32 500 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2011

Nr. 71 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 december 2010

Naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer tijdens een Algemeen Overleg (31 700 XVIII, nr. 64) op 3 februari 2009 heeft de toenmalige minister voor Wonen, Wijken en Integratie aangekondigd een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar internaten en huiswerkbegeleidingsinstellingen verbonden aan (het gedachtegoed van) Fethüllah Gülen. Het onderzoek zou moeten ingaan op twee dimensies van de internaten en huiswerkbegeleidingsklassen, nl.:

  • 1. de pedagogisch-didactische aanpak en klimaat,

  • 2. de invloed van de internaten en instellingen op het contact buiten de eigen (etnische) groep.

Over de globale opzet van dit onderzoek werd u geïnformeerd bij brief van 14 april 2009 (31 700 XVIII, nr. 78). Hierbij doe ik u het onderzoeksrapport toekomen1, vergezeld van mijn reactie.

Het onderzoek

Dit onderzoeksrapport is gebaseerd op bevindingen in het kader van een breder en nog lopend vergelijkend onderzoek naar een aantal invloedrijke transnationale islamitische organisaties dat in West-Europa actief is, waaronder de Gülenbeweging. Dit onderzoeksproject wordt door prof. Martin van Bruinessen van de Universiteit Utrecht gecoördineerd en uitgevoerd in samenwerking met Forum.

Belangrijkste bevindingen ten aanzien van internaten en huiswerkbegeleidingsinstellingen

De Fethüllah Gülenbeweging en daaraan verbonden instellingen houden zich bezig met huiswerkbegeleiding en internaten voor scholieren en studentenhuizen (dersanes) voor studenten.Huiswerkbegeleiding vindt in verschillende locaties in het hele land plaats en biedt, door het beperkte aantal contacturen, volgens de onderzoeker nauwelijks mogelijkheid  iets van de religieuze grondhouding van de beweging over te dragen.

Belangrijkste bevindingen ten aanzien van contacten buiten de eigen (etnisch-religieuze) groep

Enerzijds wordt in het onderzoek gesteld dat het sociale verkeer buiten de eigen groep zich beperkt tot het onderwijs en de werksfeer. In internaten en dersanes wordt aangedrongen op een naar binnen gekeerde houding waarbij jongeren afgeschermd worden van niet noodzakelijke contacten daarbuiten. Uit het onderzoek blijkt dat internaten en dersanes uitsluitend bevolkt worden door Turks-Nederlandse jongeren. Er zijn echter geen aanwijzingen gevonden dat jongeren belet worden om contacten te leggen buiten de eigen etnisch-religieuze gemeenschap.

Anderzijds blijkt uit dit onderzoek dat de leden van de beweging actief participeren in de Nederlandse samenleving, relatief goed Nederlands spreken en succesvol zijn in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Bij de instellingen van de Fethüllah Gülenbeweging wordt blijkens het onderzoek sterk ingezet op een succesvolle afronding van school en voortgezette vervolgopleiding. De onderzoeker wijst er op dat zij geen enkel geval van werkloosheid zijn tegengekomen onder de afgestudeerden uit de kringen van de Gülenbeweging.

Belangrijkste bevindingen ten aan zien van de organisatiestructuur

Uit het onderzoek blijkt dat de Fethüllah Gülenbeweging een ondoorzichtige  hiërarchische organisatiestructuur kent. Zo heeft ieder internaat en dersane een «oudere broer», de zogenaamde abi. Boven deze staat een abi van de stad of regio en daarboven een abi voor het hele land, waarbij de hoogste abi voor overleg regelmatig naar Turkije afreist. Met buitenstanders communiceert de beweging niet over de interne organisatie en ontkent ze dat er sprake is van een centrale planning. De beweging lijkt flexibiliteit te vertonen bij de aanpassing van haar initiatieven aan lokale omstandigheden. Zo hebben de internaten en huiswerkbegeleidingsinstellingen hun specifieke vorm gekregen in samenspraak met Nederlandse instanties en adviseurs en zijn ze volgens het onderzoek meer in overeenstemming met Nederlandse regelgeving en beleid dan met het abstracte model van de Gülenbeweging. Desondanks heeft de onderzoeker de sterke indruk dat de beweging ook in ons land veel strakker is georganiseerd dan haar woordvoerders willen doen voorkomen.

Kabinetsstandpunt

Voor het goed functioneren van burgers in ons land is integratie en participatie van nieuwe Nederlanders van groot belang. Het gaat daarbij om actieve deelname aan het arbeidsproces en het onderwijs, maar ook aan andere vormen van het maatschappelijk verkeer. Met het oog op dit laatste, acht het kabinet het onwenselijk wanneer personen of groepen zich afkeren van de bredere samenleving. Temeer wanneer dit het gevolg is van sociale druk. De religieuze vrijheid is een fundamentele verworvenheid. Het staat burgers en religieuze organisaties in Nederland vrij om hun religieuze en levensbeschouwelijke boodschappen uit te dragen, binnen de grenzen die de wet hieraan stelt.

De keuze voor huiswerkbegeleiding of studieondersteuningis volgens het kabinet primair de verantwoordelijkheid van de ouders en studenten. Deze keuzevrijheid staat voorop.

Desondanks blijft dat er sprake is van een ondoorzichtige organisatiestructuur en een naar binnen gekeerde houding. Dat levert op zich zelf geen strijd op met de wet en kan dus geen reden zijn voor ingrijpen. Maar het is aanleiding voor versterkte aandacht en gevoeligheid voor eventuele signalen die duiden op druk op ouders die neerkomt op sociale dwang.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven