32 500 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2011

Nr. 198 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 30 juni 2011

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 31 mei 2011 overleg gevoerd met minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 20 april 2011 bij de aanbieding van het onderwijsverslag 2009–2010 van de Inspectie van het Onderwijs en de beleidsreactie op het onderwijsverslag 2009–2010 van de Inspectie van het Onderwijs (32 500 VIII, nr. 163);

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 1 juli 2010 met het ITS-rapport «De achterstand van jongens» (32 123 VIII, nr. 139);

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 15 februari 2011 met een reactie op het rapport «De onderwijsachterstand van jongens» (32 500 VIII, nr. 142);

  • schriftelijke vragen van het lid Smits d.d. 2 maart 2011 over het bericht dat jongens niet profiteren van vernieuwd onderwijs (Aanhangsel der Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1906).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Van Bochove

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Kler

Voorzitter: Wolbert

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Beertema, Biskop, Çelik, Dibi, Elias, Van der Ham en Wolbert,

en minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

De voorzitter: Ik heet de minister, de Kamerleden en de mensen op de publieke tribune welkom bij dit algemeen overleg over de onderwijsachterstand van jongens.

De heer Çelik (PvdA): Voorzitter. De mannen zijn er om de belangen van de jongens te verdedigen. Ik constateer dat wij er zijn, en de vrouwen nog niet. Daar waar het lang geleden vooral ging om achterstanden bij de meisjes, is het enerzijds goed om te zien dat die achterstand is ingehaald, maar anderzijds minder gelukkig dat er nu een achterstand is bij de jongens. Het is uit de mooie rapportage redelijk goed te verklaren. Als ik naar mijn kinderen kijk, herken ik veel dingen. Ik heb twee dochters en een zoon. Als je naar de argumenten kijkt, komen die redelijk overeen. Het laat onverlet dat ik van mening ben dat we deze achterstand niet zomaar moeten accepteren. Natuurlijk zal er altijd een verschil zijn. Het kan nooit zo zijn dat we een balans hebben van fiftyfifty. Er is altijd een groep beter. Daar waar we achterstanden kunnen weghalen, moeten we er keihard voor gaan. Ik wil op geen enkele wijze onderwijssegregatie in de oplossing zien. Een van de oplossingsrichtingen is het maken van aparte klassen voor jongens. Ik vind het prima als dat werkt, maar ik voel daar zelf weinig voor. Gemengde klassen, niet alleen tussen allochtoon en autochtoon maar ook tussen jongens en meisjes, zie ik graag als enige vorm van onderwijs.

Ik vind de reactie van de minister een beetje passief. Schooluitval is heel belangrijk. We zien dat vooral bij de jongens. Zorgkinderen zijn vooral jongens. Als we dit bij elkaar optellen, vind ik de houding van de minister passief. Ik wil graag van de minister een actieve houding, niet dat ze het volgt en op afstand meekijkt, en de verantwoordelijkheid vooral bij schoolbesturen en scholen legt. Dat vind ik te makkelijk. Ik vind dat de minister veel doorschuift naar de verantwoordelijkheid van schoolbesturen, ook als het gaat om onderwijssegregatie. Daar ligt een taak van de overheid, als overkoepelend orgaan dat alle belangen even goed wil behartigen en iedereen op dezelfde wijze wil zien. Dat betekent in mijn ogen een stevigere houding van formuleren van en praten over zaken en kijken wat we voor het veld kunnen betekenen. Ik weet zeker dat als een minister 60 of 70 jaar geleden had gezegd dat de achterstand bij de meisjes wel meeviel, de wereld te klein was geweest. Op dit punt moeten we niet teveel nuance leggen.

Ik kan het niet mooier maken dan het is. Op alle scholen waar ik op werkbezoek kom, vraag ik vooral in het primair onderwijs hoeveel meesters er werken. Dat aantal is ontzettend laag. Ik vind feminisering prachtig. Ik loop achter iedereen aan die dat voorstaat. Het is ook de achtergrond van mijn partij. Daar hoef ik niets over te zeggen. Maar kinderen hebben rolmodellen nodig. Ik ben geen wetenschapper, maar ik denk dat het een belangrijke reden kan zijn waardoor jongens iets meer afglijden en iets meer achterstand hebben. Ik wil de minister vragen of zij richting schoolbesturen en PO-Raad stevig wil aangeven dat een gemengd docentenaanbod in dit geval effectief en positief kan werken.

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Laat ik vooropstellen dat de PVV niet heel erg geschokt is door de uitkomsten van dit onderzoek. Wat we hier zien zou wel eens het eindpunt kunnen zijn van de emancipatie van meisjes in het onderwijs. Dat zou een reden tot juichen zijn. We moeten niet overdrijven. De verschillen in prestaties tussen jongens en meisjes zijn miniem, en ook nog eens vakgebonden. Jongens doen het over het algemeen nog steeds iets beter in rekenen en meisjes in taal. Enige reden tot zorg biedt wel het feit dat jongens vaker blijven zitten, vaker overstappen en vaker stoppen. Het jaarverslag van de Inspectie van het Onderwijs geeft twee verklaringen, een biologische en een maatschappelijke. De PVV is het eens met de conclusie dat gezien hun aard de jongens benadeeld worden door de te grote nadruk op het zelfstandig leren. Ik kan het niet vaak genoeg zeggen. De onderwijscultuur van overleggen en reflecteren benadeelt ze nog verder. We mogen concluderen dat het nieuwe leren het niveau van jongens onder dat van meisjes heeft gebracht. Dat mag niet echt een prestatie heten.

Ons voortdurende pleidooi voor leraargestuurd onderwijs en voor onderwijs met structuur wordt hier weer eens onderstreept. Alstublieft minister, geef die jongens structuur. Daar komen we bij de kern van het verhaal. We moeten stevig inzetten op die goed ingeleide docent met die uitstekende didactische en pedagogische ervaring, die ook structuur kan bieden. Het is zoals de minister antwoordde op schriftelijke vragen van mevrouw Smits: «Goede leraren kunnen beoordelen waar de behoeften van verschillende leerlingen liggen». Het verbeteren van de kwaliteit van de lerarenopleidingen heeft de grootste prioriteit als we inderdaad goed onderwijs voor de jongens willen gaan aanbieden. Een van de taken van de lerarenopleidingen moet zijn het aantrekken van meer mannelijke studenten. Er moeten meer mannen voor de klas. Ik sluit me helemaal aan bij de woorden van de heer Çelik.

Wat de PVV betreft heeft het ITS-onderzoek niet heel veel opgeleverd. Het is een vermoedelijk toch wel prijzig rapport, dat voornamelijk open deuren biedt. De PVV kan zich wel vinden in een aantal mogelijke maatregelen. Die zouden echter voor de gehele onderwijskwaliteit moeten gelden, voor de gehele breedte, en niet een speciaal doelgroepenbeleid voor jongens en meisjes moeten beogen. Ik noem er een paar. Meer ruimte voor sport en beweging lijkt mij een goede zaak. Dit geldt ook voor meer aandacht voor competitie, zowel voor jongens als voor meisjes. Op bijna alle scholen is het nog steeds een taboe, een van de laatste taboes van Nederland, geïnspireerd door de gelijkheidsideologie die maar niet uit te roeien lijkt in het Nederlandse onderwijs. Competitiedrang zit nu eenmaal in de menselijke natuur ingebakken. Jongens varen daar wel bij. Als derde punt noem ik meer aandacht voor structuur, zowel voor jongens als voor meisjes. De chaos van overvolle klassen en onvoldoende gekwalificeerde docenten zorgen voor onrust. Voeg daarbij het overlegonderwijs in groepjes er is een situatie ontstaan waarbij geen enkele leerling is gebaat. Jongens al zeker niet.

Een van de aanbevelingen die er een beetje tussendoor lijkt gefrommeld, is apart onderwijs voor jongens en meisjes. Dit kan volgens de PVV echt niet. Een van de grote verworvenheden van onze Westerse samenleving is juist gemengd onderwijs. Het scheiden van jongens en meisjes is een jaar of veertig geleden definitief afgeschaft. Dat is een goede zaak. Of willen we terug naar de Huishoudschool en de MMS? Daar reed ik op mijn brommertje altijd langs. In het gewone leven moeten mannen en vrouwen op alle mogelijke manieren samenwerken. Scholen moeten leerlingen daarop voorbereiden.

De minister heeft aangekondigd de Stichting Leerplanontwikkeling Nederland (SLO) te verzoeken om op basis van de interventies in het rapport een handreiking te maken ten bate van de scholen. De PVV verzoekt de minister daarbij uitdrukkelijk opdracht te geven geen advies op te nemen voor seksegescheiden onderwijs.

Deze zaak is geen hype. Het is iets meer dan dat. De reflex om meteen een bureau in te huren om onderzoek te doen vind ik niet de juiste. Het levert mooi onderzoek op, met een paar ronkende aanbevelingen die ongeveer een stelselwijziging vereisen. Uitstel van keuzemomenten, gescheiden onderwijs, daar heb je nogal wat voor nodig. Ik wil de minister daarom vragen wat het onderzoek kostte en of dat het waard is geweest.

