21 501-33
Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

nr. 230
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juni 2009

Onderstaand doen wij u toekomen de geannoteerde agenda ter voorbereiding van de VTE-Raad over telecom en energie die op 11 en 12 juni as. bijeen zal komen in Luxemburg.

Op 11 juni spreekt de Raad over telecommunicatie. De agenda van de Raad is beperkt tot een debat over het Europese beleid ter beveiliging van vitale informatie-infrastructuur. Daarnaast zal buiten Raadskader en op informele basis worden gesproken over de stand van zaken rondom de herziening van het EU-reguleringskader voor de elektronische communicatiesector. Voor een toelichting op beide onderwerpen verwijzen wij u naar de bijlage.

Ten aanzien van de voorstellen voor de nieuwe roamingverordening, kunnen wij u meedelen dat het Europees Parlement deze inmiddels heeft bekrachtigd. De voorstellen wachten momenteel op bekrachtiging door de Raad en zullen dan zoals voorzien per 1 juli 2009 van kracht worden.

Op 12 juni spreekt de Raad over energie. Het voorzitterschap beoogt tijdens de Raad een politiek akkoord te bereiken over de herziening van de richtlijn strategische olievoorraden. Daarnaast zal de Raad de voortgang bespreken van enkele voorstellen op gebied van energie-efficiëntie, namelijk de herziening van de Kaderrichtlijn Energie-etikettering, de herziening van de richtlijn energieprestaties van gebouwen en de richtlijn labeling banden. Tenslotte zullen Commissie en voorzitterschap de Raad informeren over diverse internationale ontwikkelingen op energiegebied.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

De staatssecretaris van Economische Zaken,

F. Heemskerk

BIJLAGE GEANNOTEERDE AGENDA VTE-RAAD (TELECOM EN ENERGIE) D.D. 11 EN 12 JUNI 2009

AgendapuntBehandeling
Telecommunicatie 
Europees netwerk- en informatieveiligheidsbeleidGedachtewisseling
DiversenInformatie voorzitterschap/Commissie
Energie 
Herziening richtlijn strategische olievoorradenPolitieke besluitvorming
Energie-efficiency: • herziening van de Kaderrichtlijn Energie-etikettering • herziening van de richtlijn energieprestaties van gebouwen 
richtlijn labeling bandenBespreking voortgang
Internationale relatiesInformatie voorzitterschap/Commissie

TELECOMMUNICATIE

De toekomst van het beleid inzake netwerk- en informatiebeveiliging Gedachtewisseling

Het voorzitterschap beoogt aan de hand van discussievragen van gedachten te wisselen over het Europese beleid inzake netwerk- en informatiebeveiliging voor de middellange termijn. Elektronische communicatienetwerken en informatiesystemen zijn inmiddels het zenuwstelsel van onze informatiemaatschappij geworden. Veiligheid en vertrouwen in een goed functioneren van die netwerken en systemen nemen daarom in belang toe en vragen om een actieve overheidsrol. Gezien de wereldwijde verbondenheid van de moderne netwerken vindt de aantasting van het vertrouwen ook in belangrijke mate op internationale schaal plaats. Eerdere cyberaanvallen op individuele lidstaten hebben aangetoond dat een Europees brede benadering, in aanvulling van nationale initiatieven veel kan bieden.

In 2004 is het Europese agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging ENISA opgericht. Tot de taken van het agentschap behoort de opbouw en uitwisseling van kennis en expertise en het bieden van een platform voor samenwerking met het grote aantal betrokken partijen uit het bedrijfsleven, de academische wereld en de overheid.

Het mandaat van het agentschap is vorig jaar verlengd tot maart 2012, na een evaluatie van het functioneren van ENISA als spil van het Europese netwerken veiligheidsbeleid.

Op dit moment wordt bezien of het Europese beleid aanscherping behoeft. Daarbij speelt ook dat de Commissie constateert dat de risico’s verbonden aan de alomtegenwoordigheid van ICT in combinatie met globalisering en voortschrijdende technologie alleen maar toenemen.

Het uitbrengen van de mededeling over de bescherming van de vitale informatie-infrastructuur (CIIP) past ook in de wens van de Commissie om met de Raad en Europees Parlement in debat te gaan over netwerk- en informatieveiligheid. Vitale informatie-infrastructuren betreffen die netwerken die essentiële goederen of diensten verschaffen of andere vitale infrastructuren (zoals energie- en transportnetwerken) ondersteunen. Deze netwerken worden als vitaal beschouwd, omdat verstoring of vernietiging ervan een ernstige uitwerking kan hebben op vitale maatschappelijke functies. In die hoedanigheid vormt de bescherming van de vitale netwerken een specifiek onderdeel van bredere Europees beleid op het gebied van netwerk- en informatiebeveiliging.

