32 500 IV Vaststelling van de begrotingsstaat van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2011

Nr. 49 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 2 september 2011

De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties1 heeft de navolgende vragen naar aanleiding van de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over zijn bezoek aan onder andere Caribisch Nederland (32 500 IV, nr. 30) aan de regering voorgelegd.

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 1 september 20112 .

De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van der Burg

De griffier van de commissie,

De Gier

Vraag 1.

In hoeverre is in de voorbereiding op de transitie aan de inwoners van de BES eilanden beloofd of in het vooruitzicht gesteld dat de eilanden op den duur hetzelfde welvaartsniveau zouden bereiken als in Nederland?

Zie antwoord op vraag 19.

Vraag 2.

Is de belastingdruk na de overgang van directe naar indirecte belastingen in sommige economische sectoren gestegen? Zo ja, in welke sectoren en in welke mate?

Zie antwoord op vraag 44.

Vraag 3.

Is de belastingdruk na de overgang van directe naar indirecte belastingen bij inwoners van de BES eilanden gestegen? Zo ja, in welke mate?

Zie antwoord op vraag 44.

Vraag 4.

Kan het kabinet toelichten of het totaal aan werkgeverslasten op de BES-eilanden in 2011 vergelijkbaar is met de werkgeverslasten van 2010?

Antwoord op vraag 4:

Het kabinet heeft bij de vaststelling van de premiepercentages naar gestreefd de werkgeverslasten in 2011 op macroniveau op hetzelfde niveau te laten uitkomen als in 2010. Omdat de premiestructuur verandert en in 2010 onder ander in de zorg meer regelingen waren dan in 2011 zijn er werkgevers zijn die in 2011 meer moeten betalen terwijl er ook werkgevers zijn die minder hoeven te betalen. Tussen werkgevers kunnen dus verschillen ontstaan.

Vraag 5.

In welke mate is de bereikbaarheid van Saba en Sint Eustatius na de transitie veranderd? Zijn de lucht- en zeeverbindingen even toegankelijk als voor de transitie? Zo nee, hoe is dat te verklaren?

Antwoord op vraag 5:

De bereikbaarheid van Saba en Sint Eustatius is na de transitiedatum 10-10-2010 niet wezenlijk veranderd. Uitgangspunt van het kabinet is dat de verbindingen tussen Sint Maarten en Saba en Sint Eustatius duurzaam, veilig en betaalbaar blijven. De luchtvaartmaatschappij Winair, gevestigd op Sint Maarten, verzorgt ook na de ontmanteling nog steeds de luchtverbindingen met beide eilanden. Wel zijn de tarieven naar boven bijgesteld om de levensvatbaarheid van Winair te verbeteren en is het aantal dagelijkse frequenties aangepast teneinde de bezettingsgraad van de vliegtuigen te verhogen. Beide maatregelen zijn, als onderdeel van een gehele set van maatregelen, door Winair genomen na aanbevelingen van de Taskforce, ingesteld door de toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat en de minister van Constitutionele en Binnenlandse Zaken van de Nederlandse Antillen, teneinde de kosten van de onderneming te verminderen en de opbrengsten te verbeteren. Ook het netwerk van Winair is, op basis van de bovengenoemde aanbevelingen, drastisch ingekrompen door verlieslatende routes niet langer te bedienen. Winair was tot het moment van transitie verlieslatend. Het proces van reorganisatie is echter nog steeds gaande om de kosten structureel verder te verminderen en daarmee de tarieven. Voor Saba fungeert de verbinding per boot nog steeds als een alternatief, maar de zware zeegang wordt door veel passagiers als onvoldoende alternatief voor het luchtvervoer ervaren.

Vraag 6.

Is het onderwijs op de BES-eilanden op het beoogde niveau? Zo nee, kunt u dit verklaren en wanneer verwacht het kabinet dat dit wel het geval zal zijn? Is het beoogde niveau hetzelfde niveau als het onderwijs in Nederland?

Antwoord op vraag 6:

De Inspectie van het Onderwijs heeft in oktober 2008 in opdracht van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een onderzoek verricht naar de kwaliteit van het onderwijs op de BES-eilanden (Caribisch Nederland). De inspectie heeft geconstateerd dat de leerlingen op de scholen een aanzienlijke leerachterstand hadden, oplopend tot 2 à 3 jaar. In 2009 is het ministerie van OCW samen met de scholen een onderwijsverbeterprogramma gestart. De scholen zijn onder andere begonnen met het regelmatig toetsen van hun leerlingen. De uitkomsten van de toetsen laten een stijgende lijn zien. Het streven is erop gericht dat de onderwijskwaliteit van de scholen in Caribisch Nederland in 2016 op een naar Nederlands en Caribisch aanvaardbaar niveau is. Zie tevens het antwoord op vraag 34.

Tijdens de onderwijsconferentie in maart 2011 hebben de minister van OCW en de schoolbesturen de «Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland: samen werken aan kwaliteit» besproken en vastgesteld. Zie kamerstukken: Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 VIII, nr. 166 2; Eerste Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 419, F onder griffienummer 148365. De afspraken die zijn vastgelegd in de onderwijsagenda worden door de scholen uitgewerkt in schoolonderwijsverbeterplannen. In deze plannen leggen de scholen vast hoe zij denken binnen vijf jaar op aanvaardbaar niveau te komen. Zij ontvangen hierbij ondersteuning van het ministerie van OCW onder meer door het ter beschikking stellen van schoolcoaches.

Vraag 7.

Hoe verklaart het kabinet de grote stijging van de inflatie op de BES eilanden en in het bijzonder op Sint-Eustatius? Is er hier sprake van stijgende prijzen door hogere belastingdruk of door andere na de transitie ingevoerde regelgeving?

Zie antwoord op vraag 44.

Vraag 8.

Is het kabinet bekend met de problemen op het terrein van zorg op de eilanden?

Antwoord op vraag 8:

Ja.

Vraag 9.

Is bekend dat de zorgverzekering tot grote problemen leidt?

