32 426 Aanpassing van de wetgeving aan en invoering van de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht (Invoeringswet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht)

Nr. 24 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 28 september 2011

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 heeft op 26 september 2011 overleg gevoerd met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie over de invoeringswet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht.

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie,

De Roon

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie,

Nava

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie

Maandag 26 september 2011

10.00 uur

Voorzitter: Irrgang

Aanwezig zijn 5 leden der Kamer, te weten:

Irrgang, Van der Steur, Bontes, Groot en Van Toorenburg,

en de heer Opstelten, minister van Veiligheid en Justitie.

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Aanpassing van de wetgeving aan en invoering van de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht (Invoeringswet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht) (32 426).

De voorzitter: Goedemorgen. Ik open dit wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie over de invoeringswet flex-bv. Wij spreken daarover vanochtend in twee termijnen tot uiterlijk 14.00 uur. Er is hedenochtend nog een aantal amendementen ingediend en er komt nog een aantal aan. Deze amendementen zullen zo spoedig mogelijk worden verspreid.

De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter. «Welkom in het duffe huis der rechtswetenschap.» Zo typeerde Paul Scholte in de inleiding op de Asserserie in 1934 het werk dat wij vandaag aan het doen zijn. Het civiele recht typeerde hij als «het duffe huis der rechtswetenschap». Ik kan inmiddels, na maanden vechten en knokken met dit wetsvoorstel, bevestigen dat het weliswaar misschien duf is, maar dat het tegelijkertijd ongelooflijk belangrijk is, omdat het civiele recht toch de ruggengraat vormt voor een groot deel van onze samenleving.

Vandaag behandelen wij een wetsvoorstel dat uitgaat van modernisering van het vennootschapsrecht. Het heeft tot doel het verbeteren van het vestigingsklimaat in Nederland. Ook worden de administratieve lasten omlaag gebracht, volgens de stukken met een bedrag in de buurt van de 56 mln. per jaar. Dit zijn belangrijke uitgangspunten, die de VVD-fractie van harte ondersteunt.

De VVD voert al maandenlang met een grote groep betrokkenen – ik noem met name VNO-NCW en MKB-Nederland – gesprekken en discussies over dit wetsvoorstel. Dit leidde tot de vrij uitgebreide inbreng die wij hebben geleverd, waarvoor excuses aan degenen die dit allemaal hebben moeten verwerken. Ik heb begrepen dat de minister er zelf ook uitgebreid naar heeft gekeken. Ik maak complimenten aan het departement voor het feit dat een groot deel van de suggesties die wij hebben gedaan ter verbetering van het wetsvoorstel, zijn opgenomen in de nota van wijziging die naar aanleiding van het verslag is verschenen. Dank daarvoor, want dit maakt het werk van een Kamerlid natuurlijk makkelijk. Bovendien betekent dit dat alle betrokken hoogleraren en notarissen en de klankbordgroep bij VNO-NCW en MKB-Nederland zijn gehoord. Dat stellen wij bijzonder op prijs.

Desondanks is er een aantal onderwerpen waarop de VVD amendementen heeft ingediend. Deze amendementen zullen in de loop van de dag verschijnen, want er is tot gisteravond laat nog aan gewerkt. Ze gaan over allerlei technische aspecten, over technische verbeteringen van het wetsvoorstel, die de rechten voor aandeelhouders afmaken en ervoor zorgen dat in alle artikelen naar dezelfde methodiek wordt verwezen wat betreft de verschillen tussen fusie en splitsing. Het is dan ook niet mijn intentie om al die amendementen een voor een te behandelen, aangezien het met name techniek is.

Daarnaast zal een aantal amendementen worden ingediend door de fractie van het CDA, met ondersteuning van de fractie van de VVD. Ook met deze amendementen wordt beoogd om zo’n technische verbeteringsslag te maken. Ze betreffen met name enige punten die in het verslag al wel aan de orde zijn gesteld, maar nog niet tot een wijziging in het wetsvoorstel hadden geleid. Mocht er behoefte zijn aan de behandeling van al die amendementen, dan ben ik daartoe natuurlijk graag bereid. Ik denk echter dat het, gegeven de aard van de amendementen, niet nodig is om deze hier te bespreken, laat staan dat het een politiek punt zou zijn. Het gaat echt om de vraag hoe wij ervoor kunnen zorgen dat de flexibilisering van het bv-recht, die zo ongelooflijk belangrijk is, in dit wetsvoorstel zo goed mogelijk wordt vormgegeven.

De voorzitter: Voor de duidelijkheid: alle amendementen die u indient, worden behandeld. U bent niet verplicht om hier een mondelinge toelichting te geven, want dat hebt u in ieder geval al in de toelichting op het amendement zelf gedaan.

De heer Van der Steur (VVD): Juist. Die mondelinge toelichting wilde ik ook niet doen, want die zou tot een eindeloze technische litanie leiden van overigens wel belangrijke punten.

Voorzitter. Ik heb een aantal vragen aan de minister. Mijn eerste vraag is hoe het nieuwe artikel 216 BW, dat ingrijpend wordt gewijzigd, moet worden uitgelegd. Dit artikel voorzag in eerste instantie in een balanstest. Deze wordt nu omgezet in een uitkeringstest. Kan de minister bevestigen dat deze nieuwe uitkeringstest een codificatie is van de jurisprudentie op dit onderdeel? Ziet de VVD-fractie het goed dat het gaat om wat de directie op het moment van de dividenduitkering weet of behoort te weten en dat het dus gaat om informatie die redelijkerwijs, door een redelijk handelende directie in haar afweging moet worden meegenomen? Ziet de VVD-fractie het goed dat een accountantsverklaring of een technisch advies van een accountant niet noodzakelijk is om die beoordeling te maken? Is de minister het met de VVD-fractie eens dat in dit kader van een directie mag worden verwacht dat zij zes tot maximaal twaalf maanden vooruitkijkt om te beoordelen of aan die uitkering kan worden voldaan? Begrijpt de VVD-fractie het standpunt van de minister, zoals weergegeven in de memorie van toelichting, dan ook correct, dat in het geval van uitkeringen die gedaan worden binnen concernverband, door houdster en financieringsmaatschappijen, in het jargon ook wel tussenholdings genoemd, de uitkeringstest doorgaans simpelweg uit de constatering kan bestaan dat een dergelijke vennootschap op het moment van uitkeren over voldoende eigen vermogen beschikt en dat het onder normale omstandigheden in een dergelijk geval geenszins de bedoeling is dat deskundigen zoals accountants worden ingeschakeld om aanvullend comfort te verschaffen? Is de minister het met de VVD-fractie ook eens dat het eventueel inschakelen van een deskundige bij dergelijke vennootschappen door het bestuur alleen prudent zou zijn indien er zich sedert het vaststellen van de laatste jaarrekening in de financiële positie van de vennootschap ingrijpende bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan? Als de minister deze vraag bevestigend beantwoordt, is hij het dan ook met de VVD-fractie eens dat het bestuur derhalve kennis zal moeten hebben van deze ingrijpende bijzondere omstandigheid op het moment dat het verzocht wordt om in te stemmen met de uitkering dan wel het moment waarop het de uitkeringstest uitvoert? Ik vraag dit niet alleen omdat de uitkeringstest tot gevolg zou kunnen hebben dat er een verbetering is op dit punt ten opzichte van de oude situatie, met de balanstest. Het risico zit erin dat de uitkeringstest volgens artikel 2.16 zodanig wordt uitgewerkt dat het een enorme rompslomp met zich meebrengt en dat er een heel nieuwe adviespraktijk ontstaat rond de vraag wanneer een redelijk handelende directie mag instemmen met het uitkeren van dividend. Dat is het belang achter de vraag die ik zojuist heb gesteld.

