32 460 Intrekking van de Wet stedelijke vernieuwing in verband met de decentralisatie van het investeringsbudget stedelijke vernieuwing (Intrekkingswet Wet stedelijke vernieuwing)

Nr. 5 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 19 januari 2011

Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie.

Hieronder zal ik ingaan op de specifieke vragen van de leden van de verscheidene fracties, waarbij ik de vragen in de door de commissie aangegeven indeling en zoveel mogelijk in onderlinge samenhang zal behandelen.

Inhoudsopgave

blz.

   

1.

Algemeen

1

2.

Aanleiding voor het intrekken van de Wet stedelijke vernieuwing

2

3.

Gevolgen van het intrekken van de Wet stedelijke vernieuwing voor het Rijk, de provincies en de gemeenten

5

4.

Bestuurlijke lasten

9

5.

Financiën

10

1. Algemeen

De regering heeft met instemming kennis genomen van de brede steun voor het intrekken van de Wet stedelijke vernieuwing (hierna: Wsv) om de verdergaande decentralisatie van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (hierna: ISV), zoals overeengekomen in de bestuursakkoorden met gemeenten en provincies van respectievelijk 4 juni 2007 en 4 juni 2008, vorm te geven.

Bij de derde periode van het ISV (2010–2014) is, voorafgaand aan de intrekking van de Wet stedelijke vernieuwing, rekening gehouden met de verdergaande decentralisatie. Dit betekent dat het Rijk in deze periode slechts stuurt op de hoofdlijnen die in de brief over de uitwerking van de decentralisatie van het stedenbeleid1 zijn geformuleerd. De uitvoering van de landelijke doelstellingen en de controle hierop vindt op lokaal niveau plaats. Het Rijk zal de voortgang van de landelijke doelstellingen monitoren en de Tweede Kamer daarover informeren, zoals is meegedeeld in de brief «stedenbeleid vanaf 2010».2

2. Aanleiding voor het intrekken van de Wet stedelijke vernieuwing

De leden van de CDA-fractie merken op dat wordt gesteld dat de decentrale overheden meer beleids- en uitvoeringsruimte dienen te krijgen. Deze leden kunnen deze gedachten vanuit het subsidiariteitsbeginsel onderschrijven. De verticale verantwoording zal daarmee veranderen tot een verantwoording op hoofdlijnen. Kan de regering helder uiteenzetten dat daarmee de bemoeienis van het Rijk uit de wijk verdwijnt? Zal daarmee ook de verantwoording tussen parlement en regering veranderen, aangezien de horizontale verantwoording verplaatst wordt naar het lokale niveau tussen gemeenteraad en gemeentebestuur?

Het ISV en de wijkenaanpak zijn weliswaar aanpalende beleidsterreinen, maar de intrekking van de Wsv heeft geen gevolgen voor de wijkenaanpak. Er is inzake de wijkenaanpak een commitment aangegaan met bewoners en wijken om gezamenlijk de complexe problemen aan te pakken. Dat houdt stand. Het vergt een gecoördineerde en langdurige betrokkenheid bij de wijken. Lokale partners zijn enthousiast over het partnerschap met het Rijk. Het Rijk neemt daarbij de rol van de gemeenten niet over maar faciliteert en ondersteunt hen hierbij. De wijkenaanpak wordt dus voortgezet. De komende maanden zullen wel wijzigingen worden aangebracht die passen bij de ambities uit het regeerakkoord en bij de nieuwe fase waarin de aanpak zich bevindt.

Decentralisatie heeft inderdaad gevolgen voor de wijze waarop de regering verantwoording aflegt. Over de voortgang van de landelijke doelstellingen, zoals geformuleerd in de brief over de uitwerking van de decentralisatie van het stedenbeleid3, zal de Tweede Kamer in de loop van 2011 worden geïnformeerd.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nader uiteen kan zetten of dit ook betekent dat er op rijksniveau geen wijkenbeleid tot stand komt en de verantwoordelijkheid zich beperkt tot het vaststellen van het budget?

De wijkenaanpak bestaat uit het ondersteunen en faciliteren van de gemeenten bij de uitvoering. Er is geen sprake van een specifiek wijkenbeleid, maar van het gezamenlijk zoeken naar oplossingen. Het gaat in de achterstandswijken immers om zeer complexe problemen, die op verschillende manieren met elkaar samenhangen.