Nederland is overtuigd van de waarde die Europese samenwerking en ENISA als platform haar waarde heeft bewezen in de afgelopen periode, nu zowel de netwerken zelf als de bedreigingen daarvan in complexiteit verder toenemen. Gevraagd naar de richting van het beleid voor de komende periode, zal Nederland het volgende inbrengen.

Het vergroten van bewustwording en voorlichting aan de gebruikers blijft een waardevolle basis voor netwerkveiligheid. De weerbaarheid van de Europese netwerken en de bescherming van de ICT-infrastructuur is reeds een aandachtspunt in EU-verband en dat moet met prioriteit worden voortgezet. Daarvan maakt ook deel uit een goede Europese koppeling van de R&D-doelstellingen aan de beleiddoelstellingen, in het bijzonder het vergroten van de betrouwbaarheid van hardware- en software producten. Vanuit de optiek van risicobeheersing is het gewenst dat er een gezamenlijke visie en uitvoeringskader worden ontwikkeld voor continuïteitsplanning voor de beheerders van elektronische communicatienetwerken en de aanbieders van diensten. Dat kan zeer goed vorm krijgen in het kader van ENISA, maar ook initiatieven vanuit de private sector kunnen een bijdrage leveren. Op basis van dergelijke visies of kaders kunnen ook op Europese schaal oefeningen – die voor 2010 al zijn aangekondigd – gecoördineerd worden uitgevoerd.

Publiek-private samenwerking is een belangrijk element in het werken aan netwerkveiligheid. De hechte samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en wetenschap is één van de belangrijkste voorwaarden voor een breed gedragen verdere ontwikkeling van netwerk- en informatiebeveiliging op Europese schaal.

Tenslotte zal Nederland wijzen op de noodzaak voor een goede coördinatie bij elektronische authenticatie en identiteitsmanagement, mede om daarmee online fraude, spam, malware, botnets tegen te gaan en het versterken van de samenwerking tussen de nationale alerterings- en waarschuwingsorganisaties.

Diversen – Internet of Things Informatie voorzitterschap/Commissie

De Commissie zal de Raad informeren over de stand van zaken omtrent de mededeling van de Commissie over «Toekomstige netwerken en het internet» uit 2008. «Het internet van de toekomst» betreft een combinatie van nieuwe internettoepassingen, zoals de uitbreiding van sociale digitale netwerken, mobiel internet en tv, nomadische (GPS-gebaseerde) diensten, en het gebruik van smart tags1. In haar mededeling schetst de Commissie wat de lidstaten moeten doen om dat internet van de toekomst ook te kunnen benutten, te beginnen bij het bevorderen van optimale breedbanduitrol en -toegang. Ook e-vaardigheden zijn een aandachtspunt.

Nederland kan, onder meer vanwege de gerichtheid op de export sterk profiteren van het nieuwe internet. Het valt goed te denken dat de inzet van smart tags logistieke processen ingrijpend zullen veranderen. Nederland, koploper op het gebied van breedbanduitrol en -toegang, presteert goed op de aandachtsgebieden die de Commissie benoemt.

Diversen – Safer Internet for Children Informatie van het voorzitterschap

Het voorzitterschap zal een terugkoppeling verzorgen van de Ministeriele Conferentie met als thema het veilig gebruik van internet door kinderen, gehouden in Praag op 20 april 2009.

Stand van zaken herziening EU-reguleringskader voor de elektronische communicatiesector

Op 6 mei 2009 stemde het Europees Parlement (EP) in tweede lezing over de herziening van het Europese reguleringskader voor de elektronische communicatiesector. Het EP heeft het wetgevingspakket aangenomen, met daarbij het zgn. amendement 138 over toegang tot internet. Daarmee verwierp het EP een compromis over dit amendement dat eerder in onderhandelingen tussen vertegenwoordigers van Raad en EP tot stand kwam. Onderstaand treft u het Nederlandse standpunt ten aanzien van dat amendement aan. Vervolgens wordt het verdere proces van besluitvorming beschreven.

Amendement 138

Met het afwijken van het compromis dat in de aanloop naar de plenaire stemming in onderhandelingen tussen vertegenwoordigers van Raad en EP (triloog) was bereikt, vormt amendement 138 het breekpunt in de onderhandelingen over het telecompakket. Amendement 138 betreft het debat rond de toegang tot internet. Het EP had in eerste lezing met diens amendement 138 willen bereiken dat gebruikers door providers slechts na een rechterlijke uitspraak van internet mogen worden afgesloten. Daarbij verwees het EP naar de vrijheid van meningsuiting en informatievergaring, zoals neergelegd in het Handvest van de Grondrechten van de EU. De Raad nam dit amendement echter niet over in zijn gemeenschappelijk standpunt in eerste lezing.