Antwoord op vraag 9:

Het is het kabinet bekend dat de nieuwe zorgverzekering per 1 januari 2011 tot bepaalde problemen heeft geleid. Deze betreffen met name medische uitzendingen, waaronder het niet meer verstrekken van cheques, interne sturingsproblemen vanwege overname van bestaand personeel en problemen omtrent spoedvervoer. Op veel onderwerpen is de invoering van de zorgverzekering goed verlopen. De helikopter op Saba is thans operationeel voor nachtvluchten, er zijn afspraken gemaakt over vergoedingen bij medische uitzendingen, er zijn contracten gesloten met grote zorginstellingen in de omgeving en de privatisering van de zorginstellingen op de eilanden is voltooid. Er is daarnaast regulier overleg om knelpunten te inventariseren en op te lossen.

Vraag 10.

Waarom staat de helikopter, nodig voor transport van zieken van en naar Saba en Sint Eustatius, sinds april 2011 op Sint Maarten en vliegt deze niet? Wat gaat het kabinet doen om hierin verandering te brengen?

Antwoord op vraag 10:

De zorgstichtingen op Saba en Sint Eustatius hebben in 2010 een contract gesloten met het bedrijf National Helicopters voor medisch spoedvervoer per helikopter op Saba en Sint Eustatius, in aanvulling op het medisch vervoer dat al plaatsvindt met vliegtuigen. De helikopter is voornamelijk bedoeld voor vervoer tijdens de nachtelijke uren op Saba als daar geen vliegtuigen kunnen opstijgen en landen. Aangezien het voorzieningenniveau voor de helikopter op Sint Maarten beter is dan op Saba en Sint Eustatius, is voor plaatsing op Sint Maarten gekozen. De aanvliegtijden van Sint Maarten naar Saba en Sint Eustatius belopen slechts enkele tientallen minuten en leveren dientengevolge nauwelijks vertraging op. Deze tijd is overigens ook nodig om de patiënt te stabiliseren en naar het vliegveld te transporteren.

Er zijn geen belemmeringen voor de helikopter voor dag en nachtvluchten van en naar Sint Eustatius. Wel geldt voor Saba dat nachtvluchten pas mogelijk waren nadat op het vliegveld adequate verlichting is geplaatst. De noodverlichting is thans met financiering van VWS aangeschaft en uitgevoerd door VWS.

Vraag 11.

Is het kabinet bereid om op korte termijn met het bestuur van Sint Eustatius afspraken te maken over de bouw van een nieuw ziekenhuis?

Antwoord op vraag 11:

Zoals eerder aan het bestuur van Sint Eustatius is medegedeeld ligt de bevoegdheid om te besluiten tot het al dan niet overgaan tot nieuwbouw bij de stichting van het Queen Beatrix Medical Center (QBMC) dat eigenaar is van het ziekenhuis op Sint Eustatius en het exploiteert. Net als in Nederland gebruikelijk is, ligt binnen het stelsel van de zorg de verantwoordelijkheid bij private partijen.

In opdracht van het ministerie van VWS is eerder een advies afgegeven op welke manier de ziekenhuisfaciliteit op Sint Eustatius op niveau gebracht kan worden. Een grondige verbouwing van het ziekenhuis op de huidige locatie gecombineerd met een intensieve samenwerking met het aangrenzende bejaardentehuis biedt de mogelijkheid om zowel vanuit kwaliteits- als kostenoogpunt een moderne up-to-date faciliteit te realiseren. In het eerder opgestelde termijnplan huisvesting zorg voor de drie eilanden van Caribisch Nederland zijn de kosten van deze verbouwing opgenomen en het contract tussen het QBMC en het Zorgverzekeringskantoor is op basis van die berekening afgesloten.

Wat betreft de keuze tussen nieuwbouw versus verbouwing heeft het ministerie van VWS aangegeven dat die keuze bij het QBMC ligt, maar dat er geen ruimte is om extra geld boven de bestaande kaders beschikbaar te stellen.

Vraag 12.

Kent het kabinet de opvatting van de eilandsbesturen dat hun is toegezegd dat er sprake zal zijn van naar Nederlandse normen aanvaardbaar niveau? Wat is nodig omdat te bereiken?

Zie antwoord op vraag 19.

Vraag 13.

Wat vindt het kabinet van de nadelen van verbouwing van de bestaande voorziening zoals deze zijn geïnventariseerd door het eilandsbestuur?

Zie antwoord op vraag 11.

Vraag 14.

Is het bezoek aan specialisten op andere eilanden meestal goed geregeld?

Antwoord op vraag 14:

Voor de specialistische verwijzingen van Bonaire zijn door het Zorgverzekeringskantoor (de uitvoerder van de zorgverzekering in Caribisch Nederland) contracten aangegaan met de ziekenhuizen op Curaçao en Aruba. Voor Saba en Sint Eustatius zijn contracten voor specialistische zorg aangegaan met het ziekenhuis van Sint Maarten en met enkele specialisten in het Franse deel Saint Martin.

Voor verwijzingen voor topklinische en academische zorg die de gecontracteerde centra overstijgen, worden momenteel contracten aangegaan met het academisch ziekenhuis te Guadeloupe. Om deze samenwerking praktisch mogelijk te maken, worden tevens overeenkomsten voorbereid tussen Frankrijk en Nederland betreffende immigratie- en bestuurlijke zorgaspecten.

Er wordt in aanloop naar deze overeenkomsten echter al veelvuldig van de voorzieningen op Guadeloupe gebruik gemaakt. Daarnaast is dergelijk zwaardere medisch specialistische zorg aangetrokken in Colombia. Alhoewel er sprake is van enige aanloopproblemen tussen de verwijzingen door de zorgverleners, het Zorgverzekeringskantoor en de gecontracteerde ziekenhuizen, is voor een ieder toegankelijkheid tot voorzieningen gegarandeerd, en is de verwachting dat de aanloopproblemen geleidelijk tot het verleden zullen behoren. Ook zullen de afspraken worden geëvalueerd en daarbij zal steeds worden gekeken of dit de beste arrangementen zijn om te sluiten.

Vraag 15.

Is rekening gehouden met de taal bij bezoek aan specialisten?