De leden van de CDA-fractie vragen verder of de regering vervolgens kan uiteenzetten op welke wijze de regering hierover het bewustzijn vergroot? Deze leden zien namelijk op dit moment nog steeds de grote behoefte van zowel het parlement als de regering om taken en zaken naar zich toe te trekken als ware zij verantwoordelijk voor het beleid dat op lokaal niveau wordt ontwikkeld.

In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is aangegeven dat het Rijk terugtreedt en taken en zaken afstoot, zoals afgesproken in de eerdergenoemde bestuursakkoorden met de gemeenten en de provincies. Door de decentralisatie wordt stedelijke vernieuwing verankerd in de planning- en controlcyclus van de gemeenten. Het primaat voor stedelijke vernieuwing ligt nadrukkelijk bij de lokale bestuurslaag.

De leden van de CDA-fractie vragen bovendien of de regering helder kan uiteenzetten dat indien er op rijksniveau de wens bestaat tot verantwoording, doorverwezen moet worden naar het gemeentelijke niveau? Is de regering bereid om bij vragen vanuit de Eerste en Tweede Kamer te beantwoorden dat de verantwoordelijkheid tot beantwoording ligt bij het lokale bestuur?

De regering zal enkel verantwoording afleggen over de landelijke doelstellingen en zal bij vragen over lokale kwesties aangeven dat deze een zaak zijn tussen de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders.

Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie zich af op welke wijze de bewustwording op lokaal niveau tot stand komt en wordt vormgegeven. Zoals deze leden lezen in de publicatie van de Raad van State «Decentraal moet, tenzij het alleen centraal kan, tweede periodieke beschouwing over interbestuurlijke verhoudingen» is het van groot belang dat de kennis en kunde, maar ook het besef over de verantwoordingsverdeling op het lokale niveau toeneemt.

De vormgeving en invulling van de decentralisatie van het ISV vond in nauw overleg met de provincies en de gemeenten plaats. Er zijn met de gemeenten voor de periode van 2010 tot 2014 afspraken op hoofdlijnen gemaakt. Daarbij is erop gelet dat de afspraken Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden (hierna: SMART) zijn en zoveel mogelijk gekoppeld zijn aan de gemeentebegroting. Het besef over de verantwoordelijkheidsverdeling is daarmee op lokaal niveau voldoende aanwezig.

Verder vragen de leden van de CDA-fractie of de regering kan uiteenzetten op welke wijze in de bestuursakkoorden aandacht is voor de versterking van de positie van de gemeenteraden ten opzichte van de colleges van burgemeester en wethouders?

De versterking van de positie van de gemeenteraden ten opzichte van de colleges van burgemeester en wethouders maakt geen deel uit van de eerdergenoemde bestuursakkoorden tussen het Rijk en de gemeenten. Wel zijn in het bestuursakkoord afspraken gemaakt over versterking van de bestuurskracht van gemeenten langs verschillende lijnen.

De leden van de CDA-fractie wensen graag te weten op welke wijze de aanbevelingen één tot en met drie van de publicatie van de Raad van State «Decentraal moet, tenzij het alleen centraal kan, tweede periodieke beschouwing over interbestuurlijke verhoudingen» worden nagevolgd, namelijk het betrekken van decentrale volksvertegenwoordigers en burgers bij decentralisatieoperaties en het vergroten van de kennis van het openbaar bestuur en de daarmee samenhangende spelregels?

Deze vraag is eerder dit jaar aan de orde geweest in de nahangprocedure bij het Besluit beleidskader stedelijke vernieuwing 2010.4 Samengevat komt het antwoord er op neer dat de afspraak om het ISV te decentraliseren heeft plaatsgevonden bij de afsluiting van de bestuursakkoorden tussen het Rijk en de gemeenten en het Rijk en de provincies (respectievelijk 4 juni 2007 en 4 juni 2008). De invulling van de decentralisatie is op 22 januari 2009 geaccordeerd tijdens een bestuurlijk overleg met de G31, de Ortega-gemeenten, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) en het Inter-Provinciaal Overleg (hierna: IPO). In de aan de G31 gerichte brief «de uitwerking van de decentralisatie van het stedenbeleid» van 17 juli 2009, is de wijze waarop het ISV-3 wordt gedecentraliseerd en de inhoud van het beleidskader bekend gemaakt. Hiervan is een afschrift naar de Tweede Kamer gestuurd. De inhoud van het beleidskader en de wijze waarop er wordt gedecentraliseerd is in de bijlage «werkdocument Beleidskader ISV-3» van deze brief terug te vinden.5 Het werkdocument vormt tevens de basis voor het Besluit aanwijzing rechtstreekse gemeenten en verdeelsleutel stedelijke vernieuwing. Deze algemene maatregel van bestuur geeft invulling aan de rijksambitie op het gebied van stedelijke vernieuwing.