De CDA-fractie zal een amendement indienen met betrekking tot een wijziging van artikel 3.43, dat op de geschillenregeling ziet. Ik heb begrepen dat de geschillenregeling nog apart aan de orde zal komen. Ik leg aan de minister voor dat het wellicht beter zou zijn om dit soort amendementen op de geschillenregeling mee te nemen in het nieuwe wetsvoorstel. Dan rijst wel de vraag wanneer dit wetsvoorstel er komt.

De VVD-fractie heeft overwogen om een aantal wijzigingen aan te brengen in de wettelijke regeling rond het recht van de naamloze vennootschappen. Terecht heeft een aantal betrokkenen laten weten dat dit niet het juiste moment is om dit soort wijzigingen door te voeren. Mijn vraag is daarom wanneer de minister met een wetsvoorstel over het herzien en moderniseren van het recht rond een naamloze vennootschap komt. De VVD-fractie zal haar punten daarin kunnen meenemen.

Ook heb ik een opmerking over de clawbackregeling. We weten dat bij nota van wijziging het roemruchte amendement-Tang/Irrgang uit de behandeling van dit wetsvoorstel is gehaald. De heer Tang zit niet meer in de Kamer, dus spreken we maar van het amendement-Irrgang/Tang. Ik begrijp dat ook, omdat dit samen behandeld wordt en in onderlinge samenhang moet worden bezien met de clawbackregeling, die apart behandeld wordt, ook in aanwezigheid van de minister van Financiën. Het is een heel belangrijk onderwerp. Ik vraag daarom aan de minister van Justitie wanneer wij dit clawbackwetsvoorstel kunnen behandelen. De VVD-fractie gaat ervan uit dat dit op de kortst mogelijke termijn is, gegeven het feit dat dit een belangrijk voorstel is om de graaicultuur in het Nederlandse vennootschapsrecht tegen te gaan.

Ten slotte uit ik mijn cri de coeur. Dit wetsvoorstel is buitengewoon ingewikkeld, omdat een deel ervan in de Eerste Kamer al aanhangig is. De invoeringswet waarover de Tweede Kamer nu spreekt, wijzigt een groot deel van de techniek. Het is ongelooflijk ingewikkeld gebleken om bij beide wetsvoorstellen het overzicht te behouden. Ik doe daarom een oproep aan de minister – ik overweeg om dit te zijner tijd in een motie te vatten – om de doorlopende tekst van dit soort wetsvoorstellen aan de Kamer ter beschikking te stellen, zodat we precies kunnen zien waar we staan in het wetgevingsproces. Dit moet makkelijker kunnen dan het document dat aan de Eerste Kamer is verstrekt. Dit moet gewoon kunnen met een simpel systeem van «wijzigingen bijhouden», waarmee je het overzicht over het wetsvoorstel bewaart.

De heer Bontes (PVV): Voorzitter. Vandaag staat de Invoeringswet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht op de agenda. Modernisering van het vennootschapsrecht en lastenverlichting voor de ondernemer zijn hierbij de kernbegrippen. Wie kan daarop tegen zijn? Het draagt immers bij aan een gunstig ondernemersklimaat en een vermindering van regeldruk en administratieve lasten. Op zich is het dus een positief voorstel.

De PVV maakt zich echter wel ernstig zorgen over de fraudegevoeligheid van het wetsvoorstel. Het wordt veel laagdrempeliger om een bv op te richten. Je hoeft niet langer € 18 000 te storten, zoals voorheen het geval was. Je zou kunnen zeggen dat dit al een formaliteit was, omdat je het geld er later weer af kon halen, maar het vormde toch een drempel. Die drempel is er niet meer. Ook kun je wegkomen met summiere statuten. De oprichtingskosten worden daardoor ook lager. Je kunt veel minder garanties geven aan je crediteuren. Zij hebben veel minder materiaal om in te zien. Ook valt de rol van de notaris weg, met name bij eenpersoons-bv’s. In dit wetsvoorstel staat verder ook nog een wijziging op het punt van de bankverklaring. Deze wordt afgeschaft.

Als je dit alles zo bekijkt, vraag je je af of we voldoende waarborgen kunnen bieden om fraude tegen te gaan. Dit is een reëel probleem. Ik heb hier een artikel uit Het Financieele Dagblad, waaruit blijkt dat in een jaar tijd tienduizend bedrijven failliet gingen, waarbij in een kwart van de gevallen sprake was van frauduleus handelen. Daarmee is 1 mld. aan schade gemoeid. Bovendien heeft het ook nog eens 7000 banen gekost. Bv’s worden als lege huls gebruikt, goederen worden op het laatste moment ingekocht en vervolgens kan de crediteur naar zijn geld fluiten. Op zich is de flexibilisering goed, zeker in het economische klimaat waarin wij vandaag leven. Ik vraag de minister echter wel heel nadrukkelijk of er voldoende waarborgen zijn om fraude niet verder in de hand te werken. Het is al een groot probleem, zoals ik duidelijk heb gemaakt met cijfers, en ik vraag mij af of het niet een nog groter probleem zal worden. Daarover maak ik mij ernstig zorgen.

Mijn volgende vraag heeft betrekking op de handtekeningen in de jaarverklaring. Is het zo dat als er op de jaarrekening één handtekening ontbreekt omdat een bestuurder of commissarissen zonder opgaaf van redenen afzien van ondertekening die jaarrekening toch wordt vastgesteld? Dit is mijn fractie niet geheel duidelijk.

Op 5 september heeft de minister een brief naar de Eerste Kamer gestuurd waarin hij schrijft voornemens te zijn, het wetsvoorstel betreffende de personenvennootschappen in te trekken. Heeft de intrekking van dit voorstel consequenties voor het wetsvoorstel betreffende de flex-bv?