De heer Elias (VVD): Voorzitter. Jongens lopen aantoonbaar onderwijsachterstand op vanaf het voortgezet onderwijs. Is dat een hype-onderwerp, zoals mijn collega van de PVV toch een beetje suggereert? Volgens de VVD niet. Wij zien een trend die we zorgelijk achten en die we serieus moeten nemen. Uit onderzoek van de Radboud Universiteit blijkt dat de prestaties als gevolg van sekseverschillen enerzijds vrij beperkt zijn, maar anderzijds afwisselend in het voordeel van de meisjes bij taal of lezen, of de jongens bij rekenen of wiskunde. De gevonden sekseverschillen in de zogeheten niet-cognitieve competenties, het gedrag en de werkhouding van leerlingen, zijn soms wel vrij aanzienlijk en suggereren een ongunstiger onderwijspositie voor jongens dan voor meisjes. Pagina 56 tot 59 van het onderzoek geeft dat aan. De schoolloopbanen van jongens zijn in vrijwel alle onderzochte opzichten, die medebepalend zijn voor het uiteindelijke onderwijseindniveau, minder gunstig dan die van meisjes. Om te beginnen zit een groter aandeel van hen op vormen van speciaal onderwijs. Ik noem niet steeds het paginanummer, maar het blijkt zowel uit het rapport van de Radboud Universiteit als uit het inspectieverslag. Daarnaast blijkt dat jongens in het voortgezet onderwijs vaker dan meisjes doubleren, vaker deelnemen aan de lagere onderwijsniveaus, vaker uitstromen als voortijdig schoolverlater en vaker afstromen naar een lager niveau. Bij al deze aspecten van de schoolloopbaan in het voortgezet onderwijs lopen de sekseverschillen zelden op tot meer dan een paar procent, maar in absolute aantallen gaat het om duizenden leerlingen.

Uit het rapport van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) uit januari blijkt dat er meer meisjes dan jongens naar het vwo gaan en dat het aantal meisjes op het havo stijgt ten opzichte van het aantal jongens. De reden daarvoor is volgens het ROA de bemoeilijkte doorstroom van 5 havo naar 5 vwo sinds de invoering van de tweede fase. Ook heeft dat studiehuis er volgens de onderzoekers toe geleid dat bepaalde vaardigheden, zoals zelfstandig werken en plannen, belangrijker zijn geworden. Dit zijn vaardigheden die jongens in mindere mate bezitten dan meisjes. Onderzoekers vinden het noodzakelijk dat jongensvaardigheden weer zwaarder gaan meetellen in het eindresultaat. Graag hoor ik specifiek op dit punt een reactie van de minister.

Uit cijfers die ik onlangs kreeg van KRO's Brandpunt bleek dat er in 1990–1991 afgerond 70 000 jongens en 70 000 meisjes in vwo 3 tot 6 zaten, en dat dit in 2008–2009 76 000 jongens en 89 000 meisjes waren. Jongens blijven dus achter. Vanaf 1992–1993 zijn er voor het eerst minder jongens dan meisjes in vwo 3 tot 6. Dat verschil nam toe tot 13 000 jongens minder in 2008–2009. Op bijna alle scholen zit op het vwo zo'n 60% tot 65% meisjes en 35% tot 40% jongens. Er zijn de afgelopen jaren structureel meer jongens blijven zitten dan meisjes. De afgelopen jaren blijven er ook meer jongens zitten op het havo.

In antwoord op Kamervragen van mevrouw Smits van de SP zegt de minister dat de nieuwe vaardigheden van het studiehuis een positief effect hebben gehad op het studiesucces van meisjes, maar ze ontkent dat daardoor de verschillen tussen jongens en meisjes fors zijn toegenomen. Uit het onderzoek van de Radboud Universiteit blijkt echter dat de gevonden sekseverschillen in de niet-cognitieve competenties aanzienlijk zijn. Hoeveel inzicht heeft de minister eigenlijk in de consequenties van de onderwijsveranderingen, zoals het competentiegericht leren of het studiehuis, op de schoolprestaties van jongens? Voor mijn fractie staat de leerling centraal. Uit alle genoemde onderzoeken wordt niet onomstotelijk duidelijk of de inrichting van het onderwijs ten grondslag ligt aan de minder goede prestatie van jongens, maar daar lijkt het wel op. Voor mijn fractie is het van belang dat het onderwijs van hoge kwaliteit is, dat de exameneisen streng zijn en dat de eisen voor jongens en meisjes gelijk zijn en blijven. We moeten daar geen uitzondering op maken. Onderwijs moet boeiend zijn en leraren en scholen moeten gespitst zijn op het bij de les houden van leerlingen. Dat spreekt ook allemaal voor zich. Uit de genoemde cijfers concludeer ik dat de verschillen in prestaties tussen jongens en meisjes ons aanleiding moeten geven ons achter de oren te krabben.

Scholen hebben de mogelijkheid in te spelen op de verschillen. We hebben ingezien dat we het hoe in het onderwijs moeten overlaten aan de docenten en de school zelf. We moeten hier de norm bepalen, niet de invulling. Ik denk dat het verstandig is om te pleiten voor ruimte voor experimenten met leerstructuren en wellicht een andere inrichting van het curriculum in de onderbouw van havo en vwo. Ik geef een voorbeeld. Joost van Rijn, rector van ORS Lek en Linge in Culemborg, zei in KRO's Brandpunt dat hij graag de ruimte zou hebben om in de onderbouw niet verplicht drie moderne talen te doceren, maar ook een stevig exact pakket aan te bieden. Hij kreeg nul op het rekest bij het ministerie van Onderwijs. Ook een ander die ik sprak wil meer ruimte voor structuur en begeleiding voor jongens, om bijvoorbeeld bij groepsles jongens weer bij de les krijgen. Graag hoor ik van de minister het antwoord op beide verzoeken uit het onderwijsveld. Wij moeten namelijk geen talent verspillen, en zeker niet van jongens.

De heer Biskop (CDA): Voorzitter. Jongens en meisjes zijn verschillend. Dat is maar goed ook, want het maakt de wereld een stuk interessanter. Jelle Jolles, een bekend neuropsycholoog, bond de kat de bel aan om te laten zien hoe sekseverschillen in hersenontwikkeling ertoe kunnen bijdragen dat er verschillen in leren ontstaan. De vraag is gesteld en beantwoord, zij het op verschillende manieren. De grote vraag is of er onderwijskundige verschillen tussen jongens en meisjes zijn. Als dat zo is, moet dan de overheid maatregelen nemen om iets met die verschillen te gaan doen? Want als de heer Beertema pleit om meer structuur in het onderwijs te gaan brengen zodat de jongens het beter doen, dan stelt hij die arme meisjes weer op achterstand. Dat lijkt me niet de goede aanpak. De verschillen blijken overigens vrij klein te zijn, maar beperken zich niet alleen tot ons land. We waren onlangs met een delegatie van de vaste Kamercommissie in Finland. Een van de opmerkingen die daar werd gemaakt was dat men daar met dezelfde verschillen te kampen hebben. Wij zien wel dat de verschillen in Nederland weer wat groter zijn als het gaat om zelfvertrouwen en plezier bij bètavakken. De vraag is wat we van de internationale gegevens kunnen leren. Is ons Nederlandse onderwijs zo ingericht dat het voorsorteert op veronderstelde seksespecifieke capaciteiten? We zien inderdaad steeds meer meisjes in havo en vwo. We zien ook dat de jongens vaker afstromen. Tegelijkertijd doen ze het helemaal aan het einde van de schoolloopbaan even goed. Als het gaat om carrière maken doen de mannen het dan toch weer beter, ondanks de schoolsuccessen van de meisjes.

De minister geeft aan iets te zien in meer algemene maatregelen. Dat kan ik vanuit de CDA-gedachte met de minister meevoelen. Toch wil ik een reactie van de minister op de interventie die het ITS-rapport noemt in pedagogisch, didactisch, sociaal-cultureel en organisatorisch verband. Op welke interventies wil de minister zelf het liefst sturen? Of laat ze dit verder aan de scholen over? Ook ik had een opmerking over ORS Lek en Linge. De rector geeft aan dat hij die verschillen wil aanpakken, maar zich belemmerd voelt door de regelgeving. Kan de minister daar iets over zeggen? Als het gaat om het afstemmen van het onderwijs op de behoefte van specifieke groepen leerlingen, zouden ICT-toepassingen daarbij dan ook een rol kunnen spelen?

De heer Çelik maakte een opmerking over scholen waar voornamelijk vrouwen rondlopen en de enige mannen de leidinggevende en de conciërge zijn. Kan de minister aangeven of de academische pabo's uiteindelijk leiden tot meer instroom van afgestudeerde jongens, waardoor de balans hersteld kan worden? Draagt de feminisering inderdaad bij tot het verschil in onderwijsprestatie van jongens en meisjes?

De heer Beertema (PVV): Ik zou gezegd hebben dat alleen jongens baat hebben bij structuur in het onderwijs. Ik zou dat terug willen en daarmee zouden meisjes op achterstand worden gezet. Daar begrijp ik niets van. Mijn ervaring is juist dat die meiden in mbo niveau 2 ontzettend behoefte hebben aan structuur. Misschien kan de heer Biskop daar iets over toelichten?

De heer Biskop (CDA): Als de heer Beertema jongens en meisjes gelijk wil behandelen is dat mooi. Ik veronderstelde dat hij, toen hij sprak over het feit dat jongens zoveel meer structuur nodig zouden hebben en jongens last hadden gehad van andere onderwijskundige concepten, het voor jongens ongunstige onderwijsconcept dus wilde afschaffen. Kennelijk is dat niet zo. Daar ga ik graag in mee.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik vervang de heer Klaver, die bij een ander debat is over een van de vele bezuinigingen van dit kabinet op kwetsbare mensen. Ik kreeg een déjà vu toen ik de voorgaande woordvoerders hoorde. Wij hebben eerder debatten gehad over de specifieke problemen van jongens in het onderwijs. Alle vragen die toen gesteld werden, zijn vandaag opnieuw gesteld. Ze worden ook door mij gesteld. Mijn allereerste vraag aan deze, volgens mij redelijk resultaatgerichte minister is wat het beleid tot nu toe heeft opgeleverd. Er is bijvoorbeeld in de opleidingen verwerkt dat zowel juffen als meesters kennis hebben van de verschillen tussen jongens en meisjes. Wat heeft dit voor resultaten gehad? Kan de minister dit specifiek aangeven?