Hoewel de decentralisatie van het ISV heeft plaatsgevonden voordat de Raad van State zijn rapport uitbracht, is er wel gehandeld in de geest van het rapport.

De eerste aanbeveling van het rapport van de Raad van State luidt als volgt: «Betrek decentrale volksvertegenwoordigers bij de voorbereiding van decentralisatie-operaties op rijksniveau.» De kabinetsreactie op deze aanbeveling luidde: «Het kabinet vindt het echter wel de taak van de bestuurders van provincies en gemeenten om in hun standpuntbepaling ook de opvattingen van de volksvertegenwoordigers mee te nemen. Het kabinet ziet daarom geen rol voor zichzelf om rechtstreeks met de volksvertegenwoordigers op regionaal of lokaal niveau te gaan praten.6»

Aanbeveling twee luidt: «Betrek burgers bij de invoering van decentralisatie-operaties op decentraal niveau». Het betrekken van de burgers bij beleidsinitiatieven op decentraal niveau is in de ogen van het kabinet een zaak van decentrale overheden.

De derde aanbeveling in het rapport van de Raad van State luidt: «Vergroot de kennis van het openbaar bestuur en de spelregels bij allen die werkzaam zijn in het openbaar bestuur».

Zowel het Besluit beleidskader stedelijke vernieuwing 2010 als de intrekking van de Wsv zijn de uitkomst van een interactief proces waarin de verschillende overheden kennis met elkaar uitwisselden en elkaars positie respecteerden. Daarbij is gebruik gemaakt van de ervaringen uit de eerdere periodes van het ISV en de aanbevelingen uit verschillende rapporten van de Algemene Rekenkamer onder andere ten aanzien van meetbaarheid en afrekenbaarheid. Hiermee is gehandeld in de geest van deze aanbeveling.

Ook willen de leden van de CDA-fractie weten of de regering daarnaast kan uiteenzetten op welke wijze lokale rekenkamers (of samenwerkingsverbanden tussen rekenkamers) zijn voorbereid op de horizontale verantwoordingslast en -plicht?

De verantwoordinglast en -plicht van de lokale rekenkamers ligt in de lijn van de normale werkzaamheden en vergt geen specifieke nieuwe kennis. Daarom is het niet noodzakelijk dat er speciale maatregelen door het Rijk worden getroffen inzake de verantwoording van het ISV.

De leden van de CDA-fractie wensen graag te horen op welke wijze dit wetsvoorstel bijdraagt aan het verminderen van de door velen op lokaal niveau gevoelde last en druk.

Het voorstel draagt bij aan de vermindering van lokale last en druk. De intrekking van de Wsv verandert de sturing door het Rijk en vermindert de verantwoordingslasten van gemeenten. Het ISV-3 wordt namelijk niet meer als een brede doeluitkering beschikbaar gesteld, maar als decentralisatie-uitkering met de Financiële-verhoudingswet als wettelijke basis. Daarom worden afspraken op hoofdlijnen gemaakt tussen het Rijk en de rechtstreekse gemeente in plaats van een groot aantal voorgeschreven gedetailleerde standaardindicatoren. De verantwoording vindt voortaan alleen aan de gemeenteraad plaats.

De leden van de CDA-fractie vragen voorts of de regering niet ook het risico ziet dat er een dikke bestuurlijke mist wordt opgetrokken, zodat de werkelijke verantwoording richting gemeenteraad niet tot stand komt? Op welke wijze zal dit worden ondervangen?

De regering onderschrijft dit risico niet aangezien het voorliggende wetsvoorstel helder is in de financiële verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Rijk, de provincies en de gemeenten. In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel wordt gesteld dat de verantwoording alleen nog horizontaal plaatsvindt in de verhouding tussen de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders. Het Rijk stelt daarnaast geen vereisten meer aan de wijze waarop de gemeenten hun middelen besteden. Dit wordt eveneens een zaak van horizontale verantwoording. Met de gemeenten zijn op hoofdlijnen afspraken gemaakt die verankerd zijn in de gemeentelijke planning- en controlcyclus.

