Vragen van het lid Smits (SP) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht dat jongens niet profiteren van vernieuwd onderwijs (ingezonden 2 maart 2011).

Antwoord van minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 22 maart 2011).

Vraag 1

Wat is uw reactie op de berichten dat meisjes meer dan jongens profiteren van vernieuwd onderwijs?1

Antwoord 1

Ik neem daar kennis van. Ik vind het van belang dat vernieuwingen in het onderwijs ten goede komen aan zoveel mogelijk leerlingen. Als de ene groep er wat meer baat bij heeft dan de andere is dat op zichzelf geen probleem.

Vraag 2

Hoe komt het volgens u dat de voorsprong die jongens nog hebben in de hoogste brugklassen (53% is jongen), helemaal weg is in het tweede van het vwo (nog slechts 48% is jongen)?

Antwoord 2

De precieze betekenis en herkomst van de percentages 53% en 48% in het bericht in Trouw is mij niet bekend. Wel is het bekend dat in de onderbouw het percentage leerlingen dat afstroomt naar een lagere opleiding wat hoger is bij jongens dan bij meisjes.

Vraag 3

Deelt u de analyse van de onderzoekers dat het studiehuis voor meisjes wel positief uitpakt, maar voor jongens veel minder, waardoor het verschil tussen beiden fors is toegenomen?

Antwoord 3

De onderzoekers hebben gedurende een aantal jaren aan meisjes en jongens (HAVO en VWO gediplomeerden) de vraag gesteld in hoeverre zij van zichzelf vonden over een aantal vaardigheden te beschikken. Na invoering van het studiehuis gaven zowel een hoger percentage jongens als een hoger percentage meisjes aan meer over bepaalde vaardigheden te beschikken.

Bij meisjes was de toename van de percentages bij zelfstandig werken en plannen sterker dan bij jongens. Ik deel de analyse dat dit mogelijk een positief effect heeft gehad op het studiesucces van meisjes. Dat daardoor «het verschil tussen beide groepen fors is toegenomen», onderschrijf ik niet.

Vraag 4

Deelt u de analyse dat de vaardigheden die bij jongens sneller en sterker zijn ontwikkeld, zoals rekenen en analytisch vermogen de laatste tien, vijftien jaar minder gewicht hebben gekregen in het voortgezet onderwijs en dat dit mede de oorzaak is voor het toenemende verschil in schoolprestaties tussen jongens en meisjes?

Antwoord 4

Nee. Het is mij niet bekend dat rekenen en analytisch vermogen de laatste 15 jaren minder gewicht hebben gekregen. Er is wel geconstateerd dat er op het punt van de vaardigheden in rekenen en wiskunde een versterking nodig is. Daartoe zijn vanaf 2007 algebraïsche vaardigheden weer in de examenprogramma`s wiskunde opgenomen. Daarnaast is het beleid gestart voor versterking basisvaardigheden rekenen en taal.

Vraag 5

Deelt u de mening dat vaardigheden als rekenen en analytisch vermogen die, dankzij het studiehuis, een minder prominente rol hebben gekregen binnen het voortgezet onderwijs weer een gewichtiger plek moeten krijgen?

Antwoord 5

Zie mijn antwoord op vraag 4.

Vraag 6

Deelt u de mening dat het kwalijk is dat de verschillen in schoolprestaties tussen jongens en meisjes steeds verder uit elkaar zijn gaan lopen? Zo nee, waarom vindt u dit geen probleem? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit verschil kleiner te maken?

Antwoord 6

Wanneer verschillen in prestaties tussen jongens en meisjes worden gemeten met toetsen zijn deze in de loop der jaren niet groter geworden. Jongens blijven beter presteren met rekenen en wiskunde en meisjes beter met taal.

Evenals in andere westerse landen hebben de laatste twee decennia de schoolloopbanen van meisjes zich beter ontwikkeld dan die van jongens. Onderzoekers van het ITS geven aan dat de voorsprong van meisjes in andere landen groter is dan in Nederland.

In Nederland is een voorbeeld de deelname aan klas 5 VWO. In 1998 nam hieraan 17% van de jongens deel, in 2008 18% van de jongens. Bij de meisjes ontwikkelde zich de deelname van 19% in 1998 tot 21% in 2008.

Ik vind het geen probleem dat de groei in deelname bij meisjes hoger is dan bij jongens, zolang die zich ook maar in positieve richting ontwikkelt.

De belangrijkste problemen met mindere schoolprestaties bij jongens doen zich voor in de onderbouw van het VO: zittenblijven en afstromen. Een deel van de jongens presteert in deze fase onder hun kunnen. Ik vind het een taak van de scholen en de leerkrachten deze problemen te signaleren en aan te pakken. Schoolleiders geven aan dat de oplossing om de jongens meer «bij de les» te houden en hun prestaties te verhogen binnen de scholen zelf gezocht moet worden. Volgens sommigen zijn jongens gebaat bij een meer gestructureerde didactiek, meer gebruik van de computer bij het inslijpen van kennis, meer competitie-elementen, meer uitdaging. Goede leraren kunnen beoordelen waar de behoeften van verschillende leerlingen.

Vraag 7

Deelt u de mening dat gezien de verschillen in schoolprestaties tussen jongens en meisjes het studiehuis als onderwijsvernieuwing is doorgeslagen? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 7

Nee. Het begrip studiehuis heeft in verschillende scholen zeer verschillend invulling gekregen en is ook in de loop van de tijd veranderd. De schoolprestaties van meisjes zijn wat betreft deelname aan hogere schoolsoorten meer vooruitgegaan dan die van jongens. Mogelijkerwijs hebben de vereiste vaardigheden in «het studiehuis» hierop enige invloed gehad.

Vraag 8

Ziet u ook dat het met name voor jongens, die nu zijn oververtegenwoordigd in het vmbo, belangrijk is dat er genoeg mogelijkheden zijn om door te stromen naar een hogere vorm van onderwijs? Zo ja, bent u bereid zich in te zetten om beperkingen op doorstroom zoveel mogelijk op te heffen, zoals een cijfergemiddelde wanneer iemand doorstroom van vmbo naar havo en hoog collegegeld, wanneer iemand doorstroomt van hbo naar wo? Zo neen, waarom houdt u deze beperkingen op het ontplooien van talent in stand?

Antwoord 8

Ik vind goede doorstroommogelijkheden van groot belang, zowel voor jongens als voor meisjes. Ik heb er de afgelopen jaren dan ook alles aan gedaan om de geconstateerde belemmeringen weg te nemen. Per 1 augustus 2010 heb ik bijvoorbeeld nog het diplomastapelen in het vmbo mogelijk gemaakt, de minimale toelatingseisen voor de instroom in havo 4 afgeschaft en de uitbestedingsmogelijkheden naar het volwassenenonderwijs (vavo) verruimd. Daarnaast is het mijn streven om per 1 augustus 2011 de maximale verblijfsduur in het vmbo af te schaffen.2 Op 12 april bespreek ik deze onderwerpen nader met u tijdens het algemeen overleg over doorstroom, stapelen en toelatingsbeleid.

Voor het hoger onderwijs is en blijft het uitgangspunt van de overheid dat voor iedere student er één bachelor- en één master-opleiding bekostigd wordt. Voor die opleiding betaalt de student het wettelijk collegegeld.


X Noot
1

De Volkskrant en Trouw, 23 februari 2011.

X Noot
2

Zie Tweede Kamer, Vergaderjaar 2008–2009, 30 079, nr. 19.

Naar boven