eerste dag van de maand waarin het recht op algemeen pensioen is ontstaan, of zo veel later als het pensioen is ingegaan.

  • 5. Op een nabestaandenpensioen, niet zijnde een pensioen als bedoeld in artikel 17 of 62, dat is afgeleid van een pensioen waarop, in verband met het recht op een algemeen pensioen voor gehuwden, het eerste lid van toepassing was, vindt dat lid niet eerder toepassing dan met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op die waarin dat pensioen krachtens het bepaalde in artikel 115, eerste lid, is geëindigd.

  • 6. Het inbouwbedrag overschrijdt niet het bedrag van het algemeen pensioen, dat geacht kan worden betrekking te hebben op het tijdvak, liggende tussen de aanvang en het einde van de diensttijd waarnaar het pensioen is of geacht wordt te zijn berekend.

P

Artikel 105, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Een pensioen op grond van de tweede of de derde afdeling van deze wet, daaronder niet begrepen de inbouw- en franchisebedragen, wordt telkens aangepast overeenkomstig een aanpassing aan een algemene bezoldigingswijziging, van een pensioen van een gepensioneerde overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP die werkzaam is geweest in de sector Rijk.

Q

Artikel 137a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid wordt «vancommissaris» vervangen door: van commissaris.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van artikel 131 komt de uitkering die de provincie of de gemeente na ontheffing van de waarneming verschuldigd is op grond van het eerste lid ten laste van Hoofdstuk VII van de rijksbegroting.

R

Na artikel 137a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 137b. Uitkering na herindeling

Bij eervol ontslag van een burgemeester wegens opheffing van de gemeente komt de uitkering ten laste van hoofdstuk VII van de Rijksbegroting.

S

Artikel 138a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 130, tweede lid, onder c» telkens vervangen door: artikel 130, vierde lid, onder c.

2. In het vijfde lid wordt «nabestandenpensioen» vervangen door: nabestaandenpensioen.

T

Na artikel 138a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 138b

  • 1. Een gewezen lid van gedeputeerde staten kan na afloop van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 132, eerste of tweede lid, de vanaf 1 augustus 2003 opgebouwde aanspraken op eigen pensioen omzetten in een aanspraak op nabestaandenpensioen bij overlijden voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.

  • 2. Voor de omzetting van het eigen pensioen, bedoeld in het eerste lid, stelt Onze Minister bij ministeriële regeling een leeftijdsafhankelijke ruilvoet vast.

  • 3. Gedeputeerde staten informeert het gewezen lid van gedeputeerde staten binnen vier maanden voor het einde van de uitkering over de mogelijkheid, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Het gewezen lid van gedeputeerde staten dient zijn keuze binnen zes weken na ontvangst van deze mededeling schriftelijk aan gedeputeerde staten mee te delen. Tot het moment van het eindigen van de termijn van zes weken, verkrijgt het gewezen lid van gedeputeerde staten een premievrije aanspraak op nabestaandenpensioen overeenkomstig de tijd tot het moment van aftreden van de minister.

  • 5. Als omzetting als bedoeld in het eerste lid gevolgd wordt door een waardeoverdracht als bedoeld in artikel 160a, wordt de vermindering van het eigen pensioen aangepast. De aanspraak op nabestaandenpensioen als bedoeld in het eerste lid, wordt omgezet in een aanspraak op eigen pensioen met inachtneming van de ruilvoet, bedoeld in het tweede lid.

  • 6. Als een gewezen lid van gedeputeerde staten op enig moment opnieuw lid van gedeputeerde staten wordt, wordt de vermindering van het eigen pensioen, bedoeld in het eerste lid, aangepast. De aanspraak op nabestaandenpensioen als bedoeld in het eerste lid, wordt omgezet in een aanspraak op eigen pensioen met inachtneming van de ruilvoet, bedoeld in het tweede lid, behorende bij de leeftijd van het lid van gedeputeerde staten op het moment dat hij opnieuw lid wordt van gedeputeerde staten.

  • 7. Het vijfde en zesde lid zijn niet van toepassing bij het einde van het huwelijk na aftreden van het lid van gedeputeerde staten en voor waardeoverdracht of voor het opnieuw lid worden van gedeputeerde staten.

U

In artikel 145 vervalt het vijfde lid.