De heer Groot (PvdA): Voorzitter. Dit wetgevingsproces heeft een hele tijd geduurd. Wij weten dat dit voor een deel te maken heeft met het amendement-Tang/Irrgang, dan wel Irrgang/Tang, dat een beetje geforceerd aan deze invoeringswet is gehangen. Wij weten echter ook dat in de geschiedenis van dit wetgevingsproces een nogal bedenkelijk spel is gespeeld door het ministerie. Het is immers nogal wat als een amendement dat door de Tweede Kamer is aangenomen zomaar in een wetswijziging ongedaan wordt gemaakt. Ik denk dan ook dat we terecht dat amendement opnieuw hebben ingediend.

Ik constateer nu dat de minister van Veiligheid en Justitie een andere aanpak volgt. Het amendement is nu opgenomen in een andere wet, de zogenaamde clawbackwet waarin het eigenlijk ook thuishoort. Ik zit er een beetje mee hoe ik deze manoeuvre moet duiden. Het lijkt erop dat de minister het amendement in grote lijnen wil overnemen. Wie garandeert echter dat, als we deze wet aannemen, straks alsnog niet dat amendement opnieuw uit de wet, in dit geval de clawbackwet, wordt gehaald? Mijn belangrijkste vraag aan de minister is dus of hij de harde toezegging wil doen dat straks bij de behandeling van de clawbackwet het amendement-Irrgang/Tang inderdaad in grote lijnen zal worden overgenomen. Die grote lijn is wat ons betreft dat er een einde moet komen aan de perverse prikkel dat bestuurders van beursgenoteerde vennootschappen een kortetermijn-financieel privébelang hebben bij fusies en overnames. Daar zullen we de clawbackwet uiteindelijk op toetsen. Ik ben blij te horen dat ook de VVD moeite heeft met de graaicultuur en de noodzaak inziet van het aanpakken ervan.

Onze fractie beseft dat aan het amendement juridische haken en ogen zitten. Dat betreft vooral de omstandigheid dat het amendement beoogt de waardestijging van de aandelen terug te vorderen die bestuurders al hadden voordat ze in dienst traden van de onderneming. Met name VNO-NCW heeft hier een geweldig nummer van gemaakt: het zou in strijd zijn met de fundamentele rechten van de mens. Volgens ons valt het probleem wel mee, maar het kan zijn dat het juridische obstakels oplevert. Hoe dan ook, het is van belang om hier vandaag te zeggen dat dit punt voor ons niet het meest cruciale punt is van het amendement. In de praktijk zal het niet zo vaak gebeuren dat bestuurders al aandelenpakketten hebben voordat ze in dienst treden van een onderneming. Waar het om gaat, is dat de perverse prikkels worden weggehaald en dat bij fusies en overnames de privébelangen van bestuurders en het belang van de onderneming niet door elkaar gaan lopen, omdat dan meteen na de overname opties op aandelen of bonussen in de vorm van aandelen kunnen worden geïncasseerd. Op die criteria zullen wij het wetsvoorstel «clawback» ook gaan toetsen.

Voorzitter. Ik stel nog een paar vragen over de invoeringswet zelf, allereerst over de kritiek van de notarissenbranche op het voorstel. Het ministerie zegt dat er behoorlijke besparingen zijn, omdat je geen verplichte notariële akte meer hoeft af te sluiten bij de oprichting van een bv. Dat zou € 1 000 schelen per oprichtingsakte. Volgens de notarissen is die besparing veel lager en ligt ze eerder in de buurt van € 500. Mijn vraag is dus of de minister zich niet te rijk rekent met het voorstel en of de sop de kool wel waard is.

De voorzitter: Voordat u verder praat, geef ik de heer Van der Steur gelegenheid te interrumperen. Ik merk overigens tegen alle woordvoerders op dat het ministerie hier niets vindt. Hoogstens vindt de minister iets en hij gebruikt ambtenaren voor zijn ondersteuning.

De heer Groot (PvdA): Excuses voor die verwarring.

De heer Van der Steur (VVD): Laat ik proberen om een andere verwarring ook weg te werken. Het aspect dat collega Groot nu aan de orde stelt, staat namelijk niet in het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel voorziet nog niet in de afschaffing van een notariële oprichtingsakte. We kunnen wel aan de minister vragen wat hij daarvan vindt, maar ik denk niet dat het heel uitgebreid behandeld moet worden.

De heer Groot (PvdA): Goed.

Ik had nog een vraag, maar die laat ik maar even zitten.

De voorzitter: Dan is het woord aan mevrouw Van Toorenburg van de CDA-fractie.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. In de afgelopen periode hebben de CDA-fractie diverse geluiden bereikt dat niet alleen het internationale bedrijfsleven maar ook het midden- en kleinbedrijf reikhalzend uitziet naar de invoering van voorliggend wetsvoorstel. Het voorstel zorgt voor minder lasten rond de oprichting van de bv en het bijeenbrengen van benodigd kapitaal, en geeft de mogelijkheid om juridisch maatwerk te leveren aan de meest uiteenlopende wensen van ondernemers.

Maar laat ik heel eerlijk zijn. Tijdens de voorbereiding van dit debat wist ik weer waarom ik mij in het strafrecht had verdiept en niet in het ondernemingsrecht, want wat is dit ingewikkeld. Wat een geschenk dat er dan mensen zijn die naast ons komen te staan om ervoor te zorgen dat we met elkaar een goede wet tot stand brengen, mensen uit de wetenschap en mensen uit de praktijk. Mijn dank gaat in het bijzonder uit naar de heer Paul de Vries, die eraan heeft bijgedragen dat zelfs ik het doorkreeg. Hij is er vandaag ook bij, en het is echt zijn vak.

Ik maak nog een paar inleidende opmerkingen. Zoals ook de heer Bontes zegt, zetten strafrechtjuristen zich doorgaans meteen schrap zodra vormvoorschriften voor bedrijven worden afgeschaft, want wordt het hierdoor allemaal niet veel gemakkelijker om derden te duperen, de zaak op te lichten? We kennen allemaal het gegoochel met bv’s, volle of lege. Kan de minister hier in zijn inleiding een enkel woord aan wijden?

Voorts is de CDA-fractie benieuwd naar de samenhang van onderhavig wetsvoorstel met de plannen van de minister van EL&I die onlangs heeft geventileerd over de afschaffing van de verplichte notariële akte voor de oprichting van bv’s. De heer Van der Steur verwees er al even naar. De achtergrond en onderbouwing van deze plannen zijn nog niet bekend. Graag verneemt de CDA-fractie wel alvast van het kabinet hoe de plannen om de notariële tussenkomst bij het oprichten van bv’s te schrappen zich verhouden tot voorliggend wetsvoorstel.

