32 549 Wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecommunicatierichtlijnen

Nr. 35 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN DAM C.S. TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 22

Ontvangen 14 juni 2011

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

Na artikel I, onderdeel AI, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

AIa

Na artikel 7.6 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.6a

  • 1. Een aanbieder van een internettoegangsdienst aan een eindgebruiker kan de levering van deze dienst slechts geheel of gedeeltelijk beëindigen of opschorten:

    • a. op verzoek van de abonnee;

    • b. bij een tekortkoming in de nakoming van de betalingsverplichting door de abonnee of faillissement van de abonnee;

    • c. bij bedrog in de zin van artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek door de abonnee;

    • d. wanneer de looptijd van de overeenkomst van bepaalde duur tot levering van de internettoegangsdienst afloopt;

    • e. ter uitvoering van een wettelijk voorschrift of rechterlijk bevel; en

    • f. bij overmacht en onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. De aanbieder gaat niet over tot een maatregel als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, dan nadat hij de abonnee schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van het voornemen om tot deze maatregel over te gaan, voorzien van een schriftelijke motivering omtrent het gestelde bedrog, en hij de abonnee een redelijke termijn heeft geboden om op het voornemen en het gestelde bedrog te reageren.

Toelichting

Het demissionair kabinet heeft aangegeven dat zij sympathie heeft voor beleid dat gebruikers wil beschermen tegen lichtvaardig afsluiten van internettoegang (zie onder meer Kamerstukken II 2009/10, 21 501-33, nr. 230). Op dit moment kunnen internetproviders volgens hun algemene voorwaarden om talloze redenen de internettoegang van gebruikers beperken of afsluiten. Gelet op het belang van internettoegang in Nederland, is het noodzakelijk om de omstandigheden waaronder een aanbieder internettoegang mag beëindigen of opschorten, limitatief te omschrijven. Met de term «aanbieder van een internettoegangsdienst» wordt gedoeld op de term, zoals deze wordt gebruikt in de bijlage behorende bij artikel 13.2a van de Telecommunicatiewet. Voor alle duidelijkheid ziet dit nieuwe artikel niet op webhosting. Conform de wettelijke bepalingen en de Notice and Takedown-procedure die de sector zef heeft opgesteld, kunnen websites offline gehaald worden als sprake is van onmiskenbaar onrechtmatige of strafbare zaken.

In onderdeel a is opgenomen dat de aanbieder de dienst mag beëindigen als de abonnee daarom verzoekt. De abonnee is de persoon die het contract heeft gesloten met de aanbieder van de internettoegangsdienst. Die kan zelf het contract beëindigen, waarna de aanbieder de dienstverlening kan beëindigen.

Onderdeel b regelt dat de aanbieder de dienst mag beëindigen als de abonnee zijn betalingsverplichtingen niet nakomt of failliet gaat. Conform het contractrecht uit het Burgerlijk Wetboek moet de abonnee daarbij eerst in gebreke worden gesteld en krijgt de gelegenheid het gebrek te herstellen en alsnog aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Indien de abonnee meent wel betaald te hebben staat hem indien nodig de weg naar geschillencommissie, OPTA of rechter open.

Onderdeel c regelt dat de aanbieder de dienst mag beëindigen als de abonnee bedrog heeft gepleegd, zoals bijvoorbeeld het opgeven van een valse identiteit of een vals adres. De aanbieder moet dit bedrog wel aantonen, dus de bewijslast ligt bij de aanbieder. Met het tweede lid wordt gegarandeerd dat de aanbieder een zorgvuldige procedure volgt indien hij van mening is dat de abonnee bedrog heeft gepleegd.

Onderdeel d regelt dat een aanbieder de dienstverlening mag beëindigen als de contractstermijn van een overeenkomst voor bepaalde duur afloopt. Normaal gesproken wordt zo’n overeenkomst voortgezet als een overeenkomst van onbepaalde duur die per maand opzegbaar is. De abonnee zal bij het afsluiten van een abonnement voor een internettoegangsdienst er op rekenen dat zijn abonnement na een initiële contractsduur van één of twee jaar wordt voortgezet als overeenkomst voor onbepaalde duur. Vandaar dat in dit onderdeel is opgenomen dat de dienstverlening alleen mag worden beëindigd als de abonnee goedkeuring heeft verleend aan de overeenkomst dat de dienstverlening eindigt na afloop van de contractperiode. Dat garandeert dat een abonnee goed geïnformeerd is en zijn instemming heeft gegeven aan beëindiging van de dienstverlening en dus niet tegen zijn zin wordt afgesloten.

In onderdeel e wordt geregeld dat de aanbieder de internettoegangsdienst kan beëindigen indien hij daartoe door de wet of de rechter wordt verplicht.

In onderdeel f wordt geregeld dat bij overmacht zoals bedoeld in artikel 6:258 van het Burgerlijk Wetboek de dienstverlening gestaakt kan worden. Dit onderdeel verandert daar niets aan, maar dient hier wel te worden opgenomen.

Deze zes situaties geven een limitatieve opsomming van de mogelijkheden die de aanbieder heeft om de dienstverlening te beëindigen. Om andere redenen dan de hier genoemde, is beëindiging van de dienstverlening dus niet toegestaan. Dat garandeert dat mensen niet zomaar kunnen worden afgesloten van internet.

De indieners hechten eraan te benadrukken dat in artikel 7.4a al geregeld wordt dat een internetverbinding geblokkeerd kan worden om de veiligheid en integriteit van het netwerk te garanderen. De beëindiging van de dienstverlening om diezelfde reden zou een disproportionele maatregel zijn. De abonnee heeft immers de kans de bedreigingen voor de veiligheid en integriteit van het netwerk die door zijn verbinding of randapparatuur wordt veroorzaakt, te beëindigen. Als hij dat doet, kan de verbinding worden hersteld en zodoende de dienstverlening worden voortgezet.

Van Dam

Verhoeven

Braakhuis

Naar boven