Jongens halen niet het eindniveau dat bij hun capaciteiten past. Ze zakken vaker af naar een lager niveau, ze blijven vaker zitten, ze doen er langer over om het eindniveau te bereiken. Ze zijn vaker zorgleerling, ze hebben vaker gedragsstoornissen, ze hebben vaker ADHD-medicatie en verlaten vaker hun school zonder diploma, waardoor ze geen startkwalificatie hebben. De specifieke problemen zijn redelijk bekend. Het onderwijs is een van de mooiste middelen om het talent te halen uit jongens die een vlekje hebben. Volgens mij is de beste oplossing een goedgekwalificeerde docent die een redelijk behapbare klas met niet te veel leerlingen een-op-eenaandacht kan geven. In een ideale wereld zie je dat zo voor je. Hoe staat het met de grootte van de klassen en de opleidingen van de docenten? De afgelopen jaren hebben we vaak debatten gehad over kwaliteit van docenten, die zorgelijk was. Kan de minister aangeven hoe het daarmee staat?

Ik heb een aantal specifieke vragen over het uitstellen van selectie, de brede brugklas en de kop- of voetklassen. De minister weet dat GroenLinks een groot voorstander is van uitstel van selectie. Het keuzemoment op twaalfjarige leeftijd vinden wij veel te vroeg. Het zijn vaak jongens die dan gedwongen worden een richting op te gaan. Ze zijn nog zo aan het vormen dat ze niet weten of dat wel de goede opleiding is. Dit leidt er vaak toe dat ze naar het vmbo of mbo gaan, of naar het hbo als ze echt doorzetten. Dan bereiken ze pas het hoger onderwijs. Dat kan anders. Er is de afgelopen jaren het een en ander aan gedaan ook door deze minister toen zij staatssecretaris was. Meer stapelen, meer doorstroom, opstroom, zijstroom, instroom. Hoe staat het met die resultaten? Profiteren jongens daar meer van? Hoeveel kop- en voetklassen zijn er en hoe werken ze?

De brede brugklas is een goede mix van verschillende kinderen. Hoe zijn de experimenten daarmee afgelopen? Er is volgens mij een experiment mee gedaan. Misschien stel ik nu een te gedetailleerde vraag.

Over het uitstel van selectie verschillen we van mening. Toen de minister staatssecretaris was, was ze fel tegenstander van het uitstellen van het selectiemoment. GroenLinks is daar groot voorstander van. Er zijn tussenoplossingen voorgedragen, onder andere de juniorcolleges. Uit een vergelijking van OESO-landen blijkt dat in landen die een later selectiemoment kennen, de resultaten veel beter zijn, ook van jongens. Is er een grotere opening te vinden om iets te doen met dat selectiemoment?

Als het goed gaat met passend onderwijs profiteren jongens daar meer van. Als we er meer op gaan bezuinigen en het gaat er slechter mee, zullen jongens sneller de dupe worden. Is de minister ervan doordrongen dat als de plannen van dit kabinet doorgaan, de achterstand van jongens vergroot zal worden? Als ze het daar niet mee eens is, kan ze dan aangeven waarom ze het daar niet mee eens is?

Er zijn onderzoeken die zeggen dat er geen sprake is van onderadvisering. Mijn beleving is van wel, gestaafd door alles wat ik hoor op werkbezoeken. Jongens krijgen een lager advies dan ze zouden moeten krijgen. Kan de minister daarop in gaan? De allerlaatste vraag gaat over de mobieltjeschaos. Het zijn niet alleen jongens die daar gebruik van maken, maar hoe kijkt de minister daartegen aan?

De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Het mag duidelijk zijn dat er gelijke kansen moeten zijn voor kinderen, voor jongens en meisjes. Wie is daar tegenstander van? We zien in de praktijk dat jongens vaker blijven zitten, vaker uitvallen, en vaker het niveau niet kunnen halen. Volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) halen jongens steeds vaker een lager opleidingsniveau dan hun ouders. Er is veel indirect, pseudowetenschappelijk bewijs. Het is lastig te zien wat daarvan bewezen is. In de commissie-Dijsselbloem hebben we daar ook naar gekeken. Er is heel wat aan de hand. Het is een feit dat het bioritme van jongens anders is in de puberteit. Er is door hersenspecialist Jolles gezegd dat je eigenlijk de roosters voor jongens een uur later moet laten beginnen. Dan zijn ze wat meer geconcentreerd. Kan dat? Het is heel lastig, maar het is interessant om die ontwikkelingen te zien en daar rekening mee te houden. Er zijn verschillen tussen jongens en meisjes. Daar hebben we het onderwijssysteem een beetje op aan te passen. In de praktijk is dat lastig.

Jongens hebben de gelijke kansen net zo hard nodig als meisjes. Geen leraar zal bewust jongens benadelen. Ons onderwijs vereist echter steeds meer zelfstandig werken. Leraren geven steeds minder sturing en juist jongens hebben meer behoefte aan autoriteit, orde, discipline, rust, regelmaat, reinheid. Dit blijkt uit onderzoek. We kennen het en we herkennen het verschil bij jonge kinderen. Weinig mensen zullen vermoeden dat het zulke langdurige gevolgen heeft als ze zich daar niet aan houden.

Het is van groot belang dat het onderzoek hiernaar doorgaat. Wat gaat de minister doen om dit te verdiepen en te objectiveren? Wat gaat ze doen om het hanteerbaar te maken voor scholen? Je ziet dat scholen vaak op basis van die pseudowetenschap allerlei dingen doen en zeggen. Daar waarschuwen veel neuropsychologen voor. Kijk uit dat je niet met halve informatie en cijfers conclusies gaat trekken die niet feitelijk bewezen zijn.

Vrouwelijke medewerkers zijn oververtegenwoordigd in het onderwijs en de kinderopvang. Er wordt van gezegd dat de achterstand van jongens daar iets mee te maken heeft. Het ontbreken van mannelijke rolmodellen kan van belang zijn. Ongeacht of het hier iets mee te maken heeft, is het van belang dat er meer jongens in het onderwijs komen, vooral op de pabo. Hoe is de verhouding tussen mannen en vrouwen in het onderwijs in andere landen? Zijn daar lessen te leren over hoe we meer mannen aan het basisonderwijs kunnen binden? Je hoort van jongens die naar de pabo gaan, dat het curriculum te veel naar vrouwelijke hobby's neigt. Ze willen meer sport, een curriculum dat op punten interessanter voor hen is. Overigens zeg ik erbij dat meisjes dit soms ook interessant vinden. Diversiteit in belevingswerelden is van groot belang, zowel op de pabo als later in het basisonderwijs.

Uit het ITS-rapport blijkt dat de vrouwelijke cultuur te veel domineert. Docenten corrigeren en bestraffen het gedrag van jongens aanzienlijk vaker, terwijl jongensgedrag soms anders behandeld moet worden. Hier ligt een belangrijke taak in de opleiding van docenten. Besteden lerarenopleidingen voldoende aandacht aan de verschillen in benadering van jongens en van meisjes? Hebben opleidingen aandacht voor het doorbreken van vrouwelijke schoolculturen? Hoe staat het met de belofte uit het regeerakkoord om hier meer sportlesuren in basis-, beroeps- en voortgezet onderwijs te genereren? Hoeveel uur sport wil de minister realiseren?

Uit onderzoek blijkt dat de hersenen van twaalfjarige jongens en meisjes nog onvoldoende ontwikkeld zijn om de belangrijke keuze tussen vmbo, havo en vwo al te maken. Het keuzemoment komt voor veel leerlingen te vroeg. Wellicht zit daar een jongenscomponent in. Kan de minister daarop ingaan? De OESO en de Onderwijsraad waarschuwden daar al eerder voor. De SLO maakt een overzicht van initiatieven uit het veld. Kopklassen en juniorcolleges kunnen uitkomst bieden. Hebben alle scholen voldoende initiatieven genomen om vroegselectie tegen te gaan? Zijn er specifieke groepen scholen die achterblijven?

GroenLinks heeft dat ook al geduid. Wij zijn een groot voorstander van de zaterdagscholen, de middenscholen in de nieuwe vorm, innovatieve scholen, juniorcolleges en kansklassen. Ook daarin moet naar de effectiviteit worden gekeken, juist voor deze groep jongens.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Voorzitter. Dank voor de reacties in eerste termijn. We hebben hier een wereldwijd fenomeen aan de orde, dat we in Nederland als een probleem ervaren. Dat maakt dat ik buitengewoon serieus kijk naar wat hier naar voren wordt gebracht. Vervolgens probeer ik er op een goede manier mee om te gaan. Deze ontwikkeling vindt niet alleen in Nederland plaats, maar komt breed voor in Europa. We hebben er met dit onderzoek goed naar gekeken. Het is een onderzoek dat door de Kamer is gevraagd. Zij heeft het mede vorm en inhoud gegeven. Uiteindelijk heeft het onderzoek 40 000 euro gekost, exclusief BTW. Het was om precies te zijn € 41 587,50, een koopje volgens de voorzitter. Dat durf ik niet te zeggen, want elke belastingcent is er een. Het is goed dat we het hebben, want het heeft de Kamer opnieuw op scherp gezet. En dat is altijd goed.