Daarmee werd amendement 138 onderwerp van onderhandeling in tweede lezing. In het voorlopig akkoord dat hierna in onderhandeling tussen vertegenwoordigers van de Raad en het EP tot stand kwam, was een compromistekst opgenomen op grond waarvan het wel mogelijk zou zijn gebruikers zonder rechterlijke tussenkomst af te sluiten van internet. Gebruikers zouden in dat geval het recht op toegang tot de rechter moeten hebben, maar de verplichte tussenkomst van de rechter vooraf was hiermee van tafel. Het EP verwierp dit compromis echter in plenaire stemming en ging uiteindelijk akkoord met zijn oorspronkelijk amendement 138.

Nederland heeft sympathie voor het amendement, omdat het gebruikers beter wil beschermen tegen al te lichtvaardig afsluiten. Het amendement is een reactie op de in Frankrijk voorgestelde aanpak. Daarbij moet een internetter, na drie keer illegaal auteursrechtelijk beschermd materiaal te hebben gedownload, in opdracht van een speciaal daarvoor opgerichte toezichthouder van internet worden afgesloten. Die aanpak is voor Nederland niet acceptabel. Voor de aanpak van gebruikers met kwaadwillende bedoelingen is een regeling voor afsluiting in de Nederlandse context ook niet noodzakelijk, omdat er in Nederland, mede op aandrang van de regering, een gedragscode tot stand is gekomen op grond waarvan internetaanbieders op initiatief van opsporingsautoriteiten zelf actie ondernemen tegen strafbare feiten zoals kinderporno (notice and take down gedragscode). Het zal duidelijk moeten zijn dat het amendement die gedragscode niet doorkruist. Nederland vindt dat het amendement verder moet worden verduidelijkt voordat er een definitief standpunt kan worden ingenomen.In het bijzonder zal duidelijk moeten worden in welke gevallen men wel en in welke gevallen men geen rechterlijke tussenkomst wil voorschrijven.

Verdere proces

De Raad zal zich nu formeel in tweede lezing moeten uitspreken over het pakket. Aangezien het EP het pakket pas op 16 juni as. ter hand zal stellen aan de Raad voor die formele besluitvorming in tweede lezing, zal dat na de Raad van 11 juni as. zijn. Indien de Raad zoals verwacht zal besluiten tot afwijzing van het amendement, zal geen akkoord in tweede lezing tot stand komen over het gehele wetgevingspakket. De Raad heeft uiterlijk tot 16 oktober 2009 om een besluit te nemen. Daarna zal verder moeten worden onderhandeld in conciliatie. Naar verwachting zullen de onderhandelingen dan worden beperkt tot het amendement en zal de rest van het telecompakket, waarover al overeenstemming is bereikt, niet meer ter discussie worden gesteld. Wat Nederland betreft, zou de conciliatie moeten beginnen met het goed in kaart brengen van de wensen van het EP. Op basis van een inventariserend en «technisch» overleg zou het mogelijk moeten zijn om tot een formulering te komen die zowel recht doet aan de bescherming van de door het Europese Parlement genoemde belangen van de eindgebruiker – waaronder het belang van adequate rechtsbescherming- als aan het belang om snel op te kunnen treden tegen kennelijke misstanden.

Vetobevoegdheden ten aanzien van nationale marktbesluiten

De bestaande vetobevoegdheden van de Commissie ten aanzien van voorgenomen marktbesluiten van nationale toezichthouders blijven onverkort van kracht. Het blijft voor de Commissie mogelijk om een veto uit te spreken ten aanzien van de marktafbakening en de vaststelling van aanmerkelijke marktmacht.

De vetobevoegdheden van de Commissie worden echter niet uitgebreid naar door nationale toezichthouders op te leggen maatregelen (remedies). In plaats daarvan kan de Commissie wel een aanbeveling doen waarin zij een nationale toezichthouder in overweging geeft om zijn ontwerpbeslissing in te trekken. Een dergelijke aanbeveling kan de nationale toezichthouder uiteindelijk naast zich neerleggen.