De leden van de CDA-fractie hebben tevens de volgende vragen omtrent de lastenvermindering. Kan de regering nader duiden tot welke lastendrukvermindering de intrekking van de Wet stedelijke vernieuwing in de praktijk leidt? Is het mogelijk om dit te kwantificeren? Is Actal hiervoor gevraagd? Zo ja, waarom zijn de conclusies niet opgenomen in de memorie van toelichting? Zo nee, waarom niet?

Het is niet mogelijk gedetailleerd aan te geven tot welke lastendrukvermindering de decentralisatie zal leiden. Actal is hiervoor niet om advies gevraagd omdat uit onderzoek ten tijde van het ISV-2 bleek dat de administratieve lastendruk van het ISV slechts 0,5 procent bedroeg. Dat is ruimschoots onder de grens van vijf procent die Actal hanteert.7 Hoewel de interbestuurlijke lasten op het gebied van stedelijke vernieuwing al relatief laag waren, is de verwachting dat ze verder zullen dalen.

3. Gevolgen van intrekken Wet stedelijke vernieuwing voor het Rijk, de provincies en de gemeenten

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nog eens kan uiteenzetten op welke wijze het Rijk aan de ene kant betrokken blijft bij de stedelijke vernieuwing, terwijl het Rijk aan de andere kant nadrukkelijk een stap terug doet, gezien de eerste zin van de tweede alinea van paragraaf 2.1 («Met het decentraliseren van het ISV door middel van een decentralisatie-uitkering als bedoeld in de Financiële- verhoudingswet, doet het Rijk in zijn sturing nadrukkelijk een stap terug, terwijl het betrokken blijft bij de stedelijke vernieuwing»)?

De financiering van het ISV-2 verliep via een specifieke uitkering. Dit houdt een directe relatie in tussen de prestatieafspraken, de verantwoording en de door het Rijk beschikbaar gestelde middelen. In lijn met de afspraak in de bestuursakkoorden is bij de vormgeving van de financiering van het ISV-3, gekozen voor een decentralisatie-uitkering. Een decentralisatie-uitkering maakt binnen het gemeente- en provinciefonds deel uit van de algemene en vrij besteedbare middelen. Deze vorm wordt vooral ingezet bij overheveling van specifieke uitkeringen naar de algemene fondsen in situaties waar onderbrenging in de algemene uitkering van de fondsen niet goed mogelijk is, of de beschikbare middelen een tijdelijk karakter hebben. Het Rijk blijft in de ISV-3 fase betrokken doordat het afspraken heeft gemaakt over doelstellingen en wijze van monitoring.

De leden van de CDA-fractie vernemen graag waarop de sturing van het Rijk nog is gebaseerd?

De sturing van het Rijk bestaat uit de afspraken op hoofdlijnen die met de gemeenten zijn gemaakt. Het maken van afspraken op hoofdlijnen past bij een relatie tussen het Rijk en de gemeenten, die zich kenmerkt door partnerschap en wederkerigheid. Beide partijen leveren een bijdrage aan het realiseren van stedelijke vernieuwing en kunnen elkaar erop aanspreken. Een gemeente formuleert prestatieafspraken met betrekking tot elk van de drie rijksdoelstellingen van het beleidskader.

De voortgang van de landelijke doelstellingen zal worden gemonitord. Indien blijkt dat de realisatie van de landelijke doelstellingen stagneert, wordt gekeken naar de oorzaken en overlegd met de betreffende gemeenten. Indien de landelijke doelstellingen van stedelijke vernieuwing in gevaar komen, kan de gemeente worden aangesproken. In het uiterste geval kan het Rijk gebruik maken van het generieke toezichtinstrument taakverwaarlozing, zoals dat is opgenomen in de Gemeentewet. Het gaat hier dus om een substantieel andere invulling van prestatieafspraken en verantwoording dan ten tijde van het ISV-2.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze bijvoorbeeld inzichten met betrekking tot investeringen in de stedelijke vernieuwing op rijksniveau worden verspreid richting het lokale niveau?

Het Rijk en de gemeenten hebben regelmatig contact met elkaar op ambtelijk niveau. Dit contact staat dikwijls in het teken van kennisuitwisseling over de inzichten waar in de vraag naar gerefereerd wordt. Daarnaast worden inzichten op het gebied van stedelijke vernieuwing opgedaan en verspreid door het kenniscentrum stedelijke vernieuwing KEI en het Nicis Instituut.