Antwoord op vraag 15:

Ja. Bij verwijzingen naar Guadeloupe is speciaal voor de mensen uit Saba en Statia door het ziekenhuis aldaar een Engelstalige begeleidster aangesteld. Voor opvang en begeleiding op Guadeloupe heeft het Zorgverzekeringskantoor de diensten ingehuurd van een Engels-, Nederlands- en Franssprekend echtpaar. Medische bezoeken aan het Franse deel van Sint Maarten zijn overigens niets anders dan een voortzetting van al lang bestaande praktijk en daarbij heb ik geen signalen ontvangen over taalproblemen. In Spaanstalig Colombia worden de inwoners van Caribisch Nederland grotendeels door Engels sprekende specialisten en verpleegkundigen te woord gestaan. In Caribisch Nederland waar zowel Papiaments, Engels, Nederlands als Spaans wordt gesproken, zijn taalproblemen in enige vorm echter onvermijdelijk.

Vraag 16.

Is de lijst van problemen zoals deze door het eilandsbestuur is gedefinieerd het kabinet bekend?

Zie antwoord op vraag 17.

Vraag 17.

Wat gaat het kabinet per onderdeel doen om deze problemen aan te pakken en op te lossen?

Antwoord op vragen 16 en 17:

Mij is niet bekend op welke specifieke lijst wordt gedoeld of over welk specifieke eilandbestuur deze vragen gaan. Navraag bij de griffier van de vaste commissie Koninkrijksrelaties heeft wat dit betreft geen uitsluitsel geboden.

Vraag 18.

Kent het kabinet het probleem van bestuurders op Saba, St. Eustatius en Bonaire dat zij voor elk onderwerp contact moeten opnemen met een ander ministerie en dat zij door de bomen het bos niet meer zien?

Zie antwoord op vraag 20.

Vraag 19.

Kent het kabinet de praktische problemen die zijn ontstaan op de kleine eilanden bij de implementatie van Nederlandse regels?

Antwoord op vragen 1, 12 en 19:

Tijdens het transitieproces is met de eilandbesturen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba overeengekomen te komen tot een binnen Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau. Gezien de specifieke (regionale) omstandigheden en de afwijkende regelgeving is bewust niet gekozen voor een niveau dat gelijk is aan dat van Nederland. Dat zou een aanzuigende werking hebben en de concurrentiepositie van de eilanden ernstig verzwakken. In het belang van het ondernemingsklimaat betaalt men op de eilanden bovendien significant minder belasting dan men doet in het Europese deel van Nederland.

Het kabinet streeft ernaar zichtbare verbeteringen te realiseren voor de bevolking van de eilanden. Dat is een proces waar enige tijd overheen gaat. Veel gaat goed, waardoor verbeteringen gerealiseerd zijn. Er doen zich ook problemen voor bij de implementatie, en dat heeft de nadrukkelijke aandacht van het kabinet.

Vraag 20.

Is het kabinet bereid voor bestuurders op Saba, St. Eustatius en Bonaire een aanspreekpunt op te richten voor de communicatie tussen de eilanden en de ministeries?

Antwoord op vragen 18 en 20:

Sinds 10 oktober 2010 zijn Nederlandse bewindspersonen verantwoordelijk voor hun respectieve beleidsterreinen in Caribisch Nederland. Waar eilandbesturen voorheen te maken hadden met bewindspersonen en ministeries van het voormalige land Nederlandse Antillen, hebben zij – nu zij onderdeel zijn van ons land – contact met Nederlandse bewindspersonen en ministeries. De rijksoverheid is op de eilanden ambtelijk aanwezig. Daarnaast ontvangen de eilandbesturen met enige regelmaat Nederlandse bewindspersonen op hun eiland. Mede gezien de grote fysieke afstand tot Den Haag is er op basis van de Wet openbare lichamen BES (WolBES) een Rijksvertegenwoordiger, de vooruitgeschoven post van de Nederlandse regering. Voor de eilandbestuurders is de Rijksvertegenwoordiger het eerste aanspreekpunt op bestuurlijk niveau. Daarnaast heb ik mij richting de eilandbesturen bereid getoond voor hen coördinerend op te treden, in die zin dat ik gaarne bereid ben de eilandbesturen te helpen bij het in contact komen met de juiste collega-bewindspersoon. Naar mijn mening zijn dit voldoende waarborgen om ervoor te zorgen dat eilandbestuurders in contact komen met de juiste ministers en ministeries.

Vraag 21.

Welke gevolgen heeft het actieplan «Beter presteren» voor de inzet en ambities voor het onderwijs op de BES-eilanden?

Antwoord op vraag 21:

Vanwege de sterk verschillende uitgangssituatie ten opzichte van Europees Nederland is samen met de scholen in Caribisch Nederland een aparte, ambitieuze onderwijsagenda opgesteld: «Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland: samen werken aan kwaliteit». Deze onderwijsagenda wordt nu met voorrang uitgevoerd. De voortgang hiervan en de vraag welke elementen uit het actieplan «Beter presteren» ook voor Caribisch Nederland – misschien niet onmiddellijk maar op termijn – van toepassing zullen zijn, zal besproken worden met de scholen in Caribisch Nederland via hun eilandelijk onderwijsoverleg.

Vraag 22.

Hoe komen de budgetten voor onderwijs op de BES-eilanden tot stand?

Antwoord op vraag 22:

Om de juiste hoogte van de bekostiging te kunnen bepalen zijn de uitgaven van de scholen in het jaar 2009 gemeten. Aan de scholen is de garantie gegeven dat zij ten opzichte van het meetjaar 2009 niet erop achteruitgaan.

Voor de twaalf basisscholen is een verdeelmodel gemaakt waarbij de bekostiging is gebaseerd op het aantal leerlingen. Als het budget volgens het verdeelmodel lager uitkomt dan de bekostiging in 2009 wordt het budget aangevuld tot het niveau 2009. Daarna is het budget geïndexeerd.

Voor de drie scholen in het voortgezet onderwijs is de bekostiging maatwerk, mede vanwege de kleinschaligheid van de bovenwindse eilanden. Het budget van 2009 is aangevuld op basis van de specifieke omstandigheden per school.