Nederland is teleurgesteld dat er geen betere balans tot stand is gekomen in de bevoegdheidsverdeling tussen de Commissie, de nationale toezichthouders en de lidstaten bij de beoordeling van voorgenomen besluiten van nationale toezichthouders. Wat dat betreft is er geen verbetering opgetreden ten opzichte van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 16 februari 2009 toen Nederland uit onvrede over de institutionele onbalans een stemonthouding afgaf. Nederland heeft van meet af ingezet op het tegengaan van de uitbreiding van de vetobevoegdheden van de Commissie naar remedies en het afschaffen van de bestaande vetobevoegdheden. Toen dat laatste niet haalbaar bleek, heeft Nederland nog een compromisvoorstel gedaan om de betrokkenheid van de nationale toezichthouders en de lidstaten ook bij de toepassing van de bestaande vetobevoegdheden te versterken. Maar ook dat voorstel werd niet voldoende gesteund..

Aanbeveling relevante markten

De Commissie kan straks de aanbeveling van relevante markten, die in principe ex ante gereguleerd moeten worden, alleen vaststellen na een niet-bindend advies van de lidstaten. Tot nu toe kon de Commissie deze lijst van relevante markten eenzijdig vaststellen. Nederland en enkele andere lidstaten hadden hier tevergeefs gepleit voor meer invloed van de lidstaten door middel van instemming in plaats van advisering.

Algemene bindende regels voor marktregulering

De Commissie krijgt meer bevoegdheden dan ze tot nu toe had om algemene bindende regels voor marktregulering vast te stellen die door de nationale toezichthouders moeten worden toegepast bij de marktanalyse. Zij kan zowel met betrekking tot bepaalde nummeronderwerpen (o.a. nummerportabiliteit) als ten aanzien van alle stappen van de marktanalyse (marktafbakening, aanwijzing aanmerkelijke marktmacht en het opleggen van verplichtingen) het initiatief nemen tot het opstellen van deze regels. Deze regels moeten wel ter goedkeuring worden voorgelegd aan de lidstaten en het EP in een regelgevende comitologieprocedure.

Nederland was tegen deze extra bevoegdheid voor de Commissie, omdat daarmee de speelruimte voor nationale toezichthouders om rekening te houden met nationale omstandigheden kan worden ingeperkt. In plaats van bindende regels gaf Nederland de voorkeur aan aanbevelingen, maar daarvoor bleek onvoldoende draagvlak te bestaan.

Europese toezichthouder

Er komt een nieuwe Europese toezichthouder, de «Body of European Regulators for Electronic Communications» (BEREC), bestaande uit de hoofden van de nationale toezichthouders die belast zijn met ex ante marktregulering. BEREC krijgt een ondersteunend secretariaat van beperkte omvang (ongeveer 25 fte), dat zal worden gefinancierd uit EU-middelen en bijdragen van lidstaten of hun toezichthouders, en waarin ook de Commissie stemrecht zal krijgen. De nieuwe Europese toezichthouder zal onder meer adviezen uitbrengen aan de Commissie en opinies geven over ontwerp-marktbesluiten van de nationale toezichthouders.

Nederland is van mening dat BEREC kan uitgroeien tot een deskundige, krachtige en qua omvang beperkte Europese toezichthouder. Wat de taken betreft, is Nederland tevreden dat veiligheid en spectrum buiten het werkterrein van BEREC zijn gebleven. Wel heeft de Commissie een grotere rol gekregen dan Nederland voor ogen stond. Of BEREC werkelijk in staat zal zijn adequaat, effectief en onafhankelijk te opereren, zal de toekomst moeten uitwijzen.

Frequenties

De Commissie krijgt de bevoegdheid om, na advies van de Radio Spectrum Policy Group (RSPG), voorstellen aan de Raad en het EP te doen voor een meerjarenprogramma voor een Europees spectrumbeleid. In dit beleidsprogramma worden voorstellen gedaan voor de strategische planning van frequenties en harmonisatie van het spectrum. Als dat voor de werking van de interne markt gepast is, kunnen de plannen in het beleidsprogramma ook betrekking hebben op het harmoniseren van vergunningverleningsprocedures. Overigens zal voor de uitvoering van het beleidsprogramma meestal separate (vervolg)wetgeving nodig zijn via codecisie. Dit betekent dat alleen het meerjarenplan als zodanig, ook als het EP en de Raad ermee hebben ingestemd, niet toereikend is om bijvoorbeeld harmonisatie van vergunningverleningprocedures te bewerkstelligen.

Bij wijze van compromis was dit voor Nederland aanvaardbaar. Niettemin bestaat het risico dat de Commissie het meerjarenprogramma zal gebruiken als platform om verdergaande harmonisatiemaatregelen te lanceren.