De leden van de CDA-fractie zien dat er verschillende theorieën zijn over nut en noodzaak van fysieke investeringen in de steden. Op welke wijze wordt deze kennis gedeeld en verspreid? Een voorbeeld is de nadruk op private en publieke samenwerking. Op rijksniveau wordt hiermee geëxperimenteerd, ook gezien de stand van zaken rond overheidsfinanciën.

Bij de uitvoering van het ISV-3 staat partnerschap met de gemeenten centraal. Kennisverspreiding en kennisdeling zijn belangrijke pijlers van deze samenwerking. Daarbij worden ook de verschillende theorieën over het nut en de noodzaak van fysieke investeringen in de steden besproken.

De leden van de CDA-fractie vragen zich daaropvolgend af of het ook tot de gevolgen voor het Rijk hoort dat een verkeerde inzet van financiële middelen niet meer kan leiden tot korting of terugvordering van rijkswege. Kan de regering dit nader duiden en toelichten?

De gemeenten mogen het geld van een decentralisatie-uitkering als het ISV vrij besteden. Het Rijk is daarom niet verantwoordelijk voor de wijze waarop de gemeenten het geld besteden en kan derhalve niet korten of terugvorderen. Wel moet de uitvoering bijdragen aan het landelijke beleid. Daarom zijn er prestatieafspraken met steden gemaakt.

Overigens hebben de gemeenten onder de huidige Wsv al een grote mate van bestedingsvrijheid. In de afgelopen tien jaar is daarbij een verkeerde inzet van financiële middelen niet voorgekomen en is geen sprake geweest van een terugvordering.

De leden van de CDA-fractie willen graag weten of de gemeenten in staat worden geacht om bijvoorbeeld (al dan niet op last van het Rijk) terugvordering uit te voeren, indien middelen niet terecht zijn verstrekt? Is het bij deze optie verder zo dat gemeenten zelf nader besluiten op welke wijze deze middelen worden ingezet?

Er vinden met het intrekken van de Wsv geen veranderingen plaats in de wijze waarop de gemeenten de middelen verstrekken aan derden. De gemeente is en blijft zelf verantwoordelijk voor een rechtmatige besteding. Het college van burgemeester en wethouders legt daarover jaarlijks verantwoording af aan de gemeenteraad. Middelen die door derden onrechtmatig zijn besteed en door de gemeente zijn teruggevorderd kunnen opnieuw worden ingezet.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering aangeeft dat de geldstroom vanuit de Wet stedelijke vernieuwing door het Rijk overgeheveld zal worden naar het provincie- en gemeentefonds. De regering stelt in de memorie van toelichting dat de gevolgen voor de wijze van verstrekking groot zijn, maar die voor taakuitoefening en verantwoordelijkheidsverdeling veel minder. Deze leden zien echter ook dat het gemeente- en provinciefonds voor de komende jaren onder grote druk staan in het licht van aanstaande bezuinigingen. Deze leden willen van de regering weten of de regering overziet in welke mate er gevolgen kunnen zijn voor de overgehevelde budgetten voor stedelijke vernieuwing bij deze fondsen, waarin de algemene uitkering richting gemeenten naar verwachting af zal nemen. In hoeverre bestaat er het risico van beperking van middelen voor stedelijke vernieuwing richting gemeenten en provincies bij inkrimpende middelen in de fondsen? Worden deze middelen bijvoorbeeld in voldoende mate gelabeld binnen het gemeente- en provinciefonds voor het doel van stedelijke vernieuwing?

De middelen die via een decentralisatie-uitkering worden overgeheveld, zijn binnen het gemeente- en provinciefonds vrij en algemeen inzetbaar, maar zijn in de vorm van de gekozen decentralisatie-uitkering wel apart zichtbaar. De gemeenteraad en de provinciale staten zijn derhalve in staat om bestuurders aan te spreken op de vorderingen op het gebied van stedelijke vernieuwing.

De mate waarop er wordt bezuinigd op de middelen die de gemeenten ontvangen in het kader van stedelijke vernieuwing kan nog niet worden overzien. Dat is een gemeentelijke zaak. Het Rijk komt in ieder geval zijn financiële afspraken na en bezuinigt niet op het ISV-3.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de gevolgen zijn voor gemeenten die nu in de huidige verdeling gebruik maken van stedelijke vernieuwingsgelden via het Rijk. Zullen deze gemeenten ook in de nieuwe versterkingswijze in dezelfde mate aanspraak kunnen maken voor projecten in het kader van stedelijke vernieuwing of kunnen zij nadeel ondervinden van de nieuwe gedecentraliseerde verdeelwijze? Zo ja, denkt de regering dit in redelijke mate te kunnen ondervangen in de nieuwe opzet?