Inmiddels blijkt dat een aantal schoolbesturen geld tekort komt. Andere schoolbesturen zijn niet in staat de personele bezetting op orde te brengen of de noodzakelijke investeringen in kwaliteitsverbetering te doen. In het primair onderwijs is daarom een aanvulling op het budget van 10% toegezegd. Een verdere aanvulling kan volgen, als er plannen komen tot kwaliteitsverbetering, die niet uit de bestaande budgetten kunnen worden gerealiseerd. De scholen in het voorgezet onderwijs kunnen een aanvulling krijgen, als zij kunnen onderbouwen dat er tekorten zijn, of als zij geld nodig hebben voor de uitvoering van plannen voor kwaliteitsverbetering.

Vraag 23.

Zijn de bedragen voor onderwijs en scholen op de BES-eilanden gerelateerd aan het aantal leerlingen?

Antwoord op vraag 23:

Voor de basisscholen wordt een verdeelmodel op basis van het aantal leerlingen gehanteerd.

Een verdeelmodel op basis van het aantal leerlingen zou in het voortgezet onderwijs geen recht doen aan de knelpunten die de kleinschaligheid op een school voor voortgezet onderwijs met zich meebrengt. In het voorgezet onderwijs is daarom sprake van maatwerk.

Vraag 24.

Hoe wordt gegarandeerd dat budget dat is vrijgemaakt voor het verbeteren van de huisvesting van scholen op de BES-eilanden ook werkelijk daarvoor gebruik wordt?

Antwoord op vraag 24:

Op grond van de van toepassing zijnde wetgeving (artikel 167a WPO BES, artikel 208 WVO BES en artikel 11.1b. WEB BES) wordt aan elk van de drie openbare lichamen BES gedurende vijf jaar jaarlijks een budget voor het verbeteren van de huisvesting van de scholen in Caribisch Nederland beschikbaar gesteld in de vorm van een bijzondere uitkering. Het budget wordt dus geoormerkt aan de openbare lichamen toegekend, waarbij per eiland per school of instelling wordt aangegeven welk deel van de bijzondere uitkering bestemd is voor welke voorziening in de huisvesting. Daarnaast zijn er met elk openbaar lichaam afspraken gemaakt over de uitvoering van de onderwijshuisvestingsplannen. Deel van de afspraken betreft de bewaking van de voortgang en de doelmatige inzet van de beschikbare middelen. Daartoe is door OCW een programmamanager van de Rijksgebouwendienst aangetrokken. Zie ook het antwoord op de vragen 39 tot en met 41.

Vraag 25.

Wat is de stand van zaken van de ICT-infrastructuur op scholen op de BES eilanden?

Antwoord op vraag 25:

In Caribisch Nederland verschilt de kwaliteit van de aanwezige computers per school. Daar waar ze aanwezig zijn, zijn ze veelal sterk verouderd dan wel niet aangesloten op een netwerk. Er zijn scholen die per klas een aantal (twee tot vier) computers tot hun beschikking hebben, andere scholen geven de voorkeur aan een computerlab. Verder zijn op een aantal scholen de eerste stappen gezet met het gebruik van het digibord. Het gebruik van educatieve software staat nog in de kinderschoenen. In Caribisch Nederland is de ict-kennis van docenten nog beperkt.

In 2009 zijn de scholen in het kader van het onderwijsverbeterprogramma gestart met de invoering van een leerlingvolgsysteem. Op dit moment is dat nog een papieren leerlingvolgsysteem. De komende tijd zal dit in samenwerking met het Cito worden omgezet in een digitaal systeem. Voorwaarde daarvoor is dat op de scholen een degelijke ict- infrastructuur aanwezig is.

Daar waar scholen nog niet beschikken over een leerlingadministratiesysteem, wordt die op dit moment met subsidie van OCW aangeschaft. Het doel is dat alle scholen in Caribisch Nederland uiterlijk 1 oktober 2011 beschikken over een geautomatiseerd leerling-administratiesysteem. Het leerlingvolgsysteem zal daaraan gekoppeld moeten kunnen worden. Ook hier is de aanwezigheid van een degelijke ict-infrastructuur van groot belang.

De beschikbaarheid van internet is momenteel een belangrijke belemmering. De scholen beschikken nu veelal over een door de overheid beschikbaar gestelde internetverbinding. Echter, deze verbinding is van een dusdanige kwaliteit en snelheid dat gebruik door meerdere mensen tegelijkertijd een enorme terugval in performance veroorzaakt. Om de scholen aan een betere internetperformance te helpen, zullen door de plaatselijke afdeling OCW van het ministerie van OCW in samenwerking met de lokale bestuurders afspraken worden gemaakt over verbetering van de internetcapaciteit.

Op dit moment wordt een project uitgevoerd waarbij in september 2011 ruim 600 computers door het ministerie van OCW aan de scholen in Caribisch Nederland beschikbaar worden gesteld. Gemiddeld zijn dit 30–35 computers per school. Om de computers adequaat te laten functioneren, worden op dit moment de noodzakelijke stappen gezet voor het realiseren van een goed werkende ict-infrastructuur.

Vraag 26.

Hoeveel computers zijn er per leerling beschikbaar op de BES-eilanden?

Antwoord op vraag 26:

Op de meeste scholen zijn minimaal 10 computers aanwezig, in verschillende staat van onderhoud. Daar komen in september ca. 30 computers per school bij, als gevolg van de beschikbaarstelling van computers door het ministerie van OCW.

Het aantal computers per leerling varieert op dit moment van 1 op 4 tot 1 op 10.

Vraag 27.

Hoe verhoudt het aantal computers per leerling op de BES-eilanden zich tot de verhouding in het Europese deel van Nederland?

Antwoord op vraag 27:

Voor Caribisch Nederland is het op dit moment gemiddeld 1 computer per ca. 7 leerlingen in primair en voortgezet ondewijs gezamenlijk en in Europees Nederland 1 computer per 5 leerlingen in het primair onderwijs en 1 computer per 4 à 5 leerlingen in het voortgezet onderwijs3.

Vraag 28.

Hoe beoordeelt het kabinet de regiefunctie van het Centrum voor Jeugd en Gezin op de BES-eilanden? Wat is de stand van zaken van de reorganisatie van het Centrum voor Jeugd en Gezin op de BES-eilanden? Welke knelpunten signaleert het kabinet betreffende het Centrum voor Jeugd en Gezin op de BES-eilanden?