V

Na artikel 163b worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 163c

  • 1. In afwijking van artikel 138b, derde lid, informeert gedeputeerde staten het gewezen lid van gedeputeerde staten van wie de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 132, eerste of tweede lid, is geëindigd in de periode gelegen tussen 31 december 2007 en de dag van inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2011, binnen vier maanden na inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2011 over de mogelijkheid, bedoeld in artikel 138b, eerste lid.

  • 2. Het gewezen lid van gedeputeerde staten kan tot een jaar na de inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2011 gedeputeerde staten verzoeken tot omzetting van eigen pensioen in nabestaandenpensioen als bedoeld in artikel 138b.

Artikel 163d

Ten aanzien van leden van het dagelijks bestuur van een waterschap die na de waterschapsverkiezingen in 2008 op 8 januari 2009 zijn herbenoemd, wordt voor de opbouw van het pensioen over de pensioengeldige tijd tot en met 7 januari 2009 gerekend met de pensioengrondslag gebaseerd op de wedde die het lid van het dagelijks bestuur genoot op 7 januari 2009.

ARTIKEL II

In artikel 44 van de Gemeentewet vervalt het na het achtste lid opgenomen vijfde lid.

ARTIKEL III

De Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 44 wordt het achtste lid vernummerd tot zevende lid.

B

In artikel 48, zevende lid, wordt «burgemeester» vervangen door: voorzitter.

ARTIKEL IV

Artikel 21 van de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde tot en met vijfde lid worden vernummerd tot tweede tot en met vierde lid.

ARTIKEL V

De Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, tweede lid, wordt «algemene maatregel van bestuur» vervangen door ministeriële regeling.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

2. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. In de in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in deze algemene maatregel van bestuur opgenomen bedragen bij ministeriële regeling kunnen worden gewijzigd op een in deze algemene maatregel van bestuur aangegeven wijze.

ARTIKEL VI

Artikel 3 van de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

2. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. In de in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in deze algemene maatregel van bestuur opgenomen bedragen bij ministeriële regeling kunnen worden gewijzigd op een in deze algemene maatregel van bestuur aangegeven wijze.

ARTIKEL VII

De Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, tweede lid, wordt «algemene maatregel van bestuur» vervangen door ministeriële regeling.

B

Aan artikel 5 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de in Nederland gekozen vertegenwoordigers in de Vergadering bestaande uit de vertegenwoordigers van de volkeren van de in de Europese Gemeenschappen verenigde staten.

ARTIKEL VIII

Artikel 6 van de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement vervalt.

ARTIKEL IX

In de Wet van 18 december 2008, houdende wijziging van de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement in verband met de totstandkoming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (Stb. 2009, 37) vervalt artikel III.

ARTIKEL X

Artikel I, onderdelen H en I, van de Wet van 17 februari 2010 tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en enige andere wetten in verband met de harmonisatie van de uitkeringsrechten en het onder de werking van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers brengen van de commissarissen van de Koning, de burgemeesters en de bestuurders van waterschappen (Stb. 72) treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2005.

ARTIKEL XI

De Wet vergoedingen leden Eerste Kamer wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9a

  • 1. De Kamerleden die uit hoofde van hun lidmaatschap van de Eerste Kamer der Staten-Generaal een functie vervullen in een internationale parlementaire assemblee, deelnemen aan vergaderingen die voortvloeien uit voor nationale parlementen geldende verplichtingen uit hoofde van Europese of internationale verdragen dan wel anderszins uit hoofde van een uit het lidmaatschap van de Eerste Kamer der Staten-Generaal voortvloeiende verplichting deel te nemen aan vergaderingen met leden van andere nationale parlementen en voor deelname aan deze vergaderingen geen honorering ontvangen, ontvangen daarvoor een vergoeding op grond van dit artikel.

  • 2. De vergoeding bedraagt per vergaderdag 25% van de vergoeding berekend op grond van artikel 4.

B

In artikel 18, tweede lid, vervalt «Het bedrag van de vergoeding wordt afgerond op hele guldens.».

ARTIKEL XII

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdelen H, I, K, L, M, O en P, werkt terug tot en met 31 december 2008.

  • 3. Artikel I, onderdelen Q en R, werkt terug tot en met 27 februari 2010.

  • 4. Artikel III, onderdeel B, werkt terug tot en met 10 maart 2010.

  • 5. De artikelen VII, onderdeel B, en VIII werken terug tot en met 24 maart 2010.

ARTIKEL XIII

Deze wet wordt aangehaald als: Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2011.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Naar boven