Zoals in het regeerakkoord gemeld wordt, worden de (financiële) afspraken tot 2014 nagekomen. De gemeenten ondervinden dus geen nadeel als gevolg van het intrekken van de Wsv.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich voorts af in hoeverre er een duidelijke koers op de doelstelling van stedelijke vernieuwing wordt uitgezet wanneer prestatie-indicatoren niet langer vooraf opgesteld worden? Kan de regering uiteenzetten of dit niet leidt tot een beleidsvrijheid waarbij de doelstelling van ter beschikking gestelde middelen vervaagd of moeilijk meetbaar wordt? Hoe wil de regering zorgen dat middelen zorgvuldig, doelmatig en beleidsbericht besteed worden vanuit de beleidsgedachte voor stedelijke vernieuwing, met inachtneming van het belang voor lokaal maatwerk? Is het monitoren van de landelijke doelstelling via het WoON en de Leefbarometer dan voldoende om zicht te krijgen op de inzet van middelen voor stedelijke vernieuwing?

Er is een duidelijke koers door te vertrouwen op de gemeentelijke aanpak van de stedelijke vernieuwing. De consequentie van deze keuze is dat het Rijk zich beperkt tot het opstellen van de hoofdlijnen in de vorm van een visie op de stedelijke vernieuwing. Deze vormen het kader voor gemeentelijk maatwerk. Daarover zijn met gemeenten afspraken gemaakt. Vooraf opgestelde prestatie-indicatoren kunnen contraproductief zijn voor dit maatwerk.

Het Rijk en de gemeenten hebben afspraken gemaakt die SMART geformuleerd zijn. Het Rijk zal de landelijke doelstellingen volgen met betrouwbare landelijke monitoren zoals het WoonOnderzoek Nederland (hierna: WoON) en de Leefbarometer. De Tweede Kamer zal hierover in 2013 en in 2015 geïnformeerd worden. Over de opzet van de landelijke monitor zal de Tweede Kamer begin 2011 geïnformeerd.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het goed is om gemeenten niet vanuit wantrouwen te benaderen, maar juist vanuit vertrouwen verantwoordelijkheden te gunnen. Deze leden onderschrijven dat gemeenten beter bekend zijn met de lokale situatie en daardoor beter kunnen inschatten waar en hoe er het best geïnvesteerd kan worden in de stedelijke kwaliteit. Daarbij moet wel duidelijk afgesproken worden dat de middelen ook daadwerkelijk voor stedelijke vernieuwing worden aangewend. Kan de regering garanderen dat met de nieuwe regeling de middelen voor stedelijke vernieuwing geoormerkt zijn en dus niet kunnen worden uitgegeven aan andere doelen dan de stedelijke vernieuwing?

De gedecentraliseerde ISV-middelen zijn in zowel het gemeentefonds als het provinciefonds als zodanig te herkennen. Doordat middelen die via een decentralisatie-uitkering worden uitgekeerd vrij besteedbaar zijn, kan de regering niet afdwingen hoe dit geld wordt uitgegeven. Dat is alleen bij specifieke uitkeringen mogelijk. Er zijn wel prestatieafspraken met de gemeenten gemaakt.

De leden van de SP-fractie merken op dat stadsvernieuwing in de afgelopen jaren in veel wijken voor veel verbetering heeft gezorgd. Helaas is onder het mom van stedelijke vernieuwing ook veel onnodig gesloopt. Deze leden zijn van mening dat een landelijke regie in de woningmarkt noodzakelijk is. De regering geeft aan dat het Rijk met het vernieuwde karakter van het ISV zich vooral zal richten op het uitzetten en bewaken van de hoofdlijnen. Kan de regering toelichten hoe na intrekking van de Wet stedelijke vernieuwing de hoofdlijnen en landelijke doelstellingen uitgezet en bewaakt kunnen worden?

De landelijke doelstellingen en principes van het werkdocument beleidskader ISV-3, zoals deze zijn neergelegd in de brief «de uitwerking van de decentralisatie van het stedenbeleid», aan de G318 blijven van kracht, net als de hiervan afgeleide afspraken tussen het Rijk en de gemeenten. De bewaking van de landelijke doelstellingen vindt plaats via een monitor die gebaseerd is op bestaande landelijke bronnen zoals het WoON en de Leefbarometer. Dit zal plaatsvinden op het niveau van de G31 in relatie tot de rest van Nederland.