Next Generation Access glasvezelnetwerken

Vooral om Duitsland tegemoet te komen is juridisch vastgelegd dat de nationale toezichthouders verplicht zijn om bij het opleggen van toegangsverplichtingen expliciet rekening te houden met de (specifieke) risico’s in het geval van investeringen in glasvezelnetwerken. Dit betekent onder meer dat de nationale toezichthouders samenwerkingsafspraken tussen de investeerders en de om toegang vragende partijen moeten toestaan op voorwaarde dat dergelijke afspraken geen afbreuk doen aan de concurrentie en het beginsel van non-discriminatie niet schenden.

De uitkomst is voor Nederland aanvaardbaar, omdat toegang tot glasvezelnetwerken als uitgangspunt voldoende blijft gewaarborgd.

Privacy

Er wordt een meldingsplicht ingevoerd voor privacyinbreuken. Deze meldplicht blijft echter beperkt tot aanbieders van elektronische communicatienetwerken en -diensten (transporteurs). Het EP had voorgesteld deze meldingsplicht ook te laten gelden voor aanbieders van diensten die gebruikmaken van elektronische communicatienetwerken, zoals banken, verzekeraars, zorginstellingen- en verleners, maar dat voorstel heeft het niet gehaald.

Nederland heeft het voorstel van het EP gesteund, omdat het belangrijk is voor het vertrouwen van gebruikers van elektronische communicatienetwerken dat privacy goed wordt beschermd, met name bij het aanbieden van diensten met behulp van deze netwerken.

ENERGIE

Herziening richtlijn strategische olievoorraden Politieke besluitvorming

Het voorzitterschap beoogt tijdens de Raad een politiek akkoord te bereiken over de herziening van de richtlijn strategische olievoorraden. De Raad is exclusief belast met de besluitvorming over het voorstel.

Ten behoeve van de olievoorzieningszekerheid bestaan er afspraken tussen leden van het Internationaal Energie Agentschap (IEA), alsmede tussen de lidstaten van de EU in de vorm van de richtlijn strategische olievoorraden. Deze afspraken hebben o.a. betrekking op informatie-uitwisseling, procedures en besluitvorming bij een eventuele aanvoerverstoring, vraagbeperkende en andere maatregelen en het aanhouden van minimale voorraden strategische olie(-producten) in opslag.

Met de herziening van de richtlijn wil de Europese Commissie de bestaande regelgeving verbeteren en consolideren, de beschikbaarheid en de effectiviteit van de strategische voorraden verbeteren en transparanter maken en het Europese oliecrisisbeleid beter laten aansluiten op het systeem van het Internationaal Energie Agentschap (IEA). Het onderhavige voorstel is onderdeel van de tweede strategische herziening van het Europese energiebeleid (SERII).

Nederland staat positief tegenover de doelstellingen van de herziening van de richtlijn. Ten aanzien van de controle en aansluiting op de IEA systematiek verbetert het oliecrisissysteem op onderdelen ten opzichte van de huidige situatie. Zo wordt het onmogelijk voor partijen om gedelegeerde voorraadverplichtingen naar derden door te schuiven, hetgeen de controle vereenvoudigt en de transparantie vergroot. Het controlemechanisme kan verder worden verbeterd door de rapportageverplichtingen van IEA, Eurostat en de Commissie samen te voegen en te stroomlijnen. De betrokken partijen en lidstaten zullen hier binnenkort, mede op aandringen van Nederland, over in overleg treden. Een positieve verandering is ook dat de omvang van de voorraadverplichting voortaan zal worden bepaald op dezelfde wijze als binnen het IEA, dat wil zeggen dat lidstaten moeten beschikken over minimaal 90 dagen netto import aan olie(producten). Een minimumverplichting op basis van binnenlandse consumptie (de huidige EU-systematiek) blijft gelden als ondergrens. Een positieve verandering ten opzichte van de huidige richtlijn is ook dat het sluiten van bilaterale verdragen tussen lidstaten bij het aanhouden van voorraden over de grens niet langer nodig is.

De voorgestelde richtlijn is bovendien onder druk van o.a. Nederland op enkele belangrijke punten verbeterd ten opzichte van het aanvankelijke voorstel dat de Commissie in december 2008 presenteerde. Ten eerste blijft het in het nu voorliggende voorstel mogelijk voor bedrijven en agentschappen om voorraden in het buitenland aan te houden (zowel voorraden in eigendom als gereserveerde voorraden). In het aanvankelijke voorstel stonden bepalingen die dit onmogelijk maakten. Dit zou de mogelijkheden voor bedrijven en overheid om op kosteneffectieve wijze aan de voorraadverplichting te voldoen hebben beperkt, en de werking van de interne markt hebben ondermijnd. Ten tweede is de verplichting om wekelijks te rapporteren over de commerciële voorraden in te stellen niet langer onderdeel van het voorstel. Dit zou tot hogere administratieve lasten hebben geleid. Er zullen straks wel maandelijkse totale voorraden (commercieel plus crisis) worden opgegeven.

