32 545 Wet- en regelgeving financiële markten

Nr. 116 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 april 2020

Hierbij ontvangt u een overzicht waarmee ik de Tweede Kamer informeer over de wijze waarop ik één motie en vijf toezeggingen op het terrein van de financiële markten heb uitgevoerd. Volledigheidshalve geef ik hierbij aan dat dit geen uitputtend overzicht is van alle moties en toezeggingen op het terrein van de financiële markten.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

Uitvoering moties en toezeggingen voorjaar 2020

1. Moties

Nr.

Betreft

Vindplaats Kamerstuk

Reactie

1.

Motie van het lid Nijboer: verzoekt het kabinet, in gesprek te gaan met banken om ervoor te zorgen dat de besparingen die gepaard gaan met minder betalingen in cash ook ten goede komen van de consumenten

Debat over contant geld in de samenleving, d.d. 15 januari 2019 (Kamerstuk 27 863, nr. 77)

Uit eerdere onderzoeken naar de kosten en winstgevendheid van het betalingsverkeer over 2005 en 2010 bleek dat het betalingsverkeer in Nederland ongeveer kostendekkend was.1 In 2020 heeft De Nederlandse Bank (DNB) het rapport «Veranderen voor vertrouwen: lenen, sparen en betalen in het datatijdperk» gepubliceerd. In dit rapport maakt DNB de inschatting dat het betalingsverkeer in Nederland op dit moment verlieslatend is.2 Volgens DNB zijn de opbrengsten van de banken de afgelopen jaren gestegen door onder andere de stijging van tarieven en door kostenbesparingen die gepaard gaan met minder betalingen in cash. Echter zijn volgens DNB de kosten die banken de afgelopen jaren hebben gemaakt meer toegenomen door de investeringen die zij hebben gedaan voor onder andere de overgang op IBAN en voor de invoering van PSD2 en instant payments. Daarnaast is een belangrijke inkomstenbron voor banken, namelijk de rente die zij ontvangen op het uitzetten van betaalsaldi, afgenomen.

2. Toezeggingen

Nr.

Betreft

Vindplaats

Reactie

1.

Nagaan waarom het zilvervlootsparen op basis van de Jeugdspaarwet is afgeschaft

AO Financiële markten, d.d. 15 januari 2020 (Kamerstuk 32 013, nr. 234)

Naar aanleiding van de discussie over negatieve rente had het lid Ronnes (CDA) een vraag over het zogenoemde zilvervlootsparen op basis van de Jeugdspaarwet, die bestond tussen 1958 en 1992.1 Tijdens het algemeen overleg heb ik toegezegd na te gaan waarom de Jeugdspaarwet destijds is afgeschaft.

Op grond van de Jeugdspaarwet kregen jongeren een eenmalige spaarpremie van 10% van de staat. De wet werd ingevoerd in de naoorlogse periode van wederopbouw toen de welvaart zich op een relatief laag niveau bevond. De wet had een met name educatief oogmerk om de spaarzin bij de jeugd te bevorderen. In 1991 werden bij het voorstel om de Jeugdspaarwet in te trekken de volgende redenen gegeven:

– het productaanbod van banken bevat een groot aanbod van gevarieerde spaarvormen, waaronder ook termijnsparen;

– de financiële positie van jongeren verschilt sterk van die ten tijde van de introductie van de Jeugdspaarwet;

– het beëindigen van een open-einde premieregeling verbetert de beheersbaarheid van rijskuitgaven.2

Door de leden Sterk en Ortega-Martijn (CDA) is in 2012 een initiatiefvoorstel gedaan om zilvervlootsparen te herintroduceren.3 De Afdeling advisering van de Raad van State stelde dat de redenen van afschaffing van de Jeugdspaarwet in de jaren negentig – zoals hierboven opgesomd – hun gelding niet hadden verloren. Ook voorzag de Afdeling advisering dat het initiatiefvoorstel moeilijk te verenigen zou zijn met het vrij verkeer van diensten.4 Het voorstel werd na het advies van de Afdeling ingetrokken.5

Het staat banken vrij om spaarproducten specifiek voor jongeren aan te bieden tegen aantrekkelijkere voorwaarden, waaronder ook een hogere rente of een eenmalige premie. Er zijn spaarproducten beschikbaar die bijna identiek zijn aan de vroegere regeling van de Jeugdspaarwet.6 De conclusie uit 1991, dat er geen doorslaggevende argumenten voor financiële stimulering vanuit de overheid zijn, geldt nog.

