Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 januari 2011
Op 2 november jongstleden heb ik u een brief gestuurd betreffende «intermediaire organisaties binnen het zorgstelsel» (kamerstuk
32 500 XVI, nr. 15). Deze brief was mijn eerste reactie op een artikel uit de Volkskrant van 20 oktober met als titel «lobbyen in de zorg kost
een miljard» van 20 oktober. Dit artikel besteedde aandacht aan een nog niet gepubliceerd onderzoek over het functioneren
van intermediaire organisaties in het Nederlandse zorgstelsel. Ik heb aangegeven dat ik u zo snel mogelijk, nadat het onderzoek
is gepubliceerd, het rapport en de antwoorden op de kamervragen hierover zal toesturen.
Omdat het nog steeds niet duidelijk is of en wanneer het onderzoek gepubliceerd wordt heb ik de onderzoekers gevraagd u vast
een conceptweergave toe te mogen sturen. Ik stel het op prijs dat zij hiermee hebben ingestemd. Bijgaand treft u dit conceptonderzoek
aan.1 Hierna ga ik in op dit conceptonderzoek, de antwoorden op de vragen van de leden Van der Veen en Bouwmeester (Aanhangsel
Handelingen II, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1127) bied ik u separaat aan.
Het onderzoek waar het Volkskrantartikel op is gebaseerd is het onderzoek «patients in de lead, the public in need, an evaluative
study of the system of intermediate organizations in Dutch health care». Het onderzoek had ten doel vast te stellen welke
informatiestromen er zijn tussen intermediaire organisaties in het maatschappelijke veld binnen de zorg. Het gaat daarbij
om organisaties die in de zorg actief zijn, maar zich niet bezig houden met directe zorg aan patiënten. De ruim 200 onderzochte
organisaties richten zich op zaken als kwaliteitsverbetering, belangenbehartiging, toezicht, advisering, deskundigheidsbevordering
en (wetenschappelijk) onderzoek. Deze organisaties lopen uiteen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de diverse zorg-zbo’s
tot patiëntenverenigingen en brancheorganisaties zoals de NVZ vereniging van ziekenhuizen. In het onderzoek is onderzocht
welke contacten organisaties met elkaar hebben en welke informatie zij onderling uitwisselen op vier thema’s: financiën, kwaliteit,
de toegang tot zorg en farmacie. Het onderzoek laat zien dat de NVZ vereniging van ziekenhuizen in het centrum staat van de
informatiestromen. Opvallend is verder dat ook patiëntenorganisaties (met name de NPCF) een centrale rol innemen. Het patiëntperspectief
wordt vooral bij de thema’s financiën en kwaliteit goed vertegenwoordigd. Dit resultaat is in overeenstemming met de bevindingen
van European Health Consumer Index dat Nederland als best practice noemt op het gebied van patiëntenvertegenwoordiging en
patiëntenrechten.
De heer Lamping, destijds werkzaam bij de faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit van Tilburg, was één van de
betrokken onderzoekers en is genoemd in het artikel van de Volkskrant. Hij heeft mij verzekerd dat zijn onderzoek zich niet
richt op de vaststelling van de kosten van lobbyorganisaties in de zorg. Enkel om aan te geven dat het onderzoek een grote
sector betreft heeft hij in de inleiding tentatief de omzet en het aantal medewerkers van het totaal der organisaties aangegeven.
Hij heeft dit gebaseerd op informatie uit de jaarverslagen van de verschillende organisaties (onder andere IGZ, ZonMW, Arbeidsinspectie,
NVZ en NPCF). De heer Lamping onderschrijft de conclusies van de Volkskrant dan ook niet dat er één miljard wordt besteed
aan lobby-organisaties.
Op basis van de resultaten van het onderzoek zie ik geen aanleiding om het huidige beleid aan te passen. Ik vertrouw erop
u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd over het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het krantenartikel «lobbyen in de
zorg kost een miljard» van 20 oktober 2010.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. I. Schippers