Antwoord op vraag 28:

In mei 2009 heeft het ministerie van VWS (destijds het programmaministerie voor Jeugd en Gezin) samen met de professionals, instellingen en eilandbesturen per eiland een integraal plan gemaakt voor de preventie, de jeugdzorg en de jeugdbescherming.

Op Bonaire heeft het eilandbestuur, drie stichtingen en de jeugdgezondheidszorg, met ondersteuning van de kwartiermaker VWS/Jeugd en Gezin, een visie en plan gemaakt om te komen tot een Centrum voor Jeugd en Gezin. In het najaar van 2011 is er één Stichting Centrum voor Jeugd en Gezin, waar alle medewerkers in dienst komen. Het CJG komt in een pand, waarin ook de jeugdzorg en de gezinsvoogdij gehuisvest worden. De organisaties werken al nauw samen.

Op Saba en Sint Eustatius is vanwege de kleinschaligheid gekozen om opvoedingsondersteuning, jeugdgezondheidszorg, jongerenwerk, jeugdzorg en gezinsvoogdij allemaal onder te brengen in het Centrum voor Jeugd en Gezin, waarbij medewerkers meerdere functies tegelijk kunnen uitoefenen. Op Saba is in april 2010 en op Sint Eustatius is in mei 2010 het Centrum voor Jeugd en Gezin geopend. Ook daar zijn samenwerkingsafspraken gemaakt tussen onderwijs, justitie en centrum voor Jeugd en Gezin.

Goed gekwalificeerd personeel is moeilijk te vinden en te behouden. Kwalitatief moeten de Centra nog verder ontwikkeld worden. Dit gebeurt door samenwerking met de organisaties op Bonaire en door ondersteuning van het Nederlands Jeugd Instituut en de Inspectie Jeugdzorg.

Vraag 29.

In hoeverre hindert de implementatie van Nederlandse wet- en regelgeving met betrekking tot de gemeentelijke jeugdzorg adequate jeugdzorg op de BES-eilanden?

Antwoord op vraag 29:

De ontwikkeling van de jeugdzorg in Caribisch Nederland wordt niet gehinderd door Nederlandse wet- en regelgeving, omdat ervoor gekozen is om eerst het jeugdbeleid in Caribisch Nederland verder te ontwikkelen en dan pas wetgeving voor Caribisch Nederland te maken. Er is besloten om de Wet op de jeugdzorg van Nederland niet van toepassing te verklaren in Caribisch Nederland. In de Wet op de jeugdzorg is de mogelijkheid opgenomen, om een specifieke Algemene Maatregel van Bestuur te maken voor de jeugdzorg in Caribisch Nederland. Een specifieke Algemene Maatregel van Bestuur zal zijn beslag krijgen in 2012.

Vraag 30.

Zijn alle bij wet- en regelgeving vastgelegde voorzieningen voor de jeugdzorg aanwezig op de BES-eilanden? Welke knelpunten signaleert het kabinet betreffende de jeugdzorg op de BES-eilanden?

Antwoord op vraag 30:

Er is geen Nederlandse wet- en regelgeving van toepassing op de jeugdzorg in Caribisch Nederland (zie vraag 29), wel zijn er bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek van kracht op de jeugdbescherming, en er zijn twee verordeningen overgenomen van het land Nederlandse Antillen die regelen dat er een voogdijraad en gezinsvoogdij is. Deze voorzieningen zijn aanwezig. De voogdijraad op Bonaire functioneert naar behoren en dient als voorbeeld voor de uitvoering van de werkzaamheden door de voogdijraden op de Bovenwindse eilanden. Ook de gezinsvoogdij is kwalitatief en kwantitatief versterkt.

Er bestond feitelijk geen jeugdzorg op de eilanden. Bij de opbouw is begonnen met de ambulante jeugdzorg. Ook zijn gedragswetenschappers aangesteld en is er een kinder- en jeugdpsychiater beschikbaar. Op Saba en Sint Eustatius is, indien een kind tijdelijk niet thuis kan wonen, pleegzorg beschikbaar. Zeer incidenteel wordt gebruik gemaakt van een voorziening op Curaçao of Sint Maarten. Op Bonaire zijn inmiddels twee «logeerhuizen» waar jongeren enige tijd kunnen wonen. Complicerende factor is dat er vaak sprake is van armoede naast andere problemen. Opvoeden en hulpverlening is daardoor niet eenvoudig.

Vraag 31.

Welke stappen worden ondernomen om de regeldruk in de jeugdzorg op de BES-eilanden terug te dringen?

Antwoord op vraag 31:

Er is geen regeldruk in de jeugdzorg in Caribisch Nederland, en het is ook uitdrukkelijk de bedoeling om te waken voor onnodige bureaucratie. Daarom is ook gekozen om eerst uit te proberen wat werkt in Caribisch Nederland, en pas daarna de zaken wettelijk vast te legen.

Vraag 32.

Kan het kabinet een overzicht verschaffen van de termijn waarbinnen hulpvragen op de BES-eilanden betreffende de jeugdzorg beantwoord worden?

Antwoord op vraag 32:

Het uitgangspunt in Caribisch Nederland is, dat iedereen die komt voor hulp zo goed mogelijk geholpen wordt. De hulp is zeer dichtbij, zowel fysiek als qua tijd, omdat de lijnen kort zijn en men samen kijkt wie wat kan bijdragen aan een oplossing. Met deze werkwijze wordt een fenomeen als wachttijden en wachtlijsten buiten de deur gehouden. Hierbij is het de uitdaging bij de verdere ontwikkeling van de hulpverlening in Caribisch Nederland een praktische werkwijze te blijven hanteren en veel gebruik te blijven maken van de inzet van het gezin en zijn sociale omgeving.

Vraag 33.

Welke verschillen bestaan er tussen de stand van de jeugdzorg op Bonaire, Sint Eustatius en Saba?