Niettemin blijft Nederland kritisch op een aantal belangrijke punten. Het voornaamste punt van kritiek is dat de doelstelling om de volledige beschikbaarheid van de crisisvoorraden voor alle landen te verbeteren niet wordt gerealiseerd. In het huidige EU (en IEA) systeem wordt het vereiste van volledige beschikbaarheid van de crisisvoorraden niet concreet ingevuld. Lidstaten hebben hierdoor de vrijheid om ook (reserveringen op) werkvoorraden in te zetten ter afdekking van de verplichtingen. Een deel van deze werkvoorraden draagt in een crisissituatie echter niet bij aan een extra aanbod van olie omdat het onmisbaar is voor de werking van installaties en processen en door bedrijven in de oliesector niet kan worden gemist. Lidstaten verschillen onderling sterk in de mate waarin ze werkvoorraden gebruiken ter afdekking van hun voorraadplicht. Hierdoor leveren lidstaten op dit moment niet allemaal dezelfde bijdrage aan een volledig beschikbare crisisvoorraad. Deze ongelijke inspanning zal ook onder de herziene richtlijn niet zichtbaar worden in rapportages.

Het voorstel introduceert de mogelijkheid voor lidstaten om voorraden aan te houden in productvorm, die verplicht in eigendom van de overheid of een agentschap moeten zijn, de zogenaamde specific stocks. Hoewel deze als positieve eigenschap hebben dat ze geen werkvoorraden bevatten, bieden ze vanwege hun optionele karakter geen oplossing voor bovengenoemde probleem. Het voorstel bevat wel de verplichting om een bepaald niveau aan olieproducten aan te houden in geval een land geen specific stocks aanhoudt, maar deze kunnen in principe ook weer met werkvoorraden worden afgedekt.

Ook de oprichting van een agentschap in elke lidstaat – wat had kunnen bijdragen aan meer zekerheid – wordt niet verplicht gesteld, maar slechts gestimuleerd.

Nederland heeft concrete voorstellen ingediend om wel tot een minimaal gelijke inspanning van lidstaten te komen en de directe beschikbaarheid van de voorraden te verbeteren. Deze voorstellen kregen helaas geen steun. Dit past in het beeld dat veel lidstaten in de voorbije weken hun aanvankelijke kritische grondhouding hebben laten varen en zich hebben gevoegd naar de wens van Commissie en voorzitterschap om snel tot positieve besluitvorming te komen.

Een ander punt van kritiek betreft de grotere rol die de Commissie zichzelf wil toebedelen bij de besluitvorming in geval van crisis. Met het laatst voorliggende compromisvoorstel vindt een competentieverschuiving plaats van de lidstaten naar de Commissie. De Commissie kan daarin de lidstaten opleggen hun voorraden vrij te geven en anders een inbreukprocedure starten. Nederland vindt dat de IEA leidend moet blijven in de besluitvorming ten tijde van een oliecrisis, en dat lidstaten zelf moeten bepalen op welke wijze zij invulling geven aan het IEA-besluit. Nederland wilt die competentie niet aan de Commissie toebedelen. Alleen in situaties waarin IEA-lidstaten in gebreke blijven zou de Commissie de mogelijkheid moeten hebben om actie te ondernemen. Nederland zal zich er tijdens de Raad voor inzetten dat de rol van de Commissie complementair blijft aan de rol van het IEA.

Energie-efficiëntie Bespreking voortgang

De Commissie heeft voorstellen gedaan op gebied van energie-efficiëntie met als doel energiebesparingen te realiseren op diverse belangrijke gebieden, zoals energieverbruikende apparaten, gebouwen en transport. De voorstellen worden gedaan onder de noemer van de tweede strategische herziening van het Europese energiebeleid (SER II) en dragen bij aan doelstellingen van energievoorzieningszekerheid en duurzaamheid. Nederland is groot voorstander van de versterkte Europese inzet op het gebied van energiebesparing enefficiëntie. Voor het realiseren van de nationale besparingdoelstelling van 2% per jaar is Nederland voor een groot deel afhankelijk van Europees beleid.

a. Herziening Kaderrichtlijn energie-etikettering

De Raad zal de voortgang bespreken van het voorstel voor herziening van de Kaderrichtlijn Energie-etikettering. De kaderrichtlijn energie-etikettering vormt een raamwerk waarbinnen voor de verschillende productgroepen afzonderlijke richtlijnen worden vastgesteld, die vervolgens door lidstaten moeten worden omgezet in nationale wet- en regelgeving.

