32 474 Wijziging van de Waterwet en de Waterschapswet en intrekking van de wet van 18 december 1985, houdende enige voorzieningen ten behoeve van de inzet en bekostiging van muskusrattenvangers, tot regeling van de zorgplicht ter voorkoming van schade aan waterstaatswerken veroorzaakt door muskusratten en van financiële bijdragen aan verbetering van primaire waterkeringen van de waterschappen

Nr. 23 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 december 2010

Aansluitend op de stemmingen over de ingediende amendementen en moties met betrekking tot de «Wijziging van de Waterwet en de Waterschapswet en intrekking van de wet van 18 december 1985 houdende enige voorzieningen ten behoeve van de inzet en bekostiging van muskusrattenvangers, tot regeling van de zorgplicht ter voorkoming van schade aan waterstaatswerken veroorzaakt door muskusratten en van financiële bijdragen aan de verbetering van de primaire waterkeringen van de waterschappen («Spoedwet 100 miljoen», Kamerstukken II, 32 474) heeft het lid Ouwehand verzocht om een brief over de uitvoering van de door haar ingebrachte en aangenomen moties. Met dit schrijven beantwoord ik dit verzoek.

De aangenomen moties zijn:

  • 1. de motie Ouwehand/Thieme over de effectiviteit van de bestrijding van de muskus- en beverratten (32 474, nr. 15);

  • 2. de motie Ouwehand c.s. over de mogelijkheden van een verbod op het gebruik van verdrinkingsvallen (32 474, nr. 16);

  • 3. de motie Ouwehand over het zoveel mogelijk meenemen van preventieve maatregelen tegen muskusrattengraverij bij ontwerp, aanleg en groot onderhoud aan waterkeringen (32 474, nr. 22).

Ik wil op de volgende wijze uitvoering geven aan deze moties.

Motie Ouwehand/Thieme (nummer 15) neemt als uitgangspunt voor de motie onder meer een rapport van Alterra uit 2005. Sinds die tijd is meer onderzoek uitgevoerd en een veldproef wordt overwogen. Ik zie daarom geen reden om zelf een onderzoek te starten.

Motie Ouwehand c.s. (nummer 16) valt onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Ik zal de vraag uit de motie doorgeleiden met het verzoek uw Kamer schriftelijk te informeren.

Overigens hecht ik eraan de benadrukken dat een verbod op het gebruik van de genoemde vallen alleen aan de orde kan zijn als er sprake is van adequate alternatieven. Volledigheidshalve verwijs ik u in dit verband ook naar de discussie en besluitvorming over dit onderwerp binnen de Tweede Kamer.

Zoals de motie Ouwehand (nummer 22) zelf al aangeeft, is uitvoering hiervan mogelijk binnen de bestaande wettelijke kaders. Ik zal deze motie daarom onder de aandacht brengen van het programmabureau Hoogwaterbescherming bij Rijkswaterstaat. Ik zal hierbij wel aangeven dat er, zoals wordt gesteld in de motie onder de verwijzing naar een «op termijn goedkoper alternatief», sprake moet zijn van een economisch doelmatige afweging. Tevens zal ik de motie onder de aandacht brengen van LTO-Nederland, aangezien niet alleen Rijkswaterstaat, maar ook de primaire sector wordt geconfronteerd met de gevolgen van een onevenredig groot aantal muskusratten bij watergangen.

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J. J. Atsma

Naar boven