Het belang van sparen onderken ik. Uit cijfers van het meest recente scholierenonderzoek van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) blijkt dat 93% van de Nederlandse jongeren (in de leeftijd 12–18 jaar) spaart.7 Om dit percentage te behouden en jongeren te stimuleren ook duurzaam te sparen, blijft de overheid zich onder andere via het platform wijzer in geldzaken samen met de financiële sector inzetten voor het verbeteren van financiële vaardigheden van kinderen en jongeren.

2.

Het belang van transparantie van financiële instellingen in Europa onder de aandacht brengen

Plenair debat Wet transparant toezicht financiële markten, d.d. 31 januari 2018 (Handelingen II 2017/18, nr. 46, item 4)

In verschillende onderhandelingen over nieuwe Europese regelgeving is het belang van transparantie over financiële ondernemingen benadrukt. Dit heeft geleid tot nieuwe publicatieverplichtingen voor verschillende financiële ondernemingen. Zo heeft Nederland ingezet op meer transparantie over de eisen die resolutieautoriteiten stellen aan de buffers voor bail-in (MREL) die banken aanhouden. Deze eisen zijn nog niet openbaar, al publiceren sommige banken ze wel. In het nieuwe bankenpakket worden op dit punt stappen gezet. In het kader van het Sustainable Finance Action Plan heeft Nederland zich ingezet voor de totstandkoming van de verordening betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiële dienstensector. Die verordening bevat verplichtingen voor financiële ondernemingen om informatie te publiceren waaruit is op te maken hoe duurzaam zij investeren. Nederland heeft zich daarnaast ingezet om informatie die al openbaar was beter toegankelijk te maken. Ik heb DNB verzocht om de Solvency II balans en solvabiliteitpositie die verzekeraars en verzekeringsgroepen moeten publiceren op grond van Solvency II en Solvency II Basic ook op de website van DNB te plaatsen, zodat die informatie beter vindbaar en vergelijkbaar wordt.

3.

Schriftelijke terugkomen op de inval van de Gendarmerie bij de Financiële Informatie Autoriteit in Vaticaanstad

Algemeen overleg Eurogroep/Ecofin-Raad d.d. 27 november 2019 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1649)

In het Algemeen overleg van 27 november 2019 heb ik, naar aanleiding van vragen van het lid Sneller (D66) toegezegd schriftelijk terug te komen op de inval van de Gendarmerie van begin oktober 2019 bij de Financiële Informatie Autoriteit (AIF) in Vaticaanstad, waarbij vijf medewerkers op non-actief werden gesteld, waaronder de directeur. Naar aanleiding van deze inval besloot de Egmont Group, een internationaal samenwerkingsverband van alle Financial Intelligence Units, de AIF tijdelijk te schorsen.

De AIF is de financiële toezichthouder van Vaticaanstad en vervult ook de rol van Financiële Inlichtingen Eenheid. Vaticaanstad gebruikt de euro als betaalmiddel, maar is geen lid van de Europese Unie. Het Vaticaan valt om die reden ook niet onder Europese regelgeving, zoals de vierde anti-witwasrichtijn. Dat wil niet zeggen dat er geen maatregelen zijn genomen om witwassen of financieren van terrorisme door of via Vaticaanstad te voorkomen. Er zijn diverse waarborgen. Allereerst is het Vaticaan lid van Moneyval, een zusterorganisatie van de Financial Action Task Force (FATF). Dit betekent dat het Vaticaan moet voldoen aan standaarden ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Vaticaanstad wordt daar ook op beoordeeld, waarbij niet alleen wordt gekeken of de regelgeving op orde is, maar ook of effectief aan deze regels wordt voldaan. Het laatste rapport van Moneyval over Vaticaanstad dateert van 2017. Daarin oordeelde Moneyval dat het systeem voor het melden van transacties goed functioneert en dat zowel de AIF als de justitiële autoriteiten internationaal samenwerken. Wel merkte Moneyval op dat er nog geen zaken voor de strafrechter zijn gebracht en er nog geen tegoeden zijn geconfisqueerd. Dit is een punt van zorg, omdat de effectiviteit van het systeem voornamelijk afhangt van hoe de rechterlijke procedure is vormgegeven en wat de uitkomst hiervan is. Moneyval raadt ook aan om effectief opvolging te geven aan gemelde transacties. In de volgende evaluatie zal Moneyval hier extra alert op zijn en uitdrukkelijk aandacht besteden aan de effectiviteit van rechterlijke procedures. Deze evaluatie staat dit jaar gepland, Moneyval zal daarom halverwege dit jaar een bezoek ter plaatse afleggen. De uitkomsten van dit bezoek worden eind dit jaar of begin volgend jaar besproken in de plenaire vergadering. De verwachting is dat er in 2021 een nieuw rapport beschikbaar is over Vaticaanstad. Inmiddels heeft ook de eerste veroordeling en eerste confiscatie in Vaticaanstad plaatsgevonden. Daarnaast is de schorsing opgeheven en neemt de AIF weer volledig deel aan de Egmont Group.