Het voorstel beoogt de reikwijdte van de kaderrichtlijn energie-etikettering te verbreden van huishoudelijke apparaten naar alle energiegerelateerde producten met een significant effect op het energieverbruik (zoals ovens voor de industrie en isolatiematerialen). Daarnaast beoogt het voorstel de kaderrichtlijn doeltreffender te maken door onder andere:

• de mogelijkheid te creëren om per productgroep verordeningen of besluiten in plaats van afzonderlijke richtlijnen te publiceren. Deze hoeven niet eerst in nationale wetgeving te worden omgezet. Hierdoor kan straks binnen beperkte tijd de verplichting tot etikettering van nieuwe producten worden opgelegd. De richtlijn ecologisch ontwerp (Ecodesign) werkt al volgens dit principe;

• aanbestedende diensten te verplichten tot het aankopen van producten met (nog nader te bepalen) minimale prestatieniveaus;

• lidstaten te verbieden stimulansen te verstrekken voor producten die niet voldoen aan (nog nader te bepalen) minimale prestatieniveaus.

De uitbreiding van het toepassingsgebied van de etiketteringsrichtlijn maakt deel uit van het actieplan voor energie-efficiëntie en van het communicatieen actieplan inzake duurzame consumptie en productie en een duurzaam industriebeleid.

Nederland ondersteunt de verbreding van de reikwijdte van de richtlijn. Zij vergroot het potentieel van de richtlijn om bij te dragen aan de Europese doelstelling om de energie-efficiëntie met 20% te doen toenemen tegen 2020. De reikwijdte wordt zo bovendien in overeenstemming gebracht met de reikwijdte van de richtlijn Ecodesign, wat een goede wisselwerking tussen etikettering en minimale milieunormen mogelijk maakt. Ook is Nederland voorstander van het opnemen in de uitvoeringsmaatregel van een datum voor evaluatie en eventuele herziening, en een geldigheidsduur van de etiketteringklassen. Zodoende wordt rekening gehouden met de snelheid van de technologische vooruitgang en blijft er een sterke prikkel tot energiebesparing uitgaan van het label.

In eerste lezing heeft het Europees Parlement o.a. een amendement aangenomen om de A-G lay-out die geldt voor bestaande labels vast te leggen in de Kaderrichtlijn, in plaats van in de productrichtlijnen zoals nu het geval is. Nederland kan dit ondersteunen. Het garandeert dat bij de nieuwe labels een aanscherping van de energieklassen wordt gerealiseerd door een herijking van de A-G schaal in plaats van door een aanvulling met percentages (A-20%, A-40% etc). Nederland geeft hieraan de voorkeur vanwege de grotere herkenbaarheid. Nederland heeft hier ook op ingezet bij de aanscherping van de bestaande energielabels voor koel- en vriesapparatuur, die overigens een afzonderlijk besluitvormingsproces kent. Helaas bleek bij die aanscherping een aanvulling met percentages het hoogst haalbare.

Nederland is kritisch over de verplichting voor aanbestedende diensten om voor aankopen boven de 15 000 EUR uitsluitend producten met een bepaald label te kopen. Nederland heeft wel de intentie om bij de invulling van de criteria voor Duurzaam Inkopen gebruik te maken van het energielabel. Het rijk, de provincies, de gemeenten en de waterschappen hebben zich politiek gebonden om deze criteria toe te passen. Bij deze systematiek passen echter geen juridisch bindende maatregelen. Ook op Europees niveau is er gekozen voor een vrijwillige doelstelling om duurzaam in te kopen, door middel van het actieplan inzake duurzame consumptie en productie en een duurzaam industriebeleid (COM/2008/0397).

Daarnaast voorziet Nederland problemen bij de uitvoering van het huidige voorstel, omdat de voorgestelde drempel van € 15 000 veel lager is dan de drempel onder de aanbestedingsrichtlijn (RL 2004/18/EG), die € 133 000 bedraagt. Het hanteren van verschillende drempels kan gemakkelijk tot verwarring leiden. Bovendien is Nederland van mening dat het disproportioneel is om Europese regelgeving die voor aanbestedende diensten moet gelden onder de drempels van het Europese aanbestedingsrecht te laten werken.