Voor ik de vragen beantwoord, wil ik op een rij zetten wat ik aan de achterstand ga doen. Ik denk dat de heer Elias en de heer Van der Ham een waar woord spreken als ze vragen of ik voldoende weet. Heb ik voldoende scherp zicht? In de komende tijd ga ik op drie manieren fact-finding doen.

Ik heb geschreven dat ik dit doe via de SLO, met het verzamelen van inzichten die ik laat bundelen. De heer Çelik vraagt of daar niet wat meer scherpte in kan. Ik ga twee zaken toevoegen. In de voorbereiding naar dit debat heb ik gezegd dat ik een slag extra wilde maken. Ik wil het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (APS) opdracht geven praktijkgericht onderzoek te doen bij een vijftal scholen dat al een jongensachtige didactiek heeft ontwikkeld. Dit zijn een school uit de Bijlmer, uit Zoetermeer, maar ook ORS Lek en Linge. Die school zal betrokken zijn bij dit onderzoek, om te zien waarom het daar goed werkt en hoe dat zit. Wat werkt voor jongens? Wat houdt hen bij de les? De resultaten hoop ik komend voorjaar aan de Kamer te presenteren.

Daarnaast wil ik een onderzoek uitzetten aan de wetenschappelijke kant. Er zijn scholen waar de jongens het systematisch beter doen. De heer Van der Ham gaf dat al aan. Er zijn ook scholen waar dat systematisch minder is. Dit blijkt ook uit het inspectieonderzoek. Wij willen daar wetenschappelijk dieper induiken, de doorstroom en de examencijfers in beeld brengen. We onderzoeken welke scholen het goed doen en wat de oorzaak is van die betere prestaties. Dat komt dan scherper in beeld. De SLO verzamelt de inzichten die er al zijn. Dit heb ik toegezegd in de brief. Het kan vrij snel klaar zijn, bij de start van het volgende jaar. Het is wel goed om te kijken of we een slag dieper kunnen gaan om een aantal zaken scherper op te pakken.

Daarnaast denk ik dat de inzet van het kabinet meer prestatiegericht is. Dat is voor veel jongens een goede zaak. Het gaat om het bereiken van doelen. Ook bij scholen sturen we op een opbrengstgerichte aanpak. Zorg dat je weet hoe het met een kind is, meet dat in voldoende mate, analyseer het en kijk wat het kind nodig heeft om een schepje er bovenop te kunnen doen. We willen ambitievol onderwijs om alles uit kinderen te halen. De heer Dibi vroeg bij de beroepsgerichte kwalificatiestructuur waarom we zo weinig verwachten. We moeten wel veel verwachten. Dat is juist voor jongens heel belangrijk. Dat is wat het kabinet wil zien in de wijze waarop scholen acteren, maar ook in de wijze waarop betrokkenen, ouders, leerlingen, docenten acteren. Het beste uit de leerlingen halen en veeleisend durven zijn, zo noem ik het in ieder geval. Ik denk dat veel jongeren snakken naar veeleisend onderwijs.

Dat is de inzet met het actieplan Beter Presteren en het actieplan Basis voor Presteren. Dat betekent een scherpe focus op kernvakken. Dat betekent ervoor zorgen dat je daarin je resultaten haalt en waar nodig je aanpak als school aanpast. Scholen moeten aangeven dat ze meer inspanning verwachten. De Cito-toets, die al breed in Nederland wordt toegepast, wordt landelijk gemaakt. Daar hoort ook de tweede toets aan het einde van de onderbouw bij. Ruimte voor maatwerk in de school, excellentie en uitdagend onderwijs zijn allemaal relevant. Dit is de inzet die van mij te verwachten is.

Ik heb in de brief al aangegeven dat scholen zelf veel kunnen doen. Ik verwacht van scholen dat men maatwerk levert qua didactisch pedagogische aanpak en goed kijkt wat voor jonge mensen werkt. Ik wil wel een relativerende kanttekening plaatsen. We zien eigenlijk dat zowel jongens als meisjes het beter zijn gaan doen. Meisjes zijn het beter beter gaan doen. Dat is ook wel eens aardig, nadat het eeuwenlang andersom was. Wellicht wordt dit de eeuw van de vrouw, gelet op de kwaliteit die wordt gevraagd. Dit laat onverlet dat we onze jongens keihard nodig hebben en dat ze verdienen dat het beste uit hen wordt gehaald. Ook daar kijken we goed naar. Dat willen we goed doen.

Het betekent ook dat ik vind dat scholen bewust bezig moeten zijn met de vraag of ze meer met gaming kunnen doen. Het is een punt dat de heer Biskop regelmatig naar voren brengt. Wat kun je met ICT, met praktijkgerichte opdrachten? Daarbij geef je een heldere structuur over deadline en resultaat. Dit type aanpak dat jongeren aanzet tot grote inzet, is voor jongens ongelooflijk belangrijk. Dit verwacht ik van de scholen.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik hoor veel dingen waar ik het mee eens ben, maar het zijn de standaarddingen die het kabinet al doet. De focus op kernvakken taal en rekenen, toetsen, ruimte voor maatwerk, excellentie, dat is niks nieuws. Het enige nieuwe dat ik heb gehoord naar aanleiding van dit onderzoek van 40 000 euro is de aankondiging van twee nieuwe onderzoeken. Een is praktijkgericht op vijf scholen en een op scholen die het beter en slechter doen. Mijn eerste opmerking was dat we dit debat al eerder hebben gevoerd. We wisten veel dingen een paar jaar geleden al. Wat zijn de resultaten daarvan? Waar staan de meters aan het einde van deze kabinetperiode op? Dit zijn mooie verhalen, maar het mag van mij iets concreter en meer afrekenbaar. Anders is het opnieuw vrijblijvend en hebben we misschien over een paar jaar een nieuw debat met weer een onderzoek.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik sluit aan bij wat de heer Elias zegt. Hebben we voldoende feiten in beeld? Weten we precies wat er gebeurt? Dat kan nog scherper, hoewel er al veel beelden zijn rondom dit fenomeen. Ik denk dat we moeten doen wat we kunnen, met een aantal belangrijke impulsen. Ik ga geen percentages afspreken. Daar begin ik op dit punt niet aan. De Kamer mag wel van mij verwachten dat ik inzet op een aantal punten.

Excellentie is nieuw. Ik ben inmiddels in de krant van elitarisme beschuldigd, omdat ik met 30 mln. extra inzet op hoogbegaafden en excellentie. Ik vind het een heel goede beweging. Toevallig was ik laatst in Drenthe, Groningen en Friesland waar men bezig is met de aanpak van zeer zwakke scholen. Twee van die provincies hebben niet ingezet op kijken naar de zwaksten, maar kijken naar de excellenten die ambitieus zijn. Wat zien we? De resultaten van de zwakkeren worden ook beter. Ik geloof erg in inzet op excellentie om trek in de schoorsteen te krijgen en daarmee een cultuur van ambitie te creëren. Ik praat daar graag met de heer Dibi of zijn collega over door bij Beter Presteren. Daar zitten die aspecten in. Het is een lichte trendbreuk ten opzichte van de afgelopen decennia, waarin we altijd erg gericht waren op hoe we met het kwetsbare omgaan. Dat laatste moeten we blijven doen. Ook na een ombuiging staan we nog fier en fatsoenlijk voor onze uitgaven. Het is goed om ook excellentie en ambitie te stimuleren.

De heer Dibi (GroenLinks): Jammer dat de minister geen duidelijke doelen wil stellen. Zo weten we niet waar ze naar toe wil. Ik vind het heel goed dat ze 30 mln. extra wil inzetten voor hoogbegaafde leerlingen. Mijn complimenten daarvoor. Er staat een bezuiniging van 300 mln. op passend onderwijs tegenover. 70% van de zorgleerlingen is jongen. We weten dat als de bezuiniging op die manier doorgaat, de prestaties van jongens achteruitgaan. Kan de minister garanderen dat aan het einde van haar periode het beter gaat en niet slechter? Is dat een afspraak die we wel kunnen maken?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Het is geen nationaal probleem. Het is wereldwijd en zeker in Europa een tendens die we heel duidelijk zien. De Kamer mag van mij verwachten dat ik op een aantal punten helder inzet, qua impulsen die ik geef en zaken die ik in beeld breng. Ik heb op andere onderdelen wel degelijk doelen. Dat zal de Kamer zien als ze mijn agenda leest. Dat zit op het vlak van Cito en PISA. Ik wil best op doelen worden afgerekend, maar niet op dit punt. Dit is een veel breder punt dan alleen nationaal. De Kamer mag me afrekenen op hetgeen ik afspreek en of ik dat op tijd lever. Op dit punt ligt ook een opdracht voor de scholen om dit op te pakken. Op passend onderwijs kom ik zo terug.

De heer Beertema (PVV): Ik heb een vraag over de onderzoeken die de minister aankondigt. Ik juich dat op zich toe, maar ik verbaas me over de reflex om meteen het APS en de SLO aan het werk te zetten. Dat zijn de kennisinstituten die quasimarktorganisaties zijn. Dat gaat geld kosten. Wat mij verbaast is waarom de universiteiten niet aan het werk worden gezet. De onderwijskundige faculteiten als onderwijskundige psychologie en sociologie kunnen prachtig toegepast onderzoek doen. De resultaten worden direct naar de politiek geleid. Indertijd, in de jaren tachtig, hadden we Paul Jongbloed als onderwijssocioloog in Nijmegen. Hij had geen kennisinstituut nodig. Hij zette de achterstand van meisjes op een prachtige manier op de politieke kaart. Dit wil ik de minister meegeven.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik moet de heer Beertema teleurstellen, want ook universitair onderzoek kost geld. De universiteiten kennen de scholen goed en hebben veel kennis opgebouwd rond scholen. Ik vind het praktisch om die te benutten, ik ben daar echt niet te belabberd voor. ITS is een instituut dat aan de Radboud Universiteit is verbonden. Het is een mooi voorbeeld om hen aan het werk te zetten. Ik sluit niet uit dat het wetenschappelijk onderzoek wordt uitbesteed aan een ITS of een dergelijk kennisinstituut dat is verbonden aan een universiteit. SLO en APS hebben ook veel knowhow in huis. Die kennis neem ik zo automatisch mee. Het kan heel praktisch en goedkoop zijn.