4.

Toezegging van Minister Blok om – zelf of een collega – schriftelijk terug te komen op vraag of informatie over beleggingen en investeringen van financiële instellingen in olie- en gasbedrijven in Arctisch gebied kan worden opgenomen in de duurzame bijsluiter

Algemeen Overleg Nederlandse Polaire strategie van 11 februari 2020 (Kamerstuk 35 300 V, nr. 65).

Het kabinet deelt de intentie van het lid Sjoerdsma dat financiële instellingen waar mogelijk transparant zijn over hun duurzaamheidsimpact en de duurzaamheidsrisico’s die zij lopen. Hier zet het kabinet ook op verschillende manieren op in. Het kabinet is van mening dat financiële instellingen in het algemeen transparanter dienen te zijn over de duurzaamheids- en klimaatimpact van hun investeringen, en niet specifiek alleen ten aanzien van olie en gasboringen in het Arctisch gebied. Het kabinet ziet op dat vlak veel goede initiatieven.

Zo heeft de Nederlandse financiële sector zich gecommitteerd aan het klimaatakkoord. De deelnemende financiële instellingen hebben daarin vastgelegd dat zij het CO2-gehalte van al hun relevante financieringen en beleggingen in kaart gaan brengen, hierover openbaar gaan rapporteren en actieplannen opstellen om deze impact terug te brengen. Nederlandse financiële instellingen hebben methodes ontwikkeld om deze impact te meten. Als onderdeel van het commitment hebben zij afgesproken resultaten vergelijkbaar te maken en stappen te zetten om de meting te verbeteren en te verdiepen.

Ook dienen financiële instellingen op productniveau vanaf maart 2021 te voldoen aan de Verordening betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiële dienstensector (PbEU 2019, L 317). Op basis van deze verordening dient in de precontractuele informatie over een beleggingsproduct (bijvoorbeeld in de essentiële beleggersinformatie) te worden opgenomen in hoeverre bij beleggingsbeslissingen rekening wordt gehouden met klimaatrisico’s en de impact van klimaatrisico’s op het rendement van het beleggingsproduct. Indien klimaatrisico’s niet relevant worden geacht dan dient dat te worden toegelicht. Tevens dient in de precontractuele informatie te worden aangeven of, en zo ja, hoe bij beleggingsbeslissingen rekening wordt gehouden met de negatieve impact op ESG-factoren («environmental, social & governance»). Indien een product een milieudoelstelling heeft – of duurzaamheid promoot – dan dient in de precontractuele informatie te worden aangegeven hoe en in welke mate is belegd in economische activiteiten die als ecologisch duurzaam kunnen worden aangemerkt. Hierbij is de Verordening betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen (ook wel bekend als «de taxonomie») het uitgangspunt. Olie- en gasbedrijven die actief zijn in het Arctisch gebied maken geen onderdeel uit van de taxonomie omdat de taxonomie een beschrijving geeft van activiteiten die als economisch duurzaam kunnen worden aangemerkt. Activiteiten die als niet-duurzaam worden aangemerkt, komen dus niet voor in de taxonomie. In de precontractuele informatie dient bovendien het aandeel van de beleggingen van het financieel product in ecologisch duurzame economische activiteiten te worden gespecificeerd. De klant moet op basis van de informatie weten in hoeverre bij beleggingsbeslissingen rekening wordt gehouden met klimaatrisico’s en dient te kunnen beoordelen of een beleggingsproduct duurzaam is. Aangezien deze voorschriften volgen uit Europese verordeningen is er geen ruimte voor Nederland om aanvullende informatie-eisen voor de precontractuele informatie te stellen.