Antwoord op vraag 33:

Op Saba en Sint Eustatius zijn de Centra voor Jeugd en Gezin kleinschalige integrale voorzieningen voor opvoedingsondersteuning en jeugdzorg. Op deze eilanden is alleen pleegzorg een mogelijkheid voor uithuisplaatsing. Op Bonaire is meer differentiatie in de jeugdzorg: er is ambulante zorg, en een «logeerhuis» voor jongens en meisjes met zes bedden en twee crisisplekken, en er is een tehuis waar tienermeiden (met en zonder baby) enige tijd kunnen verblijven. Vanwege de kleinschaligheid wordt meer integraal samengewerkt.

Verder volgen de jeugdzorgmedewerkers op de verschillende eilanden veelal dezelfde trainingen, is er regelmatig onderling contact en de medewerkers zijn ook via hetzelfde computersysteem met elkaar verbonden.

Vraag 34.

Wat moet worden verstaan onder Nederlandse en Caribische maatstaven in de zin: «in de onderwijsagenda wordt in de tweede alinea gesproken over het bereiken in 2016 van een naar Nederlandse en Caribische maatstaven aanvaardbare niveau»?

Antwoord op vraag 34:

Het streven is erop gericht dat de onderwijskwaliteit van de scholen in Caribisch Nederland in 2016 op een vergelijkbaar niveau is als de kwaliteit van de scholen in Europees Nederland. Echter er moet rekening worden gehouden met de bijzondere context van de eilanden. Die context wordt niet alleen bepaald door het verschil in taal, cultuur en geschiedenis, ook van de eilanden onderling, maar ook door de grote geografische afstand van Europees Nederland. Zonder af te willen doen aan de te realiseren kwaliteitsmaatstaven, zal met deze verschillen rekening moeten worden gehouden.

Vraag 35.

Is het kabinet voldoende bekend met de omvang van de leer- en gedragsproblemen op de eilanden?

Antwoord op vraag 35:

Op dit moment is de omvang van de leer- en gedragsproblemen nog niet voldoende bekend. Op elk eiland is per 1 augustus 2011 een expertisecentrum onderwijszorg (EOZ) operationeel. Het EOZ zal samen met de scholen en experts in kaart brengen hoeveel leerlingen onderwijszorg nodig hebben en wat de aard van deze zorg is.

Vraag 36.

Is de zorgsituatie voldoende onderzocht op de eilanden?

Antwoord op vraag 36:

Vanuit de rapporten die op basis van analyses voor en tijdens de transitie zijn opgesteld over de situatie op de drie eilanden, was voldoende bekend om een goede start te kunnen maken met het op niveau brengen van de zorg en de jeugdhulpverlening. Eveneens worden er parallel aan de uitvoering, bepaalde onderzoeken gedaan. VWS heeft met de eilanden afgesproken dat er de komende tijd ondersteuning komt voor de verdere uitbouw van voorzieningen publieke gezondheid. Het meer systematisch doen van gezondheidsonderzoeken zal hierbij ook aan de orde komen.

Vraag 37.

Kent het kabinet het document dat de delegatie van Sint Eustatius heeft vastgesteld? Wat is de opvatting daarover?

Antwoord op vraag 37:

Ja, voor wat betreft de nieuwbouw en vernieuwbouw van het ziekenhuis op Sint Eustatius wordt verwezen naar de antwoorden op vraag 11 en 13. Een aantal knelpunten die in het document van Sint Eustatius worden genoemd zijn al opgelost door het Zorgverzekeringskantoor (2e, 2h, 2l) of worden op korte termijn opgelost (2d, 2j, 2k, 2m). Bij andere problemen die worden aangekaart in het document zijn we sterk afhankelijk van andere partijen op het eiland of al bezig met het realiseren van verbeteringen (2c, 2d, 2f, 2g, 2m).

Vraag 38.

Is het kabinet bereid op basis van dit document het overleg over de verbeteringen in onderwijs en zorg met de eilandsbesturen te bespreken en tot aanvaardbare oplossingen te komen?

Antwoord op vraag 38:

Ja, er is voortdurend overleg met besturen en instellingen. Op deze wijze kunnen de concrete problemen door het Zorgverzekeringskantoor, voor zover binnen de kaders van het zorgstelsel oplosbaar, snel en doelgericht worden opgelost.

Samen met de eilandsbesturen en de schoolbesturen is door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een onderwijsagenda opgesteld voor de komende vijf jaar. In deze onderwijsagenda is vastgelegd op welke wijze partijen gezamenlijk de gewenste verbeteringen in het onderwijs zullen realiseren.

Vraag 39.

Valt onder het aanvullend onderzoek naar de adequate hoogte van de bekostiging ook de vraag of de huisvesting van de scholen op Bonaire, St.Eustatius en Saba adequaat is?

Zie antwoord op vraag 41.

Vraag 40.

Is het kabinet bereid, mocht dit niet zo zijn, dit alsnog in onderzoek te nemen?

Zie antwoord op vraag 41.

Vraag 41.

Kent het kabinet de wens van de besturen van de eilanden dat aan de onderwijshuisvesting het nodige wordt verbeterd?

Antwoord op vragen 39, 40 en 41: Onder het onderzoek naar de adequate hoogte van de bekostiging valt de vraag hoe groot de materiële component van de lumpsum van de scholen dient te zijn om de kosten van het onderhoud van de onderwijshuisvesting te kunnen dragen, voor zover die voor rekening van de scholen komt. De kosten van de voorzieningen in de huisvesting komen voor het overige voor rekening van de openbare lichamen Caribisch Nederland. Het kabinet kent de wens van de besturen van de eilanden om de onderwijshuisvesting te verbeteren en deelt deze wens. In opdracht van OCW heeft de VROM-inspectie daarom eind 2008 een inventarisatie uitgevoerd naar de staat van de onderwijshuisvesting op de drie eilanden.

Uit deze inventarisatie is gebleken dat de onderwijshuisvesting op de drie eilanden veel te wensen overliet. Op grond hiervan is de afgelopen jaren een aantal urgente verbeteracties uitgevoerd of in gang gezet. Daarnaast is per eiland een onderwijshuisvestingplan opgesteld in samenspraak tussen OCW, bestuurscollege van het betreffende eiland en de betrokken schoolbesturen. Het plan betreft een grote inhaalslag voor de periode 2010 tot en met 2015 om alle scholen in 2015 van behoorlijke huisvesting te voorzien. Zie ook het antwoord op vraag 24.