De leden van de SP-fractie vragen verder of de regering bereid is de vernieuwde regeling over enige tijd te evalueren en te onderzoeken of het nieuwe beleid niet tot ongewenste ontwikkelingen leidt?

De monitorinformatie van het Rijk en de gemeenten worden aan elkaar gespiegeld. Uit deze twee invalshoeken ontstaat een overzicht van de ontwikkelingen in de stedelijke vernieuwing. De resultaten van het monitoren zullen begin 2013 en begin 2015 worden gepubliceerd.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de huidige verdeelsleutel voor het derde tijdvak niet wordt gewijzigd. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte gemeenten. Dit sluit aan bij de afspraken met de gemeenten en de provincies. Deze leden vragen wel hoe dit zich verhoudt met de formulering van de provinciale taak in het nieuw voorgestelde artikel 80a van de Woningwet, waarin staat dat Gedeputeerde Staten uitsluitend zorg dragen voor de bevordering en ondersteuning van stedelijke vernieuwing, in het bijzonder indien zij in het kader daarvan financiële middelen verstrekken.

De uitvoering van stedelijke vernieuwing is een gemeentelijke aangelegenheid. In de huidige situatie treedt de provincie op als budgethouder voor de niet-rechtstreekse gemeenten.

De leden van de ChristenUnie-fractie geven in overweging voor de periode na 2015 de verdeelsleutel zo aan te passen dat alle gemeenten op een zelfde manier worden behandeld.

De regering neemt hier kennis van. Wel dient er te worden opgemerkt dat in het regeerakkoord voor de periode na 2014 geen budget meer gereserveerd is voor het ISV.

4. Bestuurlijke lasten

De leden van de CDA-fractie hebben begrepen dat het Interprovinciaal Overleg (IPO) en Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) hebben ingestemd met het wetsvoorstel. Kan de regering uiteenzetten of daarmee het IPO ook bewust zal bijdragen aan de lastendrukvermindering richting niet-rechtstreekse gemeenten?

Het IPO heeft zich bij de eerdergenoemde bestuursakkoorden uitgesproken om de lasten van de gemeenten te verminderen. Verder heeft het IPO zich in de brief van 4 januari 2010 gecommitteerd aan lastendrukvermindering jegens de gemeenten.

Tevens vragen de leden van de CDA-fractie zich af of de regering nader uiteen kan zetten waarom er een verschil blijft tussen rechtstreekse en niet-rechtstreekse gemeenten? Kan de regering aangeven waarom het niet tot verdere reductie van de bestuurlijke lasten zou komen als ze dit verschil zou opheffen?

Er is sprake van een culminatie van fysieke opgaven in de gemeenten waaraan directe subsidies worden toegekend, de zogenoemde rechtstreekse gemeenten, die veel groter is dan bij andere gemeenten. Om deze reden wordt gekozen om het meeste geld en de meeste aandacht te richten op deze gemeenten. Het Rijk heeft met deze rechtstreekse gemeenten dan ook afspraken op hoofdlijnen gemaakt.

Gemeenten met een bescheidener opgave, de niet-rechtstreekse gemeenten, kunnen een beroep doen op de middelen die de provincie krijgt voor stedelijke vernieuwing. Het Rijk heeft met de provincie afspraken gemaakt over de prestaties die zij zullen leveren. Het Rijk maakt geen afspraken met niet-rechtstreekse gemeenten. Hierdoor worden de bestuurlijke lasten beperkt.

Voorts willen de leden van de CDA-fractie weten of de regering nader kan uiteenzetten op welke wijze het wetsvoorstel op dit punt bijdraagt aan het uitgangspunt dat slechts twee bestuurslagen op een beleidsvlak opereren? Impliceert de positie van niet-rechtstreekse gemeenten als afgeleide van Rijk en provincie niet dat er toch drie bestuurslagen actief zijn?

De decentralisatie van de ISV, waarin dit wetsvoorstel voorziet, draagt bij aan het uitgangspunt dat slechts twee bestuurslagen over hetzelfde onderwerp gaan.

De rechtstreekse gemeenten maken afspraken op hoofdlijnen met het Rijk, de niet-rechtstreekse gemeenten doen dit met de provincies. Elke gemeente heeft derhalve met één hogere bestuurslaag te maken.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het wetsvoorstel inzake revitalisering van het interbestuurlijk toezicht.

