32 440 Nieuwe regels omtrent aanbestedingen (Aanbestedingswet 20..)

E NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 6 juli 2012

Met belangstelling heeft de regering kennis genomen van het verslag over het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... De daarin gestelde vragen worden hieronder beantwoord.

PvdA

Sociaal aanbesteden

De leden van de PvdA-fractie en de SP-fractie constateerden dat de regering in de memorie van antwoord stelt er geen voorstander van te zijn in de wet op te nemen dat aanbestedende diensten verplicht zijn een vastgesteld percentage langdurig werklozen of arbeidsgehandicapten in te schakelen bij de uitvoering van een opdracht. Deze leden vroegen de regering aan te geven in welke gevallen inzet van langdurig werklozen of arbeidsgehandicapten in de ogen van de regering niet wenselijk of niet mogelijk is en waarom niet. Ook wilden zij weten waarom de regering er niet voor kiest om ook hier te kiezen voor het principe «pas toe of leg uit». De regering onderschrijft het belang van social return bij aanbestedingen die zich daarvoor lenen. In de memorie van antwoord is uiteengezet dat social return vanaf 1 juli 2011 een vast onderdeel van het rijksinkoopbeleid is. Bij het Rijk wordt bij alle passende aanbestedingen van «werken» en «diensten» met een minimale loonsom van 250 000 euro en een minimale looptijd van een half jaar om de inschakeling van mensen met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt gevraagd. Het streefpercentage is 5% inzet van social return per aanbesteding. Tegelijkertijd biedt het huidige beleid natuurlijk ook ruimte voor een hoger percentage dan 5%, als een bepaalde opdracht – en de bijbehorende markt – zich daarvoor leent. Het percentage moet wel proportioneel en flexibel kunnen worden toegepast zodat gewaarborgd kan worden dat in de markt geen negatieve arbeidsmarkteffecten als verdringing van huidig personeel ontstaan. In 2013 wordt bij het Rijk de toepassing van social return inclusief het percentage geëvalueerd.

Niet tot het rijk behorende aanbestedende diensten voeren op dit punt hun eigen beleid. Veel medeoverheden passen ook een dergelijk beleid toe. Of en in welke mate social return passend is, is afhankelijk van de arbeidsmarktsituatie in de betreffende branche of regio en van de hoogte van de arbeidscomponent per aanbesteding. Bij leveringen wordt social return niet toepasbaar bevonden vanwege de lage arbeidsmarktcomponent van de aanbesteding.

Doordat deze factoren per opdracht verschillen is er ook een verschil in mogelijkheden voor de toepassing van social return bij verschillende opdrachten. Daarom leent dit onderwerp zich niet voor een wettelijk voorschrift.

Onderaannemers

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering het met de leden van de fractie eens is dat onderaannemers op dezelfde voorwaarden opdrachten moeten kunnen uitvoeren als de hoofdaannemer en of de regering kan aangeven waar en hoe dat in het Burgerlijk Wetboek is gegarandeerd. Zoals ik heb aangegeven in de memorie van antwoord is de regering van mening dat het aan een hoofdaannemer is om eerlijke voorwaarden overeen te komen met zijn onderaannemers. De regering wil niet treden in de directe contractuele relaties tussen individuele ondernemingen, waaronder de relatie tussen een hoofd- en een onderaannemer. Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek regelt de contractuele relaties tussen ondernemingen. Het Burgerlijk Wetboek bevat geen bepalingen op grond waarvan onderaannemers op dezelfde voorwaarden opdrachten moeten kunnen uitvoeren als de hoofdaannemer. Daarmee zou de vrijheid van ondernemingen om over contractuele relaties te onderhandelen teniet worden gedaan.

Nieuwe Europese richtlijn

De leden van de PvdA-fractie en van de SP-fractie constateerden dat de regering in de memorie van antwoord stelt er geen voorstander van te zijn om te wachten op de inwerkingtreding van de nieuwe Europese richtlijn. Deze leden vroegen de regering of zij kan aangeven tot welke lastenverzwaring (transitie- en implementatiekosten) dit voor aanbestedende diensten leidt. De regering is er inderdaad geen voorstander van om te wachten op de inwerkingtreding van de nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijn. Met het voorstel voor de herziening van de Europese aanbestedingsrichtlijnen beoogt de Commissie te komen tot een eenvoudiger en effectiever aanbestedingsbeleid. Een effectief en eenvoudiger aanbestedingsbeleid is ook een van de doelen van het wetsvoorstel. Daar komt bij dat de belangrijkste bepalingen uit de herziening van de Europese aanbestedingsrichtlijnen waarop vooruit kan worden gelopen reeds in het wetsvoorstel zijn opgenomen (zoals de uniforme eigen verklaring en het opdelen in percelen). De voorstellen van de Commissie zijn niet dermate ingrijpend dat daarmee een volledig nieuw aanbestedingskader ontstaat. Ik verwacht dan ook dat een eventuele lastenverzwaring voor aanbestedende diensten beperkt zal blijven. Daarbij komt dat het wetsvoorstel Aanbestedingswet vooruitlopend op de nieuwe richtlijn voor aanbestedende diensten uniformering biedt waardoor het voor met name kleine aanbestedende diensten gemakkelijker wordt een aanbestedingsprocedure te doorlopen.