Vraag 42.

Is de gezondheidszorg op de BES-eilanden op het beoogde niveau? Zo nee, kan het kabinet dit verklaren en wanneer zal dat naar verwachting wel het geval zijn? Is het beoogde niveau hetzelfde niveau als de gezondheidszorg in Nederland?

Antwoord op vraag 42:

Bij de transitie was de zorg niet op het beoogde niveau en werden forse manco’s aangetroffen. Pas bij invoering van de nieuwe zorgverzekering die op 1 januari 2011 van kracht is geworden, was het mogelijk om in overleg met betrokken partijen te werken aan het concreet verbeteren van de zorg. Uiteraard worden de meest urgente zaken daarbij het eerst aangepakt. Bepalende omstandigheden daarbij zijn dat het om eilanden gaat met een klein aantal inwoners en de eilanden relatief geïsoleerd in de Caribische regio liggen. Toegroei van de zorg naar het gewenste niveau zal langere tijd vergen. Voor wat betreft het vraagstuk van het voorzieningenniveau in vergelijking tot het Europese deel van Nederland, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.

Vraag 43.

Wordt de Kamer geïnformeerd over de verbetering van de praktische uitvoering van de wetgeving inzake de zorgverzekering?

Antwoord op vraag 43:

Ja. Bij de parlementaire behandeling van het wetgevingscomplex inzake de transitie van de eilanden van Caribisch Nederland, is verzocht het parlement te informeren over de werking van het besluit in de praktijk. Daartoe is in het Besluit zorgverzekering BES een bepaling opgenomen (artikel 31) op grond waarvan de minister van VWS binnen twee jaar na inwerkingtreding van het besluit (dat wil zeggen vóór 1 januari 2013) een verslag over de werking van het besluit in de praktijk aan de Staten-Generaal zendt.

Vraag 44.

Hoe gaat het nu verder met het verbeteren van het nieuwe fiscale systeem op de BES eilanden?

Antwoord op vragen 2, 3, 7 en 44:

De vraag of de belastingdruk na de overgang van directe naar indirecte belastingen in sommige economische sectoren is gestegen en, zo dat het geval is, in welke sectoren en in welke mate dat het geval is, kan op dit moment nog niet worden beantwoord. Hetzelfde geldt voor de vraag of, en zo ja in welke mate, de belastingdruk na de overgang van directe naar indirecte belastingen bij inwoners van de BES eilanden is gestegen.

De Kamer constateert terecht dat het nieuwe belastingstelsel, dat met ingang van 1 januari 2011 van toepassing is in Caribisch Nederland, ten opzichte van het oude Nederlands-Antilliaanse belastingstelsel een hogere druk van indirecte belastingen kent en een lagere druk van directe belastingen. Per saldo wordt evenwel geen hogere belastingopbrengst nagestreefd. Het is dus op macrobasis niet de bedoeling dat Caribisch Nederland als gevolg van de invoering van het nieuwe belastingstelsel meer belasting moet gaan betalen dan voorheen het geval was. Daarmee is niet gezegd dat de invoering van het nieuwe belastingstelsel ook voor alle belastingplichtigen op microniveau of voor alle sectoren neutraal zou uitpakken. Op dit moment bestaat nog onvoldoende inzicht in de effecten van het nieuwe belastingstelsel om te kunnen beoordelen hoe dat tot nu toe voor de verschillende sectoren heeft uitgepakt. Mede in verband daarmee wordt een interdepartementaal onderzoek opgestart door de departementen van BZK, EL&I, Financiën, SZW en VWS met – kort samengevat – als doel de economische situatie op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (beter) in kaart te brengen. In dat kader zal onder andere worden gekeken naar de ontwikkeling van de prijzen en de oorzaken die aan de prijsstijgingen ten grondslag liggen, de ontwikkeling van de koopkracht en de aspecten die daarbij een rol spelen (niet alleen fiscaal, ook de invloed van de premieheffing en wijzigingen in loon- en uitkeringsniveau’s zal daarbij worden meegenomen), en naar de ontwikkeling van de belastingdruk en -opbrengsten. Ook zal meer inzicht moeten ontstaan in de oorsprong van de handelsstromen naar Saba en Sint Eustatius enerzijds en naar die van Bonaire anderzijds. Volledigheidshalve merk ik tot slot nog op dat de hogere indirecte belastingen in het nieuwe belastingstelsel kunnen hebben bijgedragen aan de relatief hoge inflatie in Caribisch Nederland, maar dat aan die hoge inflatie ook andere factoren ten grondslag zullen liggen, zoals de stijgende prijzen op de wereldmarkt voor voedsel en olie en andere grondstoffen, de dollarisatie en andere marges door handelaren en winkeliers.

Naar aanleiding van de vraag van de commissie hoe het nu verder gaat met het verbeteren van het fiscale stelsel op de BES eilanden merk ik op dat vooruitlopend op de resultaten van het hiervoor genoemde interdepartementale onderzoek in het op Prinsjesdag aan de Staten-Generaal aan te bieden wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2012 diverse maatregelen zullen worden opgenomen om het fiscale stelsel voor Caribisch Nederland aan te passen. Over dit onderwerp zal staatssecretaris Weekers op donderdag 8 september een Algemeen Overleg hebben met de vaste commissie voor Financiën.

Vraag 45.

Hoe moet de alinea met betrekking tot de bijzondere context van de eilanden precies worden begrepen?

Antwoord op vraag 45:

Zoals u weet kunnen voor Caribisch Nederland regels worden gesteld en andere specifieke maatregelen worden getroffen met het oog op de economische en sociale omstandigheden, de grote afstand tot het Europese deel van Nederland, hun insulaire karakter, kleine oppervlakte en bevolkingsomvang, geografische omstandigheden, het klimaat en andere factoren waardoor deze eilanden zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland. Bij het vaststellen van nieuwe regelgeving dienen bewindspersonen rekening te houden met de uitvoerbaarheid hiervan onder de eilandelijke omstandigheden. Daarom toon ik mij voorstander van het feit dat kabinet in dergelijke gevallen hiertoe een uitvoeringstoets uitvoert.

Vraag 46.