Dan het voorstel. De CDA-fractie vraagt graag aandacht voor een tweetal onvolkomenheden. Hierop heeft zij amendementen voorbereid, die inmiddels ook de Kamer hebben bereikt. Allereerst ga ik in op artikel 216, lid 1. Om binnen een concern aan financieringsbehoeften te voldoen, komt het in de praktijk regelmatig voor dat tussentijdse uitkeringen worden gedaan. Uit de tekst van voorgestelde eerste lid zou kunnen worden afgeleid dat de derde zin ook van toepassing is op tussentijdse uitkeringen. Dat heeft tot gevolg dat de laatst vastgestelde jaarrekening bepalend is, waardoor bijvoorbeeld winst gegenereerd in het lopend boekjaar niet meer uitgekeerd kan worden, ook niet als bijvoorbeeld tussentijdse winst uit een tussentijdse vermogensopstelling blijkt. De CDA-fractie is van mening dat het niet wenselijk is. De VVD-fractie heeft zich hierbij aangesloten. Daarom wordt voorgesteld om de laatste zin van artikel 216 te laten vervallen.

In artikel 238 van het voorstel wordt het mogelijk gemaakt dat besluitvorming van de aandeelhouders buiten de vergadering geschiedt, zonder dat de stemmen schriftelijk worden uitgebracht, maar uit het tweede lid volgt dat alle vergadergerechtigden het besluit moeten ondertekenen. Dat is geen versoepeling, integendeel. Daarom stelt de CDA-fractie voor de eis van ondertekening van het besluit te vervangen door de eis van schriftelijke of elektronische instemming met het vastgelegde besluit. Hierop ziet ons amendement op 238, lid 2. Dat amendement is medeondertekend door de heer Van der Steur en is ingediend.

Dan kom ik op een principiëler punt; laat ik het noemen de «echtscheiding van aandeelhouders». Een gewone echtscheiding kan al even duren, maar die van aandeelhouders sleept zich soms eindeloos voort. Nu zal de geschillenregeling wel worden aangepast, zoals al even is genoemd, maar daar gaat waarschijnlijk nog een hele tijd overheen. De CDA-fractie zou nu vast van de gelegenheid gebruik willen maken om de zaak iets te vereenvoudigen. Het gaat over Burgerlijk Wetboek Boek 2, artikel 343. Het probleem van de minderheidsaandeelhouder die bekneld zit in de vennootschap, is één van de universele problemen in het ondernemingsrecht. In veel rechtssystemen heeft de wetgever geprobeerd het probleem te ondervangen door de introductie van ontbindingsprocedures, uittredingsprocedures en voorwaardelijke uittredingsrechten. De dissertatie Exit rights of minority shareholders in a private limited company van de heer De Vries uit 2010 gaat over deze wettelijke uittredingsrechten. Het onderzoek gaat in het bijzonder over Nederlandse wettelijke uittredingsrechten voor minderheidsaandeelhouders in een bv met beperkte aansprakelijkheid. In het onderzoek wordt uitvoerig ingegaan op de wetsvoorstellen over de flex-bv. Ik zei het al: het is echt zijn vak.

De uittredingsprocedure onder het huidige bv-recht is berucht om haar lange duur. Een extreem voorbeeld is de al meer dan zestien jaar lopende procedure tussen de gebroeders Hooymans. In het kader van het wetsvoorstel flex-bv zal de uittredingsprocedure verder worden gestroomlijnd. Zo wordt het tussentijds beroep afgeschaft en zal het mogelijk worden om een uittredingsvonnis uitvoerbaar bij voorraad te laten verklaren. Deze mogelijkheden ontbeert de geschillenregeling nu nog. Het blijft echter de vraag of die uittredingsprocedure tot een snellere oplossing leidt van de onhoudbare situatie waarin de minderheidsaandeelhouder verkeert.

In de genoemde dissertatie worden andere middelen in kaart gebracht waardoor het uittredingsproces kan worden bespoedigd. Een maatregel die kan leiden tot verdere stroomlijning, is de invoering van de wettelijke regeling dat een onherroepelijk, onvoorwaardelijk en redelijk bod op de aandelen de toewijzing van de uittredingsregeling in de weg staat. Met een redelijk bod wordt gedoeld op een aanbod tot overname van de aandelen tegen de prijs die de aandeelhouder redelijkerwijs zou hebben ontvangen als hij de uittredingsprocedure zou hebben doorgezet. De minderheidsaandeelhouder is daarbij niet slechter af dan wanneer hij die uittredingsprocedure zou hebben mogen voortzetten. Daarbij zou hij immers uiteindelijk zijn aandelen kunnen overdragen tegen een vergelijkbare prijs.

De redelijkbodregel geeft de meerderheidsaandeelhouder of de gedaagde vennootschap de mogelijkheid en zelfs een prikkel om het geschil onmiddellijk te beëindigen. Daarmee worden proceskosten, tijd en moeite gespaard, niet alleen voor de betrokken partijen maar ook voor de rechtspraak. Mocht er desalniettemin een geschil ontstaan tussen partijen over de waardering van de aandelen, dan kunnen ze alsnog gebruikmaken van de prijsvaststellingsprocedure van Burgerlijk Wetboek Boek 2, artikel 343 c. De rechter zal hierbij het vangnet zijn.

In diverse ons omringende landen is deze redelijkbodregel al ingevoerd en lijkt die goed te werken. In de toelichting op ons amendement leest u onze inspiratiebronnen. In dit amendement is nog een punt meegenomen, dat voor zich spreekt. Het is een omkering van een aantal terminologieën, maar volgens mij proberen wij de echtscheiding van de aandeelhouders iets te vereenvoudigen, een beetje vooruitlopend op de geschillenregeling. Wij zien graag een reactie van de minister op ons voorstel. Nogmaals, volgens mij vragen heel veel mensen die hiernaar luisteren zich af waar dit allemaal over gaat. Ik heb dat ook gedacht. Toch hebben we geprobeerd om met het wijzigen van een paar onvolkomenheden het voorstel verder te perfectioneren, zodat we er uiteindelijk voor kunnen zorgen dat de bedrijven iets minder last op hun schouders hebben en dat we daarmee de motor van onze economie nog beter kunnen laten draaien.