De komende maanden zal de Raad zich over de herziening buigen en een gemeenschappelijk standpunt formuleren. Lidstaten zijn sterk verdeeld over de wijze waarop technologische vooruitgang tot uiting komt in het energielabel. Naar verwachting is er een tweede lezing nodig om overeenstemming te krijgen over de A-G lay-out en de geldigheidsduur van de etiketteringklassen. Het aankomend Zweeds voorzitterschap heeft aangegeven het bereiken van een akkoord over de herziening als prioriteit te zien.

b) Herziening richtlijn energieprestaties van gebouwen

De Raad zal de voortgang bespreken van het voorstel voor herziening van de Richtlijn Energieprestaties van gebouwen (EPBD). Doel van de herziening van de richtlijn is om de Europese lidstaten aan te sporen om op kosteneffectieve wijze de huidige energieprestaties van gebouwen te verbeteren via bronbeleid. De Commissie wil daartoe de bestaande richtlijn verduidelijken en vereenvoudigen, het toepassingsgebied uitbreiden en sommige bepalingen aanscherpen.

Nederland deelt de opvatting van de Commissie dat er een groot besparingspotentieel bestaat in de gebouwde omgeving en ondersteunt de wens om de bestaande richtlijn te verduidelijken en te vereenvoudigen. Nederland is echter kritisch over de manier waarop een aantal maatregelen wordt aangescherpt. Via aanpassing van de definities wordt bijvoorbeeld de werkingssfeer van de richtlijn zodanig uitgebreid dat er veel strengere eisen worden gesteld aan de verbouwing van gebouwen en aan de energieprestatie van publieke gebouwen zonder publiekstoegankelijkheid. Nederland betwijfelt of de aangescherpte maatregelen wel tot de beoogde energiebesparing leiden, en maakt zich zorgen over de administratieve lasten als gevolg van de maatregelen.

In eerste lezing heeft het EP een aantal amendementen aangenomen die het ambitieniveau, de reikwijdte en de mate van harmonisatie van het voorstel sterk vergroten. Hierdoor zouden ook de administratieve lasten verder worden verzwaard. Dit druist in tegen de wensen van een groot aantal lidstaten dat vreest voor een toename van administratieve lasten en bureaucratie als gevolg van het voorstel. De Commissie heeft nog geen officiële reactie gegeven op de eerste lezing van het EP.

c) Richtlijn labeling banden

Het commissievoorstel voor een bandenlabel is in april in behandeling genomen door het Tsjechische voorzitterschap. Het voorstel introduceert een verplichte sticker op het loopvlak van de zogenoemde C1 en C2 type banden (resp. banden voor personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen). Deze geeft informatie over de energiezuinigheid, de geluidsproductie en – voor C1 type banden – de veiligheid (grip) van de banden. Voor de zogenoemde C3 type banden (zware bedrijfsvoertuigen) geldt deze stickerplicht niet. Leveranciers van C3 type banden worden wel verplicht om informatie over energiezuinigheid en geluidsproductie te vermelden in het technische reclamemateriaal.

Nederland is groot voorstander van het bandenlabel omdat het de consument helpt te kiezen voor een energiezuinige, stille en veilige band. Het label kan op deze manier bijdragen aan een zuiniger, stiller en veiliger wegverkeer. In aanvulling op het Commissievoorstel om op het label het aantal decibellen van de band weer te geven, wenst Nederland ook een classificatie of gradatie op te nemen zodat de consument kan zien of dit een stille band is of dat het juist een minder stille band betreft.

Het voorstel is door de lidstaten over het algemeen positief ontvangen. Het wachten is op dit moment op een aanpassing door de Commissie van het voorstel van een richtlijn naar een verordening, een wens van het Europees Parlement. Nederland kan instemmen met het omzetten naar een verordening. Eén van de voordelen is uniforme toepassing voor alle lidstaten. Verdere behandeling vindt naar verwachting plaats door het Zweedse voorzitterschap.

Internationale energierelaties

Informatie van het voorzitterschap en de Commissie

De Commissie zal de Raad informeren over diverse internationale ontwikkelingen op energiegebied. Onder meer zal de samenwerking met Rusland aan de orde komen, met aandacht voor de EU-Rusland top van 22 mei jl. en een nieuw Russisch voorstel voor samenwerking op energiegebied. Tevens zal naar verwachting worden gesproken over het vervolg op de conferentie van maart jongstleden over de modernisering van het energienetwerk in Oekraïne. Tenslotte zal het voorzitterschap naar verwachting kort terugblikken op de in Praag gehouden conferentie over de Southern Corridor en ingaan op de vorderingen met betrekking tot de Nabucco-gaspijpleiding.


XNoot
1

Smart tags, ook RFID’s genoemd, (Radio Frequency Identification) zijn chips voor de identificeren van producten of goederen, vergelijkbaar met barcodes. RFID zijn op afstand af te lezen met radiosignalen.

Naar boven