De heer Beertema (PVV): Toch vind ik het APS niet het meest aangewezen instituut hiervoor. Zij staan aan de basis van het overlegonderwijs, het nieuwe competentiegerichte leren. Zij hebben het bijna uitgevonden. Om juist dit instituut de opdracht te geven om dit te onderzoeken vind ik niet zo voor de hand liggen.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik denk dat het APS buitengewoon geschikt is om dit op te pakken, gelet op de informatie en de kennis die men heeft van het onderwijs. Voor andere dingen zet ik instituten in die verbonden zijn aan een universiteit, of de scholen zelf. Het gaat over de praktijk en dan vind ik een instituut als het APS buitengewoon nuttig.

De heer Van der Ham (D66): De minister zegt dat het een internationaal probleem is, in ieder geval een West-Europees probleem. Wat is de stand van zaken van onderzoek in andere landen? Is dit juist niet iets waarvoor je het beste kennisinstituut in Europa kiest? Wellicht is ons ITS niet het meest deskundig in West-Europa op dit punt. Wat is de Europese blik van de minister hierop?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Het lijkt me goed dat we dit betrekken in het wetenschappelijk onderzoek. We kijken wat internationaal beschikbaar is op dit vlak, zodat we niet aan het droogzwemmen zijn maar verder kijken dan de grenzen. Dat is ook de reden dat we weten dat deze tendens breder voorkomt.

De heer Van der Ham (D66): Ik zeg niet onmiddellijk dat een bepaald onderzoeksinstituut gediskwalificeerd of minder geschikt is, zoals de heer Beertema. Dat kan ik niet beoordelen. We hebben natuurlijk wel gezien in dit soort onderzoeken dat het nuttig kan zijn om een buitenlands instituut te laten bestuderen wat er gebeurt. Zij kijken er met een frisse blik naar. Ik geef het graag als suggestie mee aan de minister. Het kan zijn dat zij met hun expertise scherper zien wat er in het Nederlandse onderwijs gebeurt.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dat zou kunnen. Ik kan dat niet zo goed beoordelen. Ik denk dat wetenschappers dat vooral goed kunnen beoordelen. Ik weet dat ITS eerder al heeft gekeken naar de internationale situatie. Die is onderzocht en meegenomen in het eerdere rapport. Ik denk dat het goed is om de wetenschappers die hiermee in Nederland aan de gang gaan te zeggen dat ze de internationale kant mee moeten nemen. Finse K-instituutti, die internationaal vermaard zijn op dit punt, neem ik zeker mee. Als we daar iets aan hebben moeten we dat niet nalaten.

De heren Beertema en Dibi spraken al over de leraren. Er is inderdaad in de afgelopen jaren fors gewerkt om leraren beter klaar te stomen voor het werk in de klas. We kennen de kennisbasis. Die wordt geïmplementeerd en geëxamineerd. Het is nog steeds een uitzondering in het hbo. Misschien wordt het breder de komende week, afhankelijk van hoe het met de voorstellen van de staatssecretaris afloopt. In ieder geval willen we zorgen dat men beter uit de bus komt op het moment dat men er naar toe gaat. Zo kijken we ook beter als ze binnenkomen, bijvoorbeeld op het vlak van taal en rekenen. Daarin zijn we scherper dan in het verleden.

Daarnaast hebben we de afgelopen jaren verschillende investeringen in leerkrachten gedaan. Ook die zullen uiteindelijk resultaat hebben in de kwaliteit van leraren. We hebben veel wegen benut om nieuwe aanwas in beeld te krijgen. Voorbeeld is de educatieve minor die met breed draagvlak, behalve van de SP, aanvaard is. Die werkt plezierig. Ook het actieplan «Leraar 2020, een krachtig beroep» van de staatssecretaris laat nieuwe impulsen zien. Het opbrengstgericht werken zal een van de belangrijke punten zijn in de scholing en het werken met verschillen. Dat is heel relevant. Het is een van de punten in de scholingsprioriteiten met de 100 mln. en vanaf 2013 150 mln. die er jaarlijks ingaat. De prestatiebeloning wil ik ook noemen. Die wordt door sommigen bewierookt en door sommigen verketterd. Ik denk dat prestatiebeloning bij sommige dingen een mooie impuls kan zijn. Ook een cultuur van toewerken naar doelen kan op de school zelf een cultuur opleveren om dat ook met de leerlingen te doen, dus niet alleen met het team en met de school. We zijn bezig om een kwaliteitsslag te maken en de verbeteringen tot stand te brengen. Al met al doen we behoorlijk wat om scherpte te krijgen op dit punt.

Er zijn natuurlijk dingen die ik niet ga doen. Ik ga niet het selectiemoment naar voren halen. Het is inderdaad de OESO die wijst op de kwetsbaarheid van een vroege selectie. Het is de Onderwijsraad die het nuanceert in het advies Vroeg of laat. Daar moet ik de heer Van der Ham corrigeren. De Onderwijsraad geeft aan dat het nadelen kent voor de betere presteerders en dat ons stelsel veel kansen kent van opstroom, doorstroom en stapelen. De heer Dibi noemde dit ook. Op het vmbo hebben we veel mogelijkheden gecreëerd. Je kunt langer blijven, je mag diploma's stapelen, je kunt vakken op een hoger niveau doen, de doorstroom naar het havo is niet meer verbonden aan een opleiding. Andere aspecten die er wel zijn hebben we eerder besproken. Er is kortom veel mogelijk om de kansen te bieden die gewenst zijn. We gaan het mbo nog aantrekkelijker maken door mbo-4 te intensiveren en te verkorten, zodat het de competitie beter aankan met het havo. We doen veel en dat maakt dat onze jongeren veel kansen krijgen om op een goede manier op de plek van bestemming te komen. Ik heb er uitgebreid op gereageerd naar aanleiding van het rapport Vroeg of laat van de Onderwijsraad. Dat gaf een zeer genuanceerd advies op dit punt.

De heer Elias vroeg naar de ruimte die we willen bieden aan experimenten. Er is veel ruimte binnen de mogelijkheden die er zijn. Ik wil op dit moment geen generieke ontheffingen op vakkenpakketten geven voor jongens. Dat vind ik ver gaan. Er zijn op scholen al veel incidentele ontheffingen mogelijk. Rectoren kunnen daar gebruik van maken. Vroeger moest daar toestemming voor worden gevraagd aan de inspectie. Dat hoeft niet meer. Er is veel mogelijk, maar ik denk dat het beter is in het onderzoek naar deze scholen door het APS te laten bekijken welke belemmeringen men ervaart. Biedt ons stelsel voldoende ruimte om daar op een goede manier mee om te gaan? Vaak is onbekendheid met de mogelijkheden de reden dat ze niet worden benut. Dat hebben we in het vmbo gezien, maar dat geldt breder. Omdat de verschillen niet gigantisch zijn, wil ik voorkomen dat we ons stelsel opeens open gooien voor allerlei differentiaties. Er is veel ruimte om te handelen als men wil handelen. Daarbij doe ik in Beter Presteren voorstellen om juist de onderbouw pittiger te maken door bijvoorbeeld het vak Sciences een sterkere positie te geven.

De heer Elias (VVD): De minister zegt dat er alle ruimte is voor experimenten, maar scholen weten dat vaak niet. Mocht het zo zijn dat scholen het wel weten en er toch niet doorheen komen, is er dan ruimte voor experimenten als dat tijdig wordt aangevraagd? Ik spreek rectoren die dingen willen uitproberen, om te kijken of het werkt. Ze zeggen tegen mij dat ze daarvoor de ruimte niet hebben gekregen. Uiteraard werken ze budgetneutraal. Is die ruimte er, niet om het totale onderwijs om te gooien, maar om te kijken of iets werkt?

De heer Biskop (CDA): Dit was ook mijn vraag in de eerste termijn. De minister geeft aan dat ze op vijf scholen praktijkgericht onderzoek wil doen, onder meer op ORS Lek en Linge. Juist die school heeft aangegeven dat ze zich bekneld voelt. Het lijkt me niet handig als je onderzoek gaat doen binnen de beknelling. Zorg ervoor dat die school de ruimte krijgt om te doen wat ze van plan is om te doen, en ga dan het onderzoek doen. Dan weten we echt wat er uitkomt.

De heer Elias (VVD): Dat geldt ook voor directeur Van den Berg van het Christiaan Huygens College in Eindhoven. Hij sprak er op 27 februari in Buitenhof over. Hij wil meer ruimte en structuur voor begeleiding tijdens groepslessen.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik heb een verheugende mededeling. Beide scholen zitten in het onderzoek. We hebben overal op gelet. ORS Lek en Linge vroeg 1 mln. Dan is het snel afgelopen in een wereld waar weinig geld is. Ik wil het in beeld brengen, maar ik ben terughoudend. Ik wil uitkijken dat we niet te kortademig meegaan met elk nieuw feit dat we zien en dan iets nieuws invoeren. Ik wil goed kijken waar we het over hebben. De Kamer wil die degelijkheid ook. Wat is de ruimte die men wil en die men nu niet heeft? Om een dergelijk experiment ruimte te geven moet ik dat goed beoordelen. Een van de randvoorwaarden is natuurlijk de civiele waarde van het diploma met een ander vakkenpakket. Ik pak het op en kom bij de Kamer terug.