Wat is de minister precies duidelijk geworden tijdens het bezoek?

Antwoord op vraag 46:

Hiervoor verwijs ik u naar de brief (kenmerk: 32 500 IV, nr. 30), die mijn bevindingen samenvat, en op basis waarvan u deze Kamervragen aan het kabinet stelt.

Vraag 47.

Hoe waardeert de minister de wens van de eilandsbesturen om meer duidelijkheid te krijgen over de verschillen tussen bijzonder en openbaar onderwijs? Kunt u aan de wens tegemoet komen?

Antwoord op vraag 47:

De wens van de eilandsbesturen wordt uiteraard serieus genomen. Medewerkers van de plaatselijke afdeling OCW van het ministerie van OCW zullen de eilandsbesturen aanbieden het verschil tussen bijzonder en openbaar onderwijs nogmaals te bespreken.

Het onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs onder de oude landsverordening is nagenoeg hetzelfde als in de nu geldende Wet primair onderwijs BES (WPO BES) en de Wet voortgezet onderwijs BES (WVO BES). Dat betekent dat – anders dan het bijzonder onderwijs – het openbaar onderwijs van overheidswege wordt gegeven. De overheid moet zorgen voor voldoende openbaar onderwijs. Dit betekent dat als er voldoende behoefte aan is, de overheid (in dit geval het eilandsbestuur) ervoor zorgt dat er een openbare school is. Op dit moment zijn er in het primair onderwijs twee openbare scholen op Bonaire en is er één openbare school op Sint Eustatius. Saba heeft geen (behoefte aan) openbaar onderwijs. Het voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland kent drie bijzondere scholen.

Wezenskenmerk van het openbaar onderwijs is verder dat het ieders godsdienst en levensovertuiging eerbiedigt. Het dient levensbeschouwelijk-neutraal te zijn. Het openbaar onderwijs is dus een algemene basisvoorziening die voor elke leerling toegankelijk moet zijn. Bijzonder onderwijs gaat uit van een eigen religieuze of levensbeschouwelijke visie op mens en maatschappij. Openbaar en bijzonder onderwijs worden op gelijke wijze bekostigd.

Vraag 48.

Hoe gaat de minister invulling geven aan de noodzaak van speciaal onderwijs op de eilanden?

Antwoord op vraag 48:

Het uitgangspunt is dat leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, zoveel mogelijk onderwijs zullen volgen binnen het reguliere onderwijs en daar de specifieke zorg krijgen die zij nodig hebben. Er wordt geen leerlinggebonden financiering met bijbehorende systematiek voor indicatiestellingen geïntroduceerd in Caribisch Nederland. Daarnaast zal er geen sprake zijn van scholen voor speciaal onderwijs zoals die in Europees Nederland vallen onder de Wet op de expertisecentra (WEC) of scholen voor speciaal basisonderwijs.

Dat betekent dat allereerst de interne leerlingenzorg binnen de school van belang is. In dat kader zijn 2 intern begeleiders/zorgcoördinatoren per school opgeleid. Daarnaast zullen de leraren in staat worden gesteld een cursus leer- en gedragsproblemen te volgen. Voor leerlingen met een specifiekere problematiek bestaat de tweedelijnszorg (waarvoor aparte subsidie wordt verstrekt). Op elk eiland is een expertisecentrum onderwijszorg (EOZ) opgericht die specialistische ondersteuning kan bieden aan de leraar en de leerling. Naast het geven van ambulante begeleiding is het mogelijk dat leerlingen (voor kortere of langere tijd) worden opgevangen vanuit het EOZ.

BIJLAGE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 september 2011

Hierbij bied ik u namens het kabinet de antwoorden op de schriftelijke vragen van de vaste commissie Koninkrijksrelaties. Deze vragen waren gesteld naar aanleiding van mijn brief over het bezoek aan onder andere Caribisch Nederland (32 500 IV, nr. 30).

De vragen zijn gericht aan het voltallige kabinet en betreffen vele verschillende onderwerpen. Ik verzoek u toekomstige vragen over Caribisch Nederland te beperken tot één thema en te richten aan de verantwoordelijke bewindspersonen. Dit zorgt voor bespoediging van de behandeling van de vragen.

Tot slot merk ik op dat deze specifieke vragen mij niet via de reguliere procedure hebben bereikt. Mijn departement heeft hiervan pas later kennisgenomen na berichtgeving in het Antilliaanse Dagblad en via de website van de Tweede Kamer. Ook dit heeft geleid tot tijdsverlies in de beantwoording van de vragen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Beek, W.I.I. van (VVD), Gent, W. van (GL), Bommel, H. van (SP), Staaij, C.G. van der (SGP), Timmermans, F.C.G.M. (PvdA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Bochove, B.J. van (CDA), Dam, M.H.P. van (PvdA), Smilde, M.C.A. (CDA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Burg, B.I. van der (VVD), voorzitter, Brinkman, H. (PVV), Pechtold, A. (D66), Raak, A.A.G.M. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Sap, J.C.M. (GL), Bontes, L. (PVV), Bosman, A. (VVD), Recourt, J. (PvdA), ondervoorzitter, Schaart, A.H.M. (VVD), Lucassen, E. (PVV) en Hachchi, W. (D66).

Plv. leden: Caluwé, I.S.H. de (VVD), Peters, M. (GL), Wit, J.M.A.M. de (SP), Dijkgraaf, E. (SGP), Spekman, J.L. (PvdA), Sterk, W.R.C. (CDA), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Wolbert, A.G. (PvdA), Knops, R.W. (CDA), Voordewind, J.S. (CU), Ziengs, E. (VVD), Helder, L.M.J.S. (PVV), Schouw, A.G. (D66), Irrgang, E. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Kuiken, A.H. (PvdA), Dibi, T. (GL), Kortenoeven, W.R.F. (PVV), Neppérus, H. (VVD), Dijksma, S.A.M. (PvdA), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD), Elissen, A. (PVV) en Berndsen, M.A. (D66).

X Noot
2

De begeleidende brief bij de antwoorden van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 1 september is als bijlage, ná de vragen en antwoorden, afgedrukt.

X Noot
3

bron: Vier in Balans Monitor 2010, pag. 67

Naar boven