Het wetsvoorstel draagt bij aan de doelstelling van het wetsvoorstel inzake de revitalisering van het interbestuurlijk toezicht.9 De intrekking van de Wsv vermindert de toezichtlasten en maakt het toezicht effectiever door in te zetten op horizontale verantwoording.

5. Financiën

De leden van de CDA-fractie verzoeken om een toelichting bij de beleidsvrijheid van het Rijk om het budget te verlagen, te verhogen dan wel anders te verdelen. Op welke wijze moet dit tot stand worden gebracht? Op welke wijze wordt de behoefte aan (extra) financiële middelen berekend en begroot? Is het dan ook mogelijk dat op rijksniveau wordt vastgesteld dat de financiële middelen onvoldoende doelmatig worden ingezet of tot (te) weinig effect leiden? Kan de regering de laatste zin van deze alinea nader toelichten, want is het ook niet mogelijk dat op rijksniveau wordt besloten dat er op dit vlak geen taak meer is voor de (diverse) overheden en zodoende er geen financiële gevolgen zijn voor gemeenten (en provincies)?

Het ISV-budget staat vast tot eind 2014. Er kan pas sprake zijn van veranderingen in het budget na 2014. Het regeerakkoord stelt overigens dat er na 2014 geen budget meer beschikbaar is.

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie een nadere toelichting op de verdelingsmethodiek van het fonds voor stedelijke vernieuwing. Wat wordt hiermee en met de vervolgzin «als een eigen bijdrage van gemeenten» bedoeld in relatie tot de nieuwe systematiek?

De verdeling van het geld is gebaseerd op het Besluit aanwijzing rechtstreekse gemeenten en verdeelsleutel stedelijke vernieuwing. De eigen bijdrage van gemeenten staat los van de verdeelsleutel.

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie, kijkend naar de WWI-begroting van 2011, of op termijn de decentralisatie-uitkering wordt omgezet in een brede doeluitkering. Kan de regering toelichten of de decentralisatie-uitkering wordt gezien als een tijdelijke overgang richting een algemene uitkering of een brede doeluitkering? Ook de leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er een bestuursakkoord is gesloten tussen Rijk en provincies over decentralisatie van de middelen uit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV). Deze leden vragen of hierin is vastgelegd dat deze decentralisatie voor onbepaalde tijd is. Deze leden constateren dat er voor de ISV-middelen alleen budget is opgenomen voor de jaren 2010 t/m 2014. In de WWI-begroting 2011 staat voor 2015 echter nieuw een bedrag van € 136,5 miljoen voor Brede Doel Uitkering fysiek ISV en € 93 miljoen voor het budget Besluit Locatiegebonden Subsidies. Deze leden vragen, net als de leden van de CDA-fractie, of hieruit kan worden afgeleid dat de decentralisatie-uitkering ISV in 2015 ophoudt en vervangen wordt door een brede doeluitkering? Of is dit slechts een reservering voor dit budget en wordt dit in 2015 weer gedecentraliseerd? De ChristenUnie-fractie vragen voorts hoe deze bedragen zich verhouden met de budgetten van ISV-3. Deze leden constateren dat pas na afloop van het derde tijdvak wordt besloten of nieuw beleid wordt ingezet. Deze leden vragen of het niet nodig is om eerder tot besluitvorming te komen zodat de gemeenten zekerheid hebben over de budgetten op termijn.

De decentralisatie-uitkering loopt tot 2015. In het regeerakkoord is voor de periode na 2014 geen budget meer gereserveerd voor uitkeringen op basis van het Besluit locatiegebonden subsidies en het ISV.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Kamerstukken II, 2008/09, 31 757, nr. 7.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2008/09, 31 757, nr. 1

XNoot
3

Kamerstukken II 2008/09, 31 757, nr. 7.

XNoot
4

Kamerstukken II, 2009/10, 30 136, nr. 32.

XNoot
5

Kamerstukken II, 2008/09, 31 757, nr. 7.

XNoot
6

Rapport Raad van State, Decentraal moet tenzij het alleen centraal kan, Tweede periodieke beschouwing over interbestuurlijke verhoudingen, juni 2009. Zie ook: Kamerstukken II, 31 700 VII, nr. 99.

XNoot
7

Twynstra Gudde in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Onderzoek naar de administratieve lasten van het Derde Grotestedenbeleid, 21 februari 2007, pagina 20.

XNoot
8

Kamerstukken II, 2008/09, 31 757, nr. 7.

XNoot
9

Kamerstukken II, 2009/10, 32 382, nr. 2.

Naar boven