Voorzitter: Van der Steur

De heer Irrgang (SP): Voorzitter. Bijna op de dag af twee jaar geleden behandelde deze commissie het voorstel inzake de wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht. Vandaag praten wij over de invoeringswet van de flexwet. Ik doe dit overigens met groot plezier. Ik ben zelf geen jurist, maar ik vind het erg leuk om me hier met het ondernemingsrecht bezig te houden. Ingewikkeld is het zeker, maar dat geldt voor meer dingen in het leven. Als we deze invoeringswet behandelen, dan hoort daar van onze kant ook de verzuchting bij dat onze eerste kennismaking met deze invoeringswet verre van positief was. Een door de Tweede Kamer aangenomen amendement van oud-collega Paul Tang en mijzelf om ongewenste prikkels bij overnames te beperken, werd met de invoeringswet simpelweg geschrapt. Dat gebeurde zonder overleg met de indieners. Ik wil daar nu niet al te veel woorden aan vuil maken. We hebben daar een apart algemeen overleg over gehad met de voorganger van de huidige minister. Ik vond dit echter geen manier van omgang van de voormalige minister van Justitie met de Tweede Kamer als medewetgever.

Gelukkig konden de heer Groot en ik bij het indienen van een nieuw amendement op dit wetsvoorstel rekenen op dezelfde meerderheid die ook de meerderheid vormde voor het oorspronkelijke amendement-Tang/Irrgang. De naam van het amendement verandert namelijk niet door het vertrek van de heer Tang uit de Kamer. Dit amendement op stuk nr. 5 stelt voor om het laten vervallen van de bepalingen van het amendement-Tang/Irrgang, zoals wordt voorgesteld in de invoeringswet, weer te laten vervallen. Als gevolg hiervan ligt de behandeling van het wetsvoorstel over de flexwet voor het bv-recht helaas al bijna twee jaar stil.

Inmiddels is er een nieuwe minister van Veiligheid en Justitie, die op dit punt meer op een vergelijk uit lijkt te zijn met de meerderheid van de Tweede Kamer. Hij hecht aan een regeling om perverse prikkels voor bestuurders bij fusies en overnames tegen te gaan. Om het wetsvoorstel flex-bv niet verder te belasten met de behandeling van het amendement-Tang/Irrgang heeft de huidige minister van Veiligheid en Justitie bepalingen uit het amendement integraal in het wetsvoorstel over de clawback opgenomen bij nota van wijziging. De SP-fractie ziet dit als een duidelijke handreiking van de minister om tot een vergelijk met de meerderheid in de Tweede Kamer te komen door middel van een vergelijkbare bepaling in het wetsvoorstel over de clawback. Onder die omstandigheden is mijn fractie dan ook bereid om het amendement op deze invoeringswet in te trekken; als de minister deze bereidheid kan bevestigen in zijn beantwoording. Die bereidheid heeft de SP-fractie natuurlijk niet om uiteindelijk met lege handen te komen staan, maar de minister lijkt de meerderheid van de Tweede Kamer, in de beste tradities van dit minderheidskabinet, oprecht tegemoet te willen komen. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister. Dan zijn wij, zoals gezegd, bereid om het amendement op deze invoeringswet in te trekken.

Dan de verdere inhoud van de invoeringswet. Mijn fractie heeft een paar vragen over de fiscale aspecten. De minister merkt in de nota naar aanleiding van het verslag op dat er geen fiscale lacunes zijn die het realiseren van de voordelen van het wetsvoorstel in de weg zouden staan. Zijn er echter mogelijk toch nog te voorziene problemen met stem- en winstrechtloze aandelen voor het begrip «verbonden lichaam» in de vennootschapsbelasting? Dat kan heel belangrijk zijn voor de renteaftrekbeperking van artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting. Dit artikel is bedoeld om bepaalde ongewenste constructies met de renteaftrek tegen te gaan. In een arrest van de Hoge Raad van 5 februari 2011 merkt de advocaat-generaal in zijn conclusie op dat volgens de wetgever zeggenschap samengaat met financieel belang bij het begrip «verbonden lichaam». Het is de vraag hoe dit gaat uitpakken nu zeggenschap en financieel belang met stem- en winstrechtloze aandelen van elkaar gescheiden gaan worden. Volgens de SP-fractie moeten we ervoor waken dat hiermee een simpele ontsnappingsroute voor de renteaftrekbeperking wordt gecreëerd. De minister maakt zich er volgens ons iets te gemakkelijk van af door te wijzen op de omstandigheden van het geval. Wat wordt daarmee precies bedoeld? Kan er sprake zijn van een verbonden lichaam als een vennootschap alleen een belang via stemrechtloze aandelen heeft, dus geen zeggenschap, maar wel financieel belang? Of alleen via winstrechtloze aandelen, dus wel zeggenschap maar geen financieel belang? De minister zou bijvoorbeeld de staatssecretaris van Financiën er eens naar kunnen laten kijken, aangezien die bezig is met een renteaftrekbeperking voor overnames. Het lijkt de SP-fractie niet wenselijk dat er mogelijkerwijs nieuwe ontsnappingsroutes worden ingevoerd. Graag krijgen we hierop een reactie.

Dan is er nog de wettelijke rente bij terugstorting wegens ongeoorloofd dividend. Volgens de nota naar aanleiding van het verslag is die rente in principe aftrekbaar in de vennootschapsbelasting. Dat vindt de SP-fractie toch erg vreemd. Er is een ongeoorloofde uitkering geweest en de rente die je daarover verschuldigd bent, kun je gewoon aftrekken van de winst. Dat lijkt ons niet de bedoeling. Graag krijgen we hierop een reactie van de minister.

Dan kom ik op de positie van stem- of winstrechtloze aandeelhouders bij omzetting, fusie of splitsing. Ik heb daarover niet zo veel vragen als mijn collega’s van de fracties van de VVD en het CDA, maar toch wil de SP-fractie graag opheldering over één punt. Bij nota van wijziging wordt het mogelijk gemaakt om in de statuten een regeling voor de vaststelling van de schadeloosstelling op te nemen. Zo kan bij een eventuele omzetting van aandelen tijd bespaard worden. Over een statutenwijziging moet gestemd worden, maar stemrechtloze aandeelhouders kunnen dan niet stemmen. Wordt er zo een ontsnappingsmogelijkheid gecreëerd om stemrechtloze aandeelhouders goedkoop uit de vennootschap te werken? Of mogen ze er wél over stemmen naar aanleiding van artikel 2:231, lid 4 BW?

Bij de behandeling van het oorspronkelijk wetsvoorstel over de flex-bv was de verzwaarde bestuurdersaansprakelijkheid van artikel 2:216 BW als vervanging van de kapitaaleis een zeer belangrijk punt voor mijn fractie. Dat is een kapitaaleis met een hoog symbolisch gehalte omdat er wel de verplichting is, maar geen controle plaatsvindt of het kapitaal er weer uitgehaald wordt. Er moet wel een vorm van crediteurenbescherming zijn. Dat is uiteindelijk ook gebeurd via een amendement van de fracties van SP, PvdA en VVD. Is de minister het met ons eens dat het van belang is dat er een vorm van crediteurenbescherming blijft uit hoofde van het bv-recht? Gelukkig is dit bij amendement geregeld, mede met steun van de VVD-fractie. Dank liberalen! Het lijkt soms alsof er sprake is van enige terugtrekkende bewegingen, maar misschien zie ik dat toch verkeerd. Het is goed dat dit nu is gebeurd. Voor mijn fractie is dit in ieder geval heel belangrijk. Wij gaan ervan uit dat enige vorm van crediteurenbescherming in stand blijft. Dat lijkt ons ook wenselijk, juist om fraude tegen te gaan. De heer Bontes heeft dat punt ook gemaakt. Het is risicovol om flink te snoeien in die regels.

