Na artikel I, onderdeel AI, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
AIa
Na artikel 7.6 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 7.6a
Een aanbieder van een internettoegangsdienst aan een eindgebruiker kan de levering van deze dienst slechts geheel of gedeeltelijk
beëindigen of opschorten:
-
a. op verzoek van de abonnee;
-
b. bij een tekortkoming in nakoming van de betalingsverplichting door de abonnee;
-
c. bij aantoonbaar bedrog in de zin van artikel 3:44 BW door de abonnee;
-
d. wanneer de looptijd van de overeenkomst van bepaalde duur tot levering van de internettoegangsdienst afloopt en de overeenkomst
met goedkeuring van de abonnee niet wordt verlengd of vernieuwd; en
-
e. ter uitvoering van een wettelijk voorschrift of rechterlijk bevel.
Het demissionair kabinet heeft aangegeven dat zij sympathie heeft voor beleid dat gebruikers wil beschermen tegen lichtvaardig
afsluiten van internettoegang (zie onder meer Kamerstukken II 2009/10, 21 501-33, nr. 230). Op dit moment kunnen internetproviders volgens hun algemene voorwaarden om talloze redenen de internettoegang van gebruikers
beperken of afsluiten. Gelet op het belang van internettoegang in Nederland, is het noodzakelijk om de omstandigheden waaronder
een aanbieder internettoegang mag beëindigen of opschorten, limitatief te omschrijven. Met de term «aanbieder van een internettoegangsdienst»
wordt gedoeld op de term, zoals deze wordt gebruikt in de bijlage behorende bij artikel 13.2a van de Telecommunicatiewet.
In onderdeel a is opgenomen dat de aanbieder de dienst mag beëindigen als de abonnee daarom verzoekt. De abonnee is de persoon
die het contract heeft gesloten met de aanbieder van de internettoegangsdienst. Die kan zelf het contract beëindigen, waarna
de aanbieder de dienstverlening kan beëindigen.
Onderdeel b regelt dat de aanbieder de dienst mag beëindigen als de abonnee zijn betalingsverplichtingen niet nakomt. Conform
het contractrecht uit het Burgerlijk Wetboek moet de abonnee daarbij eerst in gebreke worden gesteld en krijgt de gelegenheid
het gebrek te herstellen en alsnog aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Indien de abonnee meent wel betaald te hebben
staat hem indien nodig de weg naar geschillencommissie, OPTA of rechter open.
Onderdeel c regelt dat de aanbieder de dienst mag beëindigen als de abonnee bedrog heeft gepleegd, zoals bijvoorbeeld het
opgeven van een valse identiteit of een vals adres. De aanbieder moet dit bedrog wel aantonen, dus de bewijslast ligt bij
de aanbieder. Indien het bewijs ontbreekt of onvoldoende is in de ogen van de abonnee, kan die de geschillencommissie, OPTA
of de rechter een oordeel vragen.
Onderdeel d regelt dat een aanbieder de dienstverlening mag beëindigen als de contractstermijn van een overeenkomst voor bepaalde
duur afloopt. Normaal gesproken wordt zo’n overeenkomst voortgezet als een overeenkomst van onbepaalde duur die per maand
opzegbaar is. De abonnee zal bij het afsluiten van een abonnement voor een internettoegangsdienst er op rekenen dat zijn abonnement
na een initiële contractsduur van één of twee jaar wordt voortgezet als overeenkomst voor onbepaalde duur. Vandaar dat in
dit onderdeel is opgenomen dat de dienstverlening alleen mag worden beëindigd als de abonnee goedkeuring heeft verleend aan
de overeenkomst dat de dienstverlening eindigt na afloop van de contractperiode. Dat garandeert dat een abonnee goed geïnformeerd
is en zijn instemming heeft gegeven aan beëindiging van de dienstverlening en dus niet tegen zijn zin wordt afgesloten.
In onderdeel e wordt geregeld dat de aanbieder de internettoegangsdienst kan beëindigen indien hij daartoe door de wet of
de rechter wordt verplicht.
Deze vijf situaties geven een limitatieve opsomming van de mogelijkheden die de aanbieder heeft om de dienstverlening te beëindigen.
Om andere redenen dan de hier genoemde, is beëindiging van de dienstverlening dus niet toegestaan. Dat garandeert dat mensen
niet zomaar kunnen worden afgesloten van internet.