32 550 Voorstel van wet van de leden Koşer Kaya en Van Hijum tot wijziging van de Ambtenarenwet en enige andere wetten in verband met het in overeenstemming brengen van de rechtspositie van ambtenaren met die van werknemers met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht (Wet normalisering rechtspositie ambtenaren)

Nr. 31 NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID HEIJNEN TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 27

Ontvangen 6 juni 2012

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel I, artikel 3, onderdeel c, wordt aan het slot vóór de puntkomma ingevoegd: , alsmede de burgerlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 12o, eerste lid, van de Militaire Ambtenarenwet 1931.

II

Na artikel IId wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIe

De Militaire Ambtenarenwet 1931 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 12i, derde lid, vervalt.

B

Na titel IV wordt een titel ingevoegd, luidende:

Titel IVa Burgerlijke ambtenaren, werkzaam bij het Ministerie van Defensie

Artikel 12o

  • 1. Onze Minister kan burgerlijke ambtenaren aanstellen om werkzaam te zijn bij het Ministerie van Defensie.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister worden voor de ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, voorschriften vastgesteld betreffende:

    • a. aanstelling, schorsing en ontslag;

    • b. het onderzoek naar de geschiktheid en de bekwaamheid;

    • c. bezoldiging en wachtgeld;

    • d. diensttijden;

    • e. verlof en vakantie;

    • f. voorzieningen in verband met ziekte;

    • g. bescherming bij de arbeid;

    • h. woon-, verblijfs- en bereikbaarheidsverplichtingen;

    • i. medezeggenschap;

    • j. overige rechten en verplichtingen;

    • k. disciplinaire straffen, met dien verstande dat een boete dan wel een inhouding of korting op de bezoldiging per opgelegde disciplinaire straf ten hoogste gelijk is aan het bedrag van het salaris van de ambtenaar over anderhalve maand;

    • l. de instelling en werkwijze van commissies waaraan de beslissing met uitsluiting van administratieve organen is opgedragen, voor zover deze worden mogelijk gemaakt;

    • m. de wijze, waarop met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel overleg wordt gepleegd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren, alsmede de gevallen waarin overeenstemming in dat overleg dient te worden bereikt;

    • n. de gevallen waarin berichten inzake de rechtspositie van de ambtenaar in afwijking van artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend elektronisch verzonden behoeven te worden en de voorwaarden die daarbij in acht worden genomen.

  • 3. De paragrafen 3, 4 en 5 van de Ambtenarenwet 201. zijn van toepassing op de ambtenaren, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Het is de ambtenaar in de zin van het eerste lid toegestaan deel te nemen aan een staking of andere vormen van collectieve actie, tenzij de deelname aan die staking of collectieve actie de operationele inzet van de krijgsmacht kan verstoren of belemmeren.

Toelichting

Dit amendement regelt dat het burgerpersoneel van defensie ook onder de uitzonderingen van deze wet vallen. Met het onderhavige wetsvoorstel worden er binnen Defensie twee rechtsposities gecreëerd. Militair defensiepersoneel behoudt de publiekrechtelijke rechtspositie, terwijl burgerlijk defensiepersoneel een private rechtspositie krijgt, ondanks dat het in de praktijk onmogelijk is voor beide groepen om zonder elkaar te functioneren. De indiener acht het daarom onwenselijk om twee systemen naast elkaar te creëren.

Daarom wordt met dit amendement – in navolging van het militair defensiepersoneel – ook het burgerlijk defensiepersoneel uitgezonderd van de wet. Daartoe wordt via onderdeel I, de uitzondering rondom het militaire personeel in artikel 3, onder c, uitgebreid tot het burgerpersoneel van defensie. Via onderdeel worden daarmee samenhangende wijzigingen van de Militaire Ambtenarenwet 1931 aangebracht.

Daarbij wordt in een nieuw artikel 12o, eerste lid, in de Militaire Ambtenarenwet 1931 aan de Minister van Defensie de bevoegdheid toegekend om burgerlijke ambtenaren aan te stellen. De Minister van Defensie heeft die bevoegdheid thans op grond van artikel 1 Ambtenarenwet, maar dat artikel komt met onderhavig wetsvoorstel te vervallen.

Artikel 12o, tweede en derde lid, komen overeen met het in de tweede nota van wijziging voorgestelde artikel 50, eerste en derde lid, Politiewet 1993. In het tweede lid is de opsomming opgenomen uit het huidige artikel 125, eerste lid, Ambtenarenwet betreffende de onderwerpen uit de rechtspositieregelingen. In het derde lid zijn de paragrafen 3, 4 en 5 van de nieuwe Ambtenarenwet van overeenkomstige toepassing verklaard. Het betreft kort gezegd die bepalingen uit de Ambtenarenwet die altijd dienen te gelden, of de ambtenaar nu is aangesteld of met hem een arbeidsovereenkomst wordt gesloten.

In het vierde lid is de tekst opgenomen van het huidige artikel 12i, derde lid. Deze bepaling regelt het stakingsrecht van het burgerlijk defensiepersoneel en is thans opgenomen in het artikel dat het stakingsrecht voor militaire ambtenaren regelt. Nu er een aparte titel voor burgerlijke defensieambtenaren wordt ingevoerd, ligt het voor de hand die bepaling daar op te nemen, waarbij dan tevens een verwijzing naar artikel 1 Ambtenarenwet kan worden aangepast.

Het amendement wordt gewijzigd om enige redactionele verbeteringen door te voeren.

Heijnen

Naar boven