We hebben onlangs in de kranten kunnen lezen dat deze minister en de minister van EL&I de notariële akte bij oprichting van een bv willen laten vervallen als de bv wordt opgericht door één persoon. Dat is voor mijn fractie echt een stap te ver. Kun je op die manier bijvoorbeeld nog wel fatsoenlijk controleren of de bv überhaupt bestaat? De regels voor de bv zijn al vereenvoudigd en bv-fraude is een groot probleem. Laten we het de fraudeurs niet te gemakkelijk maken. Ik hoop dat de minister dit proefballonnetje dan ook snel weer leeg laat lopen.

Voorzitter: Irrgang

De vergadering wordt van 10.37 uur tot 10.50 uur geschorst.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de commissie voor haar bijdrage. Zoals door de leden is gesteld, is dit een belangrijk wetsvoorstel met een bepaalde geschiedenis. Ik zal daar zo even op ingaan. Eind 2009 is het wetsvoorstel Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht door de Tweede Kamer aanvaard. Het wetsvoorstel ligt nu in de Eerste Kamer, die nadrukkelijk wacht tot deze invoeringswet daar is beland, zodat beide voorstellen gezamenlijk kunnen worden behandeld. Naar de mening van het kabinet is het van groot belang dat nieuwe wetgeving zo snel mogelijk in werking treedt. Ik ben dan ook blij dat de Tweede Kamer dit wetgevingsoverleg alsnog op deze dag heeft kunnen inplannen.

Het nieuwe bv-recht maakt oprichting van bv’s eenvoudiger en goedkoper. Het maakt de inrichting flexibeler doordat meer maatwerk mogelijk is. Ik heb de indruk uit de vele contacten die ik over dit wetsvoorstel heb gehad dat Nederland hierop zit te wachten en nadrukkelijk een prioriteit stelt in allerlei zaken rond de vernieuwing van het BW om het bedrijfsleven het mogelijk te maken, effectief te kunnen opereren en knopen door te hakken. Daardoor kan het nieuwe bv-recht een impuls geven aan de bedrijvigheid in Nederland. Ik ben gevoelig voor cijfers omdat daaruit blijkt waar het om gaat. Er worden per jaar 30 000 bv’s opgericht. In totaal zijn er circa 780 000 bv’s in ons land. De administratieve lasten worden op jaarbasis met circa 51 mln. verminderd. De praktijk bereidt zich voor op het nieuwe bv-recht en heeft ons verschillende technische opmerkingen doen toekomen waarmee wij ons voordeel kunnen doen en hebben gedaan. Ik dank de commissieleden en de specialisten binnen de fracties voor de wijze van werken en het voeren van overleg. De heer Van der Steur heeft gezegd dat het privaatrecht het hart van de samenleving is. Het krijgt soms minder aandacht in de publiciteit, maar het is niet minder belangrijk.

Het wetsvoorstel en de nota van wijziging herstellen omissies en geven nadere uitwerking. Het wetsvoorstel doet ook een aantal toezeggingen gestand dat door mijn ambtsvoorganger is gedaan. In het wetsvoorstel is ingegaan op de vraag wat er gebeurt met stemrechtloze en winstrechtloze aandelen bij de fusie van een bv met een nv. Er is voldaan aan toezeggingen om in het kader van de invoeringswet aandacht te besteden aan de fiscale gevolgen van het nieuwe bv-recht en aan de mogelijkheid om buitenstatutaire afspraken nader wettelijk te faciliteren. Dit heeft niet tot wetswijzigingen geleid. Verder is in de memorie van toelichting ingegaan op de administratieve lasten van de invoering van het nieuwe bv-recht en op diverse overgangsrechtelijke vraagstukken. Omdat geen afzonderlijke statutenwijziging nodig is om te voldoen aan de wet, wordt nog eenmalig ruim 10 mln. aan incidentele lasten voor het bedrijfsleven bespaard. Natuurlijk doet het wetsvoorstel wat een invoeringswet moet doen: het zorgt voor aanpassing van de overige wetgeving aan het nieuwe bv-recht. Dit ter inleiding. Ik ga nu graag in op de vragen en opmerkingen van de Kamer.

De heer Van der Steur en anderen – eigenlijk alle woordvoerders – hebben over artikel 216 gesproken. Kan de minister bevestigen dat artikel 216 van het wetsvoorstel een codificatie van de jurisprudentie is? De inhoudelijke beoordeling die van het bestuur wordt verwacht bij een uitkering is gelijk aan wat nu al in de rechtspraak is bepaald. Het is dus inderdaad een codificatie van de jurisprudentie op dit punt.

Een andere vraag was: klopt het dat van het bestuur mag worden verwacht dat het bij een uitkering maximaal twaalf maanden vooruitkijkt? Het gaat om wat het bestuur op het moment van de uitkering weet of behoort te weten, met andere woorden: informatie die redelijkerwijs bij de afweging moet worden betrokken. Een periode van maximaal één jaar is de gebruikelijke termijn voor wat men behoort te weten. Dat is ook zo voor andere financiële beslissingen van het bestuur.

Is het correct dat de uitkeringstest binnen het concernverband doorgaans bestaat uit de constatering dat er voldoende eigen vermogen is en dat het onder normale omstandigheden niet nodig is om een hele fabriek van deskundigen, zoals een accountant en andere consultants, in te schakelen? Dat is een belangrijke vraag. Ik onderschrijf de interpretatie van de heer Van der Steur geheel. Als de vennootschap op basis van de boekhouding constateert dat er voldoende eigen vermogen is voor een uitkering, is onder normale omstandigheden aan de uitkeringstest voldaan. Punt. Onder normale omstandigheden behoeft de vennootschap geen externe deskundigen, zoals accountants, in te schakelen om extra comfort te verschaffen. Dit voorkomt dat er voor uitkeringen binnen concernverband door houdster- en financieringsmaatschappijen extra lasten zouden ontstaan. Inschakeling van deskundigen wordt in het wetsvoorstel juist zo veel mogelijk afgeschaft. Inschakeling van deskundigen is wel aan de orde als zich sinds de vaststelling van de laatste jaarrekening bijzondere omstandigheden in de financiële positie van de vennootschap hebben voorgedaan. Als het bestuur op het moment van de uitkering kennis heeft van zulke bijzondere omstandigheden wordt er uiteraard extra zorgvuldigheid verwacht. Dat zijn de normale omgangsvormen in het zakelijk verkeer die van iedereen mogen worden verwacht.