Vanaf maart 2021 dienen financiële instellingen die beleggingsproducten aanbieden of daarover adviseren (o.a. een bank die vermogensbeheer verleent of beheerder van een beleggingsfonds) op entiteitniveau informatie op hun website te publiceren over hun beleid inzake de integratie van duurzaamheidsrisico’s in hun beleggingsbeslissingsprocedure. Indien de financiële instelling de belangrijkste negatieve effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren in aanmerking neemt, dient de financiële instelling een verklaring op te nemen over het due diligence-beleid met betrekking tot die effecten.

De Richtlijn niet-financiële informatie (2014/95/EU) schrijft voor dat ondernemingen van openbaar belang met meer dan 500 medewerkers (beurgenoteerde ondernemingen, banken en verzekeraars) bepaalde niet-financiële informatie openbaar moeten maken. Op grond van de Taxonomieverordening dienen ondernemingen die vallen onder de Richtlijn niet-financiële informatie in hun bestuursverslag te beschrijven welk deel van hun omzet en kapitaalinvesteringen als economisch duurzaam kan worden aangemerkt (Kamerbrief 2019-215711). Het uitgangspunt hierbij is dat informatie wordt verstrekt over duurzame investeringen.

5.

Met banken overleggen of de daglimiet op een bankpas eventueel verlaagd zou moeten worden

Debat over contant geld in de samenleving, d.d. 15 januari 2019 (Kamerstuk 27 863, nr. 77)

Consumenten kunnen zelf bij hun bank de daglimiet op hun bankpas verhogen of verlagen. Veel banken bieden al de mogelijkheid om de daglimiet op de bankpas in te stellen onder 250 euro. Indien een consument geld opneemt bij een geldautomaat van een andere bank, dan is de limiet wat zij op kunnen nemen hetzelfde als bij hun eigen bank. Daarnaast stellen banken ook vaak zelf een limiet aan het bedrag dat consumenten kunnen opnemen bij andere banken.

Ik heb met de Betaalvereniging Nederland besproken of de daglimiet op een bankpas eventueel verlaagd zou moeten worden om eventuele schade bij misbruik te beperken. De Betaalverenging Nederland heeft aangeven geen signalen van klanten of andere partijen te hebben ontvangen dat er een noodzaak is om de daglimiet in algemene zin te verlagen. Banken stellen de daglimiet onder andere vast op basis van de afweging die zij maken tussen het gebruiksgemak, klantenbehoeftes, flexibiliteit en de veiligheid. Het verlagen van de daglimiet zal er niet voor zorgen dat misbruik vermindert. Volgens de Betaalvereniging Nederland hebben banken zich de afgelopen jaren gefocust op het verminderen van misbruik. Ook hebben zij geprobeerd bewustwording te creëren bij consumenten om misbruik te voorkomen. Sinds 1 januari 2014 zijn er uniforme veiligheidsregels8 voor consumenten opgesteld om veilig te kunnen betalen en elektronisch te bankieren.9 Hiermee is het voor consumenten wettelijk geregeld dat als zij zich houden aan deze veiligheidsregels en er toch zonder toestemming een bedrag wordt afgeschreven van hun bankrekening, dit bedrag door de bank wordt vergoed. De schade voor consumenten bij eventueel misbruik worden hierdoor beperkt.

X Noot
2

Kamerstuk 22 034, nr. 3.

X Noot
3

Kamerstuk 33 313, nr. 2.

X Noot
4

Zo zou volgens het initiatiefvoorstel een bank met zetel in een andere lidstaat geen jongeren-spaarrekeningen in Nederland mogen aanbieden (zie ook bijlage bij Kamerstuk 33 313, nr. 4.

X Noot
5

Kamerstuk 33 313, nr. 4.

X Noot
7

NIBUD scholierenonderzoek 2016, Utrecht 2016, blz. 35. https://www.nibud.nl/wp-content/uploads/Nibud-scholierenonderzoek_2016.pdf.

X Noot
8

1) Houd je beveiligingscodes geheim 2) Zorg ervoor dat je bankpas nooit door een ander gebruikt wordt 3) Zorg voor een goede beveiliging van de apparatuur die je gebruikt voor je bankzaken 4) Controleer je bankrekening 5) Meld incidenten direct aan de bank en volg aanwijzingen van de bank op.

Naar boven