Dan de positie van de man in het onderwijs. Er is grote zorg over het feit dat er minder mannelijke leerkrachten zijn. Op sommige scholen zijn ze er zelfs helemaal niet meer. Het is Europees een breed probleem, het is haast een wereldwijd probleem. Wij doen het voor het voortgezet onderwijs relatief beter dan andere landen. Voor het basisonderwijs gaan we ongeveer gelijk op met andere landen. Dat is de trend waar we mee te maken hebben. Het laat onverlet dat we in de afgelopen jaren hebben geprobeerd allerlei dingen te doen. De academische pabo was een van de inzetten. Dit levert niet direct ontzettend veel meer mannen op. Een van de punten is de specialisatie bovenbouw en onderbouw. Dit gaat staatssecretaris Zijlstra verder uitwerken. Het is de moeite van het bekijken waard. Hij zal er graag met de Kamer over doorpraten. Je hoort van jongens dat de eerste stage in de onderbouw een enorme tik op je motivatie kan betekenen. Het is een van de punten die de Kamer bij de Lerarenagenda mee kan nemen. Ik raad het de Kamerleden aan. Er moet iets gebeuren om het aantrekkelijker te maken en de bovenbouw scherper in beeld te krijgen voor de jongens. Daar gaat de staatssecretaris verder over.

Meer nadruk op kennisbasis en kennisontwikkeling en minder op verslagen, communiceren en samenwerken is goed. De kennisbasis van de lerarenopleiding en de pabo is inmiddels voor 99% vastgelegd en wordt geëxamineerd. Dit structureert het onderwijsdeel. Dit zal de noodzaak tot lessen met meer kennisoverdracht vergroten, omdat men klaar moet zijn. Dat heeft het effect waar de heer Beertema regelmatig op doelt. Ik vind het een goede zaak om het op die wijze te stimuleren. Zo ontstaat uitdagend onderwijs. Als het gaat om een enorme toename van mannen in het basisonderwijs, moet ik de Kamer teleurstellen. Daarin zijn we niet in staat met kop en schouders boven het Europese niveau uit te stijgen. Daar lopen we gelijk op. Er wordt geen enorme inhaalslag gerealiseerd. Dat is jammer, omdat rolpatronen wel heel relevant zijn.

De heer Dibi geeft aan dat jongens een lager schooladvies krijgen. Ik weet niet waar hij het vandaan heeft, maar het is mij niet bekend. Als hij het ergens op papier heeft, onderzocht of opgezocht, wil ik dat graag hebben. Het beeld dat jongens aantoonbaar lager worden geadviseerd is ons niet bekend.

In het verleden hebben we klassenverkleining gekend. We hebben het onderzocht, maar het heeft geen zichtbare bijdrage geleverd aan kwalitatief beter onderwijs. Dat hebben we moeten constateren na de actie die minister Van der Hoeven heeft ingezet. Kwalitatief onderwijs hangt ook van andere zaken af, de kwaliteit van docenten bijvoorbeeld. Daarmee heb ik aangegeven wat we de afgelopen jaren gedaan hebben, waar de Kamer overigens altijd bij betrokken is geweest, en wat we de komende tijd gaan doen.

Bij de bezuiniging op passend onderwijs is de vraag of jongens verder achterkomen, gelet op het feit dat veel van de kinderen die deze vorm van extra aandacht en zorg nodig hebben jongens zijn. Het is de bedoeling van passend onderwijs dat we in staat zijn om binnen het reguliere onderwijs beter met de verschillen om te leren gaan. We hebben hier met scholing in geïnvesteerd. Scholen denken na hoe ze dit goed kunnen faciliteren. Het kan immers niet altijd in de klas. Grote verschillen zijn niet direct de aanleiding om te zeggen dat een kind naar het speciaal onderwijs moet. De ombuigingen in het passend onderwijs moeten de komende jaren verwerkt worden. Dat gaat nooit zonder slag of stoot. Dat zal zeker vragen om extra zorg en aandacht. 300 mln. blaas je niet zomaar weg. Het doel dat we willen bereiken, is passend onderwijs met een aanpak die effectief is en niet financieel uit de hand loopt. Degenen die bepalen kunnen kijken hoe het qua kosten goed wordt geregeld. Kinderen blijven zo mogelijk meer in het regulier onderwijs en krijgen een passend aanbod, niet de blauwdruk die er nu vaak is, ook in financiële zin. Dat vind ik meerwaarde. Ik hoop en ga ervan uit dat dit voor jongens een extra impuls kan betekenen. We hebben een proces te gaan de komende jaren. Daar wil ik niet mistig over doen. Het zal veel van scholen vergen en niet altijd rimpelloos verlopen.

Over onder meer de sporturen is zojuist een nota verschenen van de minister van VWS. Zij wil kijken hoe voor dit doel additionele middelen kunnen worden verwezenlijkt. Binnen het onderwijsbudget is het geld er niet. Wij gaan hier de komende tijd mee aan de slag. Daarnaast vinden we het belangrijk om samen de combinatiefuncties overeind te houden. Dat is onze inzet. Daarom willen we de ruimte voor sport op scholen en brede scholen waar mogelijk vergroten.

Ik kan de heer Beertema geruststellen over de gescheiden klassen. Dat gaat niet gebeuren.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik heb honderdduizend vragen, maar houd het bij passend onderwijs. Ik stelde geen vraag over de argumenten van het kabinet om de bezuinigingen op passend onderwijs te rechtvaardigen. Ik stelde een vraag over de gevolgen van de bezuinigingen. Is het voor de minister acceptabel dat jongens hierdoor mogelijk slechter zullen gaan presteren, omdat 70% van die leerlingen jongen is?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik kan niet zeggen dat men slechter zal gaan presteren. Dat geloof ik niet. Onze inzet is dat scholen in het regulier onderwijs in de toekomst beter leren omgaan met de verschillen. Daar gaan we sterk op investeren. Dat zal helpen voor kinderen die extra aandacht nodig hebben. Dat zal ook in algemene zin helpen voor jongens. Het heeft een bredere impact.

De heer Dibi (GroenLinks): Dit is een knap staaltje politiek: om met 30 mln. bezuinigingen op kwetsbare leerlingen die begeleiding nodig hebben in het regulier onderwijs, te zeggen dat ze er beter van worden, dat leraren daardoor beter met het verschil leren omgaan. Volgens mij was het juist de bedoeling dat passend onderwijs ertoe zou leiden dat er extra aandacht was, dat je iets extra's kon betekenen voor dit soort leerlingen. Ik kan geen andere conclusie trekken dan dat het met het beleid van dit kabinet slechter zal uitpakken voor met name jongens, als het gaat om passend onderwijs. Mijn vraag is nogmaals of dat acceptabel is voor deze minister. Zij moet staan voor kwalitatief goed onderwijs.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dat is de conclusie van de heer Dibi. Dat is mijn conclusie niet. Ik bekijk het in zijn totaliteit. Natuurlijk zal een ombuiging impact hebben. Daar wil ik niet mistig over zijn. Scholen zullen zich moeten aanpassen. Het valt niet mee als je geld moet inleveren. Daarnaast zijn we bezig met een stelselwijziging waarvan we in de Kamer allang zeggen dat die een verbetering kan opleveren. Er gaat 1,9 mld. mee met de stelselwijziging. Daar kunnen we voor Nederlandse begrippen trots op zijn. Daarnaast investeren we extra in de kwaliteit van leraren. We investeren de komende jaren ook in het omgaan naar excellentie en hoogbegaafdheid. Dat is een impuls voor scholen om een ambitiegerichte onderwijs- en leercultuur te krijgen. We proberen scholen te helpen om meer opbrengstgericht te werken. Het is een veel breder pakket van maatregelen dat maakt dat dit kabinet de slagen in het onderwijs kan maken die gewenst zijn. Het kabinet probeert het gelijkheidsdenken dat de afgelopen decennia een sterk stempel drukte op het onderwijs te doorbreken. Dat is een goede zaak, juist voor de jongens.

De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. De minister heeft het goed gezegd als ze aangeeft dat er niet één oplossing is voor dit probleem. We zien nog steeds grote verschillen, ook waar jongens het beter doen. In de opstroom naar de carrières zie je dat meisjes soms te weinig in bepaalde vakken terechtkomen. Jongens halen ze dan weer in. Daar moeten we ook nog veel aan doen. Er moeten meer meisjes naar de techniek. Daarover valt ook veel te zeggen. Dit zeg ik niet om te relativeren. Er is daadwerkelijk een probleem. Ik ben blij dat er meer onderzoek komt. Er wordt veel over beweerd en er worden snelle oplossingen aangewezen. Als we meer jongens in het onderwijs hebben, komt het wel goed. Dat was mijn gedachte eerst ook. Als je echter op de cijfers inzoomt, zie je dat dat er niet altijd wat mee te maken heeft. Dat laat onverlet dat we graag willen dat meer jongens zich geroepen voelen tot het onderwijs. We willen meer experimenten met scholen die zeggen dat ze een nieuwe manier willen uitproberen. De minister schept daar de ruimte voor. Daar is D66 blij mee. Maak inzichtelijk voor scholen hoe ze daar gebruik van kunnen maken. Over sport hebben we al enkele moties ingediend. Mijn collega Dijkstra heeft meer aandacht voor sport in het onderwijs gevraagd. Dat is goed voor jongens en meisjes. Dat zou ook de aantrekkelijkheid van het onderwijs voor jongens kunnen verbeteren.