Mevrouw Van Toorenburg vroeg of artikel 216 moet worden aangevuld om rekening te houden met tussentijdse winstuitkeringen. Dat is een terecht punt. De derde zin van artikel 216 sluit een tussentijdse uitkering in het lopende boekjaar uit, ook als de tussentijdse winst uit een tussentijdse vermogensopstelling blijkt. Als de CDA-fractie een amendement zou indienen waarin de laatste zin van artikel 216, lid 1 wordt geschrapt, zou ik dit graag steunen. Wij zouden ook kunnen concluderen dat ik die zin gewoon schrap, maar ik laat dit aan mevrouw Van Toorenburg over.

De heer Irrgang vroeg: moet er niet een vorm van crediteurenbescherming zijn? Die vraag geldt ook voor artikel 216. Ik ben het met de heer Irrgang eens dat er ter vervanging van het systeem van kapitaalbescherming een adequaat alternatief moet zijn voor de crediteurenbescherming. Daarin voorziet het wetsvoorstel met de uitkeringstest en de aansprakelijkheidssancties. Het gaat om wat het bestuur op het moment van de uitkering weet of behoort te weten over de financiële positie van de vennootschap.

De heer Van der Steur heeft gevraagd of het niet beter is om het CDA-voorstel voor de geschillenregeling mee te nemen in het latere traject. Ik kom hier zo dadelijk nog op terug, maar zeg alvast dat dit inderdaad beter is. De geschillenregeling wordt namelijk breder herzien. Daarin kan het voorstel van de CDA-fractie prima worden meegenomen. Als we het nu meenemen, lopen we het risico dat we technisch iets over het hoofd zien. Dit is namelijk ingewikkeld. Ik heb het voornemen om in 2012 te starten met de voorbereiding van wetgeving rondom de geschillenregeling.

De heer Van der Steur heeft ook gevraagd wanneer het nv-recht wordt herzien. Het bv-recht heeft zeker te maken met het nv-recht, de geschillenregeling en de clawback, en ik zal nog spreken over de kabinetsvoornemens die de minister van EL&I heeft genoemd in de Bedrijfslevenbrief, maar als je alles met elkaar in verband brengt, kun je de wet niet tot stand brengen. Ik doe een beroep op iedereen om de posities te scheiden. Ik zal in een schema aangeven hoe we alles voor elkaar kunnen krijgen. Na afronding van de herziening van het bv-recht, die absoluut prioriteit heeft, wordt het nv-recht opgepakt. De herziening daarvan begint in 2012, heb ik met mijn mensen afgesproken.

De heer Groot en de heer Irrgang vragen of ik bereid ben om tot een vergelijk met de Kamer te komen door een met het amendement-Tang/Irrgang vergelijkbare bepaling op te nemen in het clawbackvoorstel. Ik vind dat zo’n bepaling daarin thuishoort. Ik kan de vraag van de heren Groot en Irrgang bevestigend beantwoorden. In de tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel tot aanpassing en terugvordering van bonussen heb ik de tekst van het amendement ingevoegd om de discussie van het bv-recht te verplaatsen naar de bonussen. Ik maak me nog steeds zorgen over de verhouding van de regeling ten opzichte van artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM, dat gaat over inbreuk op het eigendomsrecht, maar ik zoek graag met de Kamer naar een bepaling die de perverse prikkels bij overnamesituaties tegengaat en tegelijkertijd in overeenstemming is met het EVRM. Ik zeg toe dat de grote lijnen van het amendement intact blijven.

De heer Van der Steur heeft gevraagd wanneer het wetsvoorstel over clawback wordt behandeld. Het is aan de Kamer om daarvoor een datum te bepalen. Als het aan mij en mijn collega van Financiën ligt, gebeurt het zo snel mogelijk. Dit is een belangrijk onderwerp. Ik heb zojuist de relatie geschetst met het amendement-Tang/Irrgang. Daarmee is mijn positie denk ik duidelijk. Wat mij betreft komt dit zo snel mogelijk aan de orde. We zullen het amendement zo aanpassen dat het de toets der kritiek van rechters op Europees niveau kan doorstaan. Daar zijn we allemaal mee gebaat.

De heer Van der Steur heeft mij gevraagd om de Kamer bij omvangrijke civielrechtelijke wetsvoorstellen een geconsolideerde wetstekst te verstrekken waarin de wijzigingen zijn aangegeven. Vanuit mijn verantwoordelijkheid en gezien de voorbereidingen die ik hiervoor moet treffen, voel ik helemaal mee met de wens van de heer Van der Steur. Hier wordt reeds aan gewerkt. Ik zal ervoor zorgen dat dergelijke teksten in de toekomst aangeleverd kunnen worden. Dat maakt het werk aangenamer voor de Kamer en voor het departement en het helpt de Kamer in haar overleg met externe partners.

De heer Bontes en mevrouw Van Toorenburg hebben gevraagd of er een risico is op stijging van fraude doordat nieuwe bv’s eenvoudiger en goedkoper kunnen worden opgericht. Dit is een belangrijk punt dat in alle opzichten continu onze aandacht heeft. Het wetsvoorstel biedt meer mogelijkheden tot maatwerk, maar dat geldt alleen voor de interne verhoudingen, voor afspraken tussen aandeelhouders. Het wetsvoorstel is absoluut niet flexibel waar het gaat om partijen die met de bv te maken krijgen, zoals schuldeisers en werknemers. Dat is een kernpunt. Schuldeisers worden, net als onder het huidige bv-recht, beschermd door dwingende regels, zoals de voorgestelde uitkeringstest en de aansprakelijkheidsregels bij financieel wanbeleid. Bestuurders en aandeelhouders zijn aansprakelijk bij foute uitkeringen. De flexibele bv kan dus niet makkelijker gebruikt worden om de schuldeisers te benadelen.

De heer Groot, mevrouw Van Toorenburg en de heer Irrgang vragen zich naar aanleiding van publicaties af of ik mij niet rijk reken met de afschaffing van de notariële akte bij de oprichting van een bv. Dat voornemen staat in de Bedrijfslevenbrief. De afschaffing van de notariële akte is geen onderdeel van dit wetsvoorstel; we gaan daar later naar kijken. We moeten de voorbereiding van de afschaffing nog starten en ik wil dit wetsvoorstel niet belasten met de discussie daarover. Ik hoop dat de Kamer mij daarin volgt, want anders zouden we alles met elkaar verbinden. De prioriteit ligt nu bij het voorliggende wetsvoorstel. Overigens geldt het idee om de notariële akte af te schaffen, alleen voor standaardoprichtingen en niet voor gevallen waarin er ingewikkelde statuten zijn. Ik heb verder altijd informatie nodig over de oprichters ten behoeve van het doorlopende toezicht op rechtspersonen en het bestrijden van misbruik, wat daarnet aan de orde is geweest. Dat zal nadrukkelijk blijken in de voorbereiding.