De leden van de PvdA-fractie en van de SP-fractie gaven aan dat zij ook graag een antwoord ontvangen op de vraag op welke punten het wetsvoorstel zwaardere eisen stelt aan aanbestedende diensten vergeleken met de nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijn. Zoals ik hiervoor reeds heb aangegeven, bevat het richtlijnvoorstel in belangrijke mate vergelijkbare maatregelen als het wetsvoorstel Aanbestedingswet. Beide zijn gericht op het verbeteren van de efficiëntie van overheidsaanbestedingen, het bevorderen van de toegang van het midden- en kleinbedrijf tot overheidsopdrachten en het verlagen van de lasten. De Europese aanbestedingsrichtlijn geldt uitsluitend voor opdrachten boven de Europese drempelwaarde, terwijl het wetsvoorstel Aanbestedingswet ook regels stelt voor opdrachten onder de drempelwaarden. Op dit punt stelt het wetsvoorstel Aanbestedingswet aanvullende eisen aan aanbestedende diensten. Op een aantal aspecten zal de nieuwe richtlijn een vereenvoudiging bieden. Hier kan echter niet op vooruit worden gelopen aangezien op dit moment de verplichtingen uit de huidige richtlijn nog gelden.

SP

Non-discriminatie en transparantie

De leden van de SP-fractie gaven aan dat non-discriminatie en transparantie belangrijke beginselen bij de regeling van aanbestedingen door de overheid zijn. Deze leden vroegen of de regering van mening is dat non-discriminatie en transparantie bij private bedrijven hogere prioriteit zouden dienen te hebben dan thans het geval is. De beginselen ten aanzien van non-discriminatie en transparantie die zijn vastgelegd in de Europese aanbestedingsrichtlijnen hebben als doel dat ondernemers in heel Europa een goede toegang hebben tot overheidsopdrachten en dat belastinggeld op een transparante wijze wordt besteed. Het is niet aan de overheid om het inkoopbeleid van private bedrijven vorm te geven. Op de inkoop door private ondernemers is het Burgerlijk Wetboek van toepassing. In de precontractuele fase gelden de in de jurisprudentie ontwikkelde precontractuele eisen van redelijkheid en billijkheid.

Gids proportionaliteit

De leden van de SP-fractie vroegen de regering of de definitieve versie van de «Gids proportionaliteit» intussen beschikbaar is voor de Kamer. Het streven is nog altijd, zoals aangegeven in de memorie van antwoord, om de Gids proportionaliteit nog voor het zomerreces van de Eerste Kamer voor te hangen.

De leden van de SP-fractie informeerden voorts of de definitieve versie van de Gids proportionaliteit gemaakt is door, en onder verantwoordelijkheid van, de vijf leden van de schrijfgroep, of dat deze gemaakt is door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en onder de verantwoordelijkheid van de regering. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heb ik bij brief van 2 februari 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 32 440, nr. 64) aangegeven dat, indien het amendement Schouten/Ziengs (Kamerstukken II 2011/12, 32 440, nr. 50) zou worden aangenomen, de Gids proportionaliteit moest worden aangepast. De Gids proportionaliteit is door het aangenomen amendement niet langer een ondersteunende handreiking voor de praktijk, maar een op grond van de wet aan te wijzen richtsnoer, waarin voorschriften zijn vervat die op grond van de wet in beginsel moeten worden nageleefd (pas toe of leg uit). Daarmee ligt de eindverantwoordelijkheid voor het document, dat immers bij algemene maatregel van bestuur moet wordt aangewezen, bij de regering en niet bij de schrijfgroep. De aanpassingen in de Gids zijn echter wel in overleg met de schrijfgroep gemaakt, om het draagvlak voor de inhoud van de Gids en de voorschriften te behouden. Hierbij wijs ik graag op de brief die ik op 3 juli 2012 aan de Tweede Kamer heb verstuurd waarin ik heb aangegeven dat een aantal aanpassingen in eerste instantie niet op steun van de schrijfgroep konden rekenen. Dit heeft er toe geleid dat de schrijfgroep vorige week kenbaar heeft gemaakt dat zij haar naam niet langer aan de Gids proportionaliteit wenst te verbinden. Naar aanleiding van dit bericht heeft uitvoerig overleg plaatsgevonden met leden van de schrijfgroep, VNO-NCW, MKB-Nederland, de VNG en de NEVI. In dit overleg is een versie van de Gids proportionaliteit tot stand gekomen waar de schrijfgroep achter staat en die tevens aan alle juridische en wetstechnische vereisten voldoet.

Algemene maatregel van bestuur ex artikelen 1.10, 1.13 en 1.16

De leden van de SP-fractie vroegen de regering toe te zeggen dat de algemene maatregel van bestuur en de definitieve versie van de Gids proportionaliteit zo spoedig mogelijk doch uiterlijk twee weken voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel aan de Kamer beschikbaar gesteld kunnen worden. Dat laatste zal zeker het geval zijn. Voor het overige verwijs ik naar het hiervoor gegeven antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de SP-fractie.

Geschillen

De leden van de SP- fractie vroegen of de regering kan toezeggen het aantal rechtszaken per jaar een aantal jaren te doen tellen. Ook vroegen deze leden of de regering van oordeel is dat minder bemiddelde partijen in het nadeel zijn bij dergelijke procedures en dat zij gezien de kosten mogelijk zelfs op voorhand afzien van dergelijke procedures. Het wetsvoorstel zal na 2 jaar worden geëvalueerd. In deze evaluatie zal ook de ontwikkeling van het aantal rechtszaken worden betrokken. Zoals ik heb aangegeven in de memorie van antwoord verwacht ik geen structurele toename van het aantal rechtszaken. Voor met name kleine ondernemers kunnen de kosten die verbonden zijn aan juridische procedures een drempel vormen. De Commissie van Aanbestedingsexperts die op grond van het wetsvoorstel zal worden ingesteld, beoogt een laagdrempelige vorm van klachtenafhandeling te bieden, waardoor de gang naar de rechter (ook voor kleine ondernemers) minder vaak hoeft te volgen.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen

Naar boven