De Onderwijsraad heeft inderdaad gezegd dat we niet alles moeten verwachten van de vroegselectie. Wij zeggen niet dat alles moet worden veranderd, maar je moet kijken naar de leerling die je voor je hebt. Wij zijn groot voorstander van kopklassen, omdat die maatwerk kunnen bieden voor scholen om leerlingen, meisjes of jongens, iets later naar de middelbare school te laten gaan. Dat kan helpen. We kennen allemaal de voorbeelden van kinderen die het pas op hun 14de of 15de leuk vonden op de middelbare school. Ik ben er zelf één. We zijn zeer benieuwd naar de onderzoeken en gaan ongetwijfeld dan het debat vervolgen.

De heer Çelik (PvdA): Voorzitter. Ik wil het niet verder dramatiseren. Ik snap de beantwoording van de minister. Er zijn verschillende actieplannen om indirect aan dit probleem te werken. Ik snap de nuancering van de minister. Meer diepgang in materie vind ik prima. Ik ben blij met de toegezegde drie punten, ook al lijkt het weinig. Ik vind dat het de informatie versterkt. Daarmee zijn we beter in staat de beschikbare data te ordenen en daar iets van te vinden. Ik steun dat.

De minister geeft aan dat maatwerk belangrijk is. Tegelijkertijd constateren we dat we de lumpsum hebben en dat maatwerk veel minder wordt ingezet op scholen. Dat kan ik niet bewijzen, maar het is een gevoel dat ik vaak bevestigd hoor als ik bij ouders op bezoek ben. Ik zal het op dat punt oneens blijven met de minister. Ik zal iedere keer onder de aandacht brengen dat maatwerk in mijn ogen geoormerkt moet worden. Je moet scholen kennelijk af en toe dwingen om sommige leerlingen meer aandacht te geven. Dat gebeurt in mijn ogen te weinig.

De intentie van de minister vind ik positief. Ik geloof dat het goed tussen de oren zit. In haar gesprekken met het veld moet ze hier iedere keer aandacht voor blijven vragen. Hoe weet ik ook niet. Ik geloof in de positieve intenties van docenten. Het is goed dat scholen laten zien dat ze oprecht bezig zijn om een meer gemengd docentenaanbod te krijgen. Het is niet overal even goed geland. Sommigen doen het beter dan anderen. Daar zou ik meer aandacht voor vragen in het primair onderwijs, zonder het te forceren. De kwaliteit van docenten gaat voor alles.

De heer Biskop (CDA): De heer Çelik introduceert zijn onderbuik als wetenschappelijke methode. Hij zegt dat de lumpsum maatwerk verhindert. Ik kan dat niet goed rijmen. Kan hij uitleggen wat hij daarmee bedoelt?

De heer Çelik (PvdA): Het is een beetje vreemd dat de heer Biskop daar een wetenschappelijk verhaal van maakt. Dat vind ik niet bij hem passen. Ik bedoel het volgende. Hoe kan het überhaupt zijn dat we zoveel leerachterstanden hebben, terwijl zoveel leerlingen worden bekostigd op 1,8? Die zorgleerlingen hebben recht op 0,8 meer begeleiding dan andere kinderen. Dat is niet voor niets. Hoe kan het dan dat al die leerlingen nog steeds met achterstanden lopen? Ik ben vader van drie kinderen. Ik heb op de scholen waar mijn kinderen zitten gezien dat daar helemaal geen extra maatwerk is. Het is een onderbuikgevoel van mij, gebaseerd op de gesprekken met veel mensen. Twaalf jaar lang heb ik deze klachten gehoord in de gemeenteraad van Rotterdam. Dat kan geen toeval zijn. De heer Biskop brengt me op een idee. Misschien moeten we dit punt eens goed onderzoeken en wetenschappelijk onderbouwen. Dan kunnen we over feiten beschikken en zal iedereen zien dat ik gelijk heb.

De heer Biskop (CDA): Ik wacht dat af. Als het onderzoek aantoont dat de heer Çelik gelijk heeft, zal ik de eerste zijn om dat toe te geven. Ik denk dat het inderdaad belangrijk is om te zeggen dat er een relatie ligt tussen het een en het ander. Persoonlijk zie ik dat op dit moment niet.

De heer Çelik (PvdA): Natuurlijk is er normaal gesproken geen verband, dat is waar. Maar als scholen de vrijheid hebben het geld zo in te zetten zoals zij willen, kunnen ze ook besluiten die 0,8 extra geld niet voor begeleiding in te zetten maar voor andere dingen. Dat is precies wat ik bedoel. De verplichting is er niet. Ik zou graag begeleiding geoormerkt willen zien, omdat ik vind dat leerachterstand het probleem van Nederland, van ons is. Dat gaat ten koste van kwaliteit voor onze kinderen, dat gaat ten koste van de Nederlandse economie.

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Die publicaties van de heer Jongbloed over de achterstand van meisjes staan mij levendig voor de geest. Inmiddels is die achterstand aan alle kanten ingehaald, misschien wel te goed. We moeten dat vieren. We moeten daar niet zuur over zijn. Er is een enorme inhaalslag gepleegd. Ik denk dat het te ver is doorgeschoten, door de vorm van onderwijs die niet op jongens is toegesneden. Daar moeten we naar kijken. Ik ben blij dat de minister allerlei maatregelen gaat nemen die daaraan tegemoet komen. Het moet me wel van het hart dat universiteiten nu stil zitten. Indertijd kaartte de heer Jongbloed het aan met zijn eigen universiteit. Ik hoor de heer Çelik allerlei onderwerpen noemen waar je als ambitieuze hoogleraar onderwijssociologie of onderwijspsychologie werk van zou kunnen maken. Ze moeten niet gaan zitten afwachten, maar in actie komen. Dan hebben we de kennisinstituten niet nodig. Dan bedienen we twee kanten, de politiek, maar ook alle studenten die toegepast onderzoek kunnen doen en prachtige publicaties op hun naam kunnen schrijven.

De heer Elias (VVD): Voorzitter. Ik zal het heel kort houden. Ik ben het eens met de uitspraak van de minister, met de terughoudendheid om nu niet ineens radicale stappen te zetten. Ik ben blij met de geboden ruimte voor experimenten. Daar is vanuit de scholen niet voor niets nadrukkelijk om gevraagd. Als ze daar het wiel, of al is het maar een spaak, uitvinden, kan dat nuttig zijn. Ik ben het eens met een goede wetenschappelijke monitoring van dit serieus te nemen probleem.

De heer Biskop (CDA): Voorzitter. Het probleem is niet zo eenduidig. Het golft heen en weer van een maatschappelijk-sociologisch probleem naar een onderwijskundig probleem. Neurologische aspecten spelen een rol. Ik geef de Kamer op een briefje dat de neurologische evolutie niet met één maatregel van dit kabinet goed maken is. Zo werkt het niet. De heer Jolles kan daar alles over vertellen. Het is goed dat de minister rekening wil houden met maatwerk. We hebben inderdaad een systeem van doorstroom en stapelen. De laatbloeiers hebben nog allerlei mogelijkheden. Die ene briljante oplossing zal er niet uitkomen. Het is goed om nader onderzoek te doen. Ik ben blij dat het praktijkgericht onderzoek is. Ik hoop dat de vijf scholen die zich hebben aangediend en die er iets in zien om met het probleem aan de slag te gaan, voldoende ruimte krijgen.

De heer Van der Ham sprak al over de internationale context. Ik refereerde eerder aan ons bezoek aan Finland. Een van de laatste dagen dat we daar waren zei een onderzoeker dat een van problemen die zij zagen ontstaan het verschil tussen jongens en meisjes is. Dat speelt daar ook en wordt steeds groter. Dat geeft alle reden om dit onderwerp in internationale kaders te blijven beschouwen.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. We zijn hier bijeen vanwege een onderzoek. Het enige nieuwe uit dit debat is de aankondiging van twee onderzoeken. Voor de rest is het een opsomming van kabinetsbeleid. Overigens ondersteunt GroenLinks het kabinetsbeleid van harte. Ik verbaas me wel over het gemak waarmee we over dit specifieke probleem en het gebrek aan doelstelling voor het einde van deze kabinetsperiode heenstappen. Waar staan we dan? Als het algemene kabinetsbeleid zo goed is, moet het ook effect hebben op de positie van jongens. Kan de minister daar iets concreter over worden?

De heer Elias (VVD): Ik doe alsof ik wat de heer Dibi zegt serieus neem. Wat wil hij afspreken, quota voor jongens?

De heer Dibi (GroenLinks): Volgens mij kun je heel duidelijke doelen stellen over het schoolverlaten van jongens, het eindniveau dat ze bereiken, de mate waarin ze blijven zitten of niet, de mate waarin ze in kop- of voetklassen terechtkomen. Er zijn veel manieren waarop we meetbaar kunnen maken of in het beleid specifieker aandacht kunnen geven aan specifieke problemen voor jongens. Ik dacht altijd dat de VVD afrekenbare en concrete doelstellingen wilde, tenminste zo herinner ik me de partij uit debatten met voorgaande kabinetten. Ik dacht dat de VVD niet te makkelijk genoegen nam met vrijblijvende beloften. Ik begrijp dat dit wat moeilijker ligt nu de partij in een coalitie zit.

De heer Elias (VVD): Dit heet in ons parlementaire jargon uitlokking. Als we niet goed genoeg weten wat het probleem is, gaan we niet in het wilde weg een paar doelen vaststellen met mathematische schijnprecisie. De VVD voelt daar niet voor, GroenLinks misschien wel.

De heer Dibi (GroenLinks): We weten op veel punten heel veel niet. Die onderzoeken juich ik toe, Ik ben groot fan van Jelle Jolles, Eveline Kroon en vele anderen die onderzoek doen naar onderwijs. De heer Jongbloed was Kamerlid van GroenLinks. We weten bijvoorbeeld dat jongens vaker zorgleerling zijn. Tegelijkertijd bezuinigt het kabinet op passend onderwijs. De afspraak die ik in ieder geval met de VVD wil maken, is dat het niet ten koste gaat van de begeleiding van jongens en meisjes. Zelfs die afspraak kunnen we niet maken.

Is de minister bereid met de staatssecretaris bij het specialiseren in boven- en onderbouwopleiding specifiek de verschillen tussen jongens en meisjes te verwerken? Het punt dat ik wilde maken over onderadvisering, was dat dit op basis van onderzoek niet naar voren komt. In mijn gesprekken in het land de afgelopen jaren zeggen mensen, ook als het niet over onderwijs gaat, dat ze zijn ondergeadviseerd. Is de minister bereid hier specifieker naar te gaan kijken?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Voorzitter. Ten aanzien van het laatste wil ik bij de inspectie vragen of zij ditzelfde beeld heeft. Als het zo is, vraag ik of zij die gegevens boven tafel haalt om het inzichtelijk te maken. Als de Kamer niets van me hoort, is er bij de inspectie niets gevonden op dit punt.

Over specifiek basisonderwijs voor onder- en bovenbouw komt een heel debat. Het lijkt me het beste als de heer Dibi de heer Klaver vraagt dit punt mee te nemen. Dan kan de portefeuillehouder rechtstreeks reageren. Het is wel een van de aanleidingen uit het debat van destijds om te gaan kijken of de specialisatie scherper neer moest worden gezet.

We hebben een pittige doelstelling Voortijdig Schoolverlaten (VSV). Daar zitten veel jongens bij. Dat is een heldere doelstelling. Tot op heden loopt het goed. Europa heeft ons toevallig gisteren lof toegezwaaid. We zijn volgens de Eurocommissaris het voorbeeld. Ik ben daar blij mee. We hebben er hard op ingezet. Vooral de scholen en de gemeenten hebben er veel aan gedaan. Als je dit cumulatief in beeld brengt, gaat het over 110 000 tot 120 000 jongeren die we in de loop van de jaren met een diploma van school hebben laten komen. We hebben ze sterker in de samenleving geplaatst. Dat geldt vooral voor veel jongens. Verder zijn er algemene doelen van Cito en PISA waarbij ik heldere eisen probeer te stellen. Daar ben ik te zijner tijd op aan te spreken.

Ik ben het eens met het statement van de heer Biskop. Het is goed te kijken naar meer internationale samenwerking. Ik heb dat al beloofd aan de heer Van der Ham. Ik zal zorgen dat het wordt meegenomen.

De heer Van der Ham (D66): Het is fijn dat het internationale aspect wordt meegenomen. Het kan voordelen hebben een internationaal instituut te vragen naar de Nederlandse situatie te kijken. Ik ga er geen motie over indienen, maar het is wel een suggestie die meegenomen kan worden.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik zal deze suggestie wegen. Misschien is er een gezaghebbend wetenschapper die het in andere landen heel goed heeft bekeken. Dat kunnen we er bij betrekken. Ik neem de suggestie mee.

Spaken en wielen uitvinden is mooi. Ik zal kijken waar men mee zit en waar men niet uitkomt. Ik heb ruimte om individuele scholen hier en daar een kans te bieden. Eerst wil ik het totale plaatje hebben. Dat is de volgorde.

De heer Beertema komt terug op het onderwijs waarin samenwerken, communicatie en dergelijke elementen dominant zijn geworden. Laten we eerlijk zijn, dit is wat je in het bedrijfsleven nodig hebt. Zonder die vaardigheden ga je het niet redden. Dat maakt onze positie sterk, ook als Nederland. Ik vind wel dat het gekoppeld moet zijn aan kennis. Mijn zonen zeggen dat het niet erg is om een 6 te halen, omdat ze ook goed communiceren en netwerken. Ik zeg dan dat het en-en moet zijn. Dan zijn ze straks nog beter in de concurrentie.

Een ander punt is ook relevant in dit kader. Het probleem doet zich niet voor in de tweede fase, waar dit soort aspecten scherp in beeld is, maar al in de onderbouw. Daar hebben we nog een heel schoolse aanpak. Daar zien we wel verbetermogelijkheden, zoals het vak Sciences steviger neerzetten. Dat spreekt jongens vaak meer aan. Het is een van de punten uit het actieplan Beter presteren. Scherper toewerken naar een toets kan behulpzaam zijn. Dat maakt dat je ergens voor moet gaan. Er zitten elementen in, maar het begint al eerder. Het zit ook in de jongeren zelf. Ik zal niet alle wetenschappelijke feiten en onderbuikgevoelens herhalen. Laten we nuchter zijn. Als ouder zie je ook veel en die informatie mag je meewegen. Dat is vaak nuttige informatie, omdat je ervaringsdeskundige bent. Het is goed uiteindelijk fact-finding te doen, zodat wij ons daarop kunnen baseren. Daarom ben ik blij met de brede instemming met de onderzoeken die we gaan doen.

Maatwerk willen we ook realiseren met opbrengstgericht werken. Scherp kijken waar de leerling staat, en zien hoe het beter kan. Hoe kunnen we ons onderwijs als school continu verbeteren? Ik denk dat de achterstandsgelden ervoor hebben gezorgd dat kinderen die met achterstanden het onderwijs binnenkwamen, het inmiddels veel beter doen dan in het verleden. We zien de opstroom naar het hoger onderwijs, ook van allochtone jongeren. Daaronder zien we ook veel meisjes. Daar mogen we trots op zijn. Het zijn resultaten van extra inzet die in de afgelopen decennia zijn gepleegd. Het is waar, scholen hebben de ruimte om de budgetten te besteden. Dat is de reden dat de OESO altijd zegt dat onze euro een zeer rendabele euro is. Het heeft zijn plussen en zijn minnen, maar het is een werkelijkheid die ons op Europees niveau wordt aangereikt.

De heer Van der Ham maakt een aantal statements, die ik kan beamen.

Het is een wens van po-scholen om een gemengd publiek te hebben in het lerarenkorps. Ik spreek veel met scholen. Vaak zijn er weinig mannen. Alle scholen geven aan mannen te zoeken. Teams willen het graag. Het aanbod is het probleem. Dat is de reden dat we geprobeerd hebben het aanbod te versterken met lerarenopleidingen en extra impulsen en de discussie over bovenbouwspecialisatie. We zijn ervan overtuigd dat als het aanbod versterkt is, heel veel basisscholen kiezen voor een, twee, liefst drie mannen in het team.

De heer Dibi (GroenLinks): Hebben de wervingscampagnes van de pabo effect gehad als het gaat om het aantrekken van meer mannen voor het vak? Als dit zo is, kan de campagne dan worden verlengd of opnieuw worden gestart? Dit hoeft natuurlijk niet als het geldverspilling is.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik zal dat meegeven aan de staatssecretaris en vragen of hij hier tijdens het volgende algemeen overleg antwoord op geeft. Dat is bij dezen beloofd.

De voorzitter: Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd:

  • Na de zomer ontvangt de Kamer de resultaten van de inventarisatie van de SLO van al bestaande inzichten over het voorkomen van achterstand van jongens.

  • In het voorjaar van 2012 ontvangt de Kamer de resultaten van het praktijkgerichte onderzoek van het APS naar een vijftal scholen die gaan experimenteren met nieuwe inzichten.

  • De minister zegt toe wetenschappelijk onderzoek uit te zetten naar verschillen tussen scholen die het goed en minder goed doen ten aanzien van de achterstand van jongens, mede op basis van doorstroming en examencijfers. Daarbij zal ze ook de internationale kennis op dit gebied meenemen en mogelijk zelfs inzetten. De termijn waarop de Kamer deze informatie ontvangt is nog niet bekend.

  • De minister zal navragen bij de Inspectie van het Onderwijs of het beeld bestaat dat er specifiek bij jongens sprake is van onderadvisering. Zo ja, dan zal zij de Kamer daarover informeren.

  • De minister zal de beantwoording van de vraag van de heer Dibi over de effecten van de wervingscampagnes voor de pabo meegeven aan de staatssecretaris.

Ik sluit hiermee de vergadering met dank aan de minister, de woordvoerders en het publiek.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Ham (D66), Van Bochove (CDA), voorzitter, Haverkamp (CDA), Van Miltenburg (VVD), Bosma (PVV), Voordewind (ChristenUnie), Jasper van Dijk (SP), Ouwehand (PvdD), Dibi (GroenLinks), Wolbert (PvdA), ondervoorzitter, Biskop (CDA), Smits (SP), Elias (VVD), Beertema (PVV), Dijkstra (D66), Jadnanansing (PvdA), Van Dekken (PvdA), Dijkgraaf (SGP), Çelik (PvdA), Lucas (VVD), Van Klaveren (PVV), Klaver (GroenLinks) en De Liefde (VVD).

Plv. leden: Koşer Kaya (D66), Ferrier (CDA), Van der Werf (CDA), Van der Burg (VVD), Dille (PVV), Rouvoet (ChristenUnie), Kooiman (SP), Thieme (PvdD), Van Gent (GroenLinks), Van Dam (PvdA), Van Toorenburg (CDA), De Wit (SP), Hennis-Plasschaert (VVD), De Mos (PVV), Pechtold (D66), Dijsselbloem (PvdA), Klijnsma (PvdA), Van der Staaij (SGP), Hamer (PvdA), Harbers (VVD), Gerbrands (PVV), Sap (GroenLinks) en Lodders (VVD).

Naar boven