De heer Bontes heeft gevraagd of artikel 238 betekent dat bij het ontbreken van de handtekening van één bestuurder toch de jaarrekening kan worden vastgesteld. Dat is niet het geval. Als de jaarrekening buiten vergadering wordt vastgesteld, moeten alle bestuurders en commissarissen ondertekenen. Als er een ontbreekt, kan de jaarrekening niet worden vastgesteld. Voor vaststelling buiten vergadering is bovendien vereist dat alle vergadergerechtigden op de jaarrekening hebben kunnen reageren en hebben kunnen instemmen met de wijze van vaststellen.

De heer Bontes heeft ook gevraagd of de intrekking van het wetsvoorstel ten aanzien van personenvennootschappen (titel 7.13 van het Burgerlijk Wetboek) gevolgen heeft voor het bv-recht. Dat is evenmin het geval. Dit wetsvoorstel bevat bepalingen die in werking treden onder voorwaarde dat titel 7.13 in werking treedt. Nu het voorstel tot vaststelling van titel 7.13 wordt ingetrokken, hebben die bepalingen geen functie meer.

Mevrouw Van Toorenburg van de CDA-fractie heeft de suggestie gedaan om de besluitvorming door aandeelhouders buiten vergadering te versoepelen. Ik kan mij aansluiten bij het voorstel van mevrouw Van Toorenburg om de eis van ondertekening van het besluit te vervangen door de eis van schriftelijke of elektronische instemming met het vastgestelde besluit. Als de CDA-fractie overweegt om een amendement in te dienen om dit aan te passen, steun ik dat van harte.

Mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd of aan artikel 343 een aparte regeling kan worden toegevoegd ten behoeve van de minderheidsaandeelhouder die een uittredingsprocedure start, zodat de rechter de procedure kan aanhouden als het nadeel van de beknelde aandeelhouder wordt ongedaan gemaakt of beperkt. In het wetsvoorstel op stuk nr. 31 058 zijn in de uittredingsprocedure artikel 343, lid 2, enkele bepalingen uit de uitstotingsprocedure van artikel 336 van toepassing of overeenkomstig van toepassing verklaard. Dat geldt ook voor artikel 336, lid 4; zie de memorie van toelichting bij artikel 343, lid 2. Dat houdt onder andere in dat voor het nadeel dat de vennootschap ondervindt van de toepassing van artikel 344 moet wordt gelezen: het nadeel dat de beknelde aandeelhouder lijdt. Ik acht het niet nodig om dit verder uit te schrijven, omdat dit in combinatie met elkaar en gelet op de tekst van de memorie van toelichting als zodanig duidelijk genoeg is.

Moet een wettelijk uittredingsrecht ook worden ingevoerd in de geschillenregeling? Ook deze vraag is gesteld door de CDA-fractie. De Vereniging Handelsrecht gaat op 28 oktober aanstaande praten over preadviezen over de geschillenregeling. Mijn eigen adviescommissie inzake vennootschapsrecht, die altijd een belangrijke rol speelt in de totstandkoming van wetgeving, wil een advies uitbrengen over de geschillenregeling. Omdat een wettelijk uittredingsrecht ingrijpend is, is het beter de verschillende discussies over de geschillenregeling af te wachten en het onderwerp later op te pakken als de verschillende adviezen dezelfde kant uit wijzen. Ik wil dit wetsvoorstel er niet mee belasten. Dit belangrijke punt is in discussie, maar in een dusdanig stadium dat er nog geen duidelijke conclusies zijn te trekken. Daarom doe ik een beroep op de CDA-fractie om dit in een apart traject te behandelen. De termijn daarvoor heb ik aangegeven.

De heer Irrgang heeft nog een paar belangrijke vragen gesteld, onder andere naar de renteaftrekbepaling van artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting. Kan deze niet worden ontgaan door de mogelijkheden die de flex-bv biedt? Ik hoop de heer Irrgang te kunnen geruststellen. De renteaftrekbeperking kan ook gelden indien het financieel belang en de zeggenschap gescheiden zijn. De fiscus ziet momenteel geen nieuwe ontsnappingsroutes. De ontwikkeling in de praktijk zal natuurlijk worden gevolgd, laat daar geen misverstand over bestaan.

Bij terugstorting van ongeoorloofd dividend is wettelijke rente verschuldigd. Klopt het dat rente aftrekbaar is in de sfeer van de vennootschapsbelasting? De rente is in beginsel een aftrekpost in de vennootschapsbelasting. Dit geldt ook voor de wettelijke rente. Daar staat tegenover dat de rente belast is bij de ontvanger. Voor de gekunstelde situaties gelden aftrekbeperkingen. Deze kunnen ook van toepassing zijn op de wettelijke rente, bijvoorbeeld als via een ongeoorloofde dividenduitkering wordt geprobeerd om kunstmatig extra rentelasten te creëren.

Tot slot heeft de heer Irrgang gevraagd of een stemrechtloze aandeelhouder door een statutenwijziging kan worden gebonden aan een voor hem nadelige regeling die bepaalt dat hij een slechte prijs krijgt voor zijn aandelen in geval van een fusie, splitsing of omzetting. In de statuten kan een regeling worden opgenomen over de hoogte van de schadeloosstelling. Daarover stemmen de stemrechtloze aandeelhouders niet mee, want ze hebben in de algemene vergadering van aandeelhouders geen stemrecht. Als afbreuk wordt gedaan aan de positie van de stemrechtloze aandeelhouder, bijvoorbeeld door een slechte prijs te bepalen, geldt inderdaad artikel 2:231, lid 4, van het BW. De groep van stemrechtloze aandeelhouders moet ermee hebben ingestemd, anders geldt het voor hen niet.

Dat waren mijn antwoorden op de door de Kamer gestelde vragen.

De voorzitter: Er is een groot aantal amendementen ingediend en inmiddels ook rondgedeeld. Mogelijk wil de minister daar in tweede termijn nog zijn eigen oordeel over geven.

Dan is het woord aan de heer Van der Steur in tweede termijn.

De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording van de gestelde vragen. Ik ben erg blij met de gedetailleerde reactie op mijn gedetailleerde vragen over artikel 216 en hoe dit in de praktijk moet worden uitgelegd. De uitkeringstest is een enorme verbetering, omdat het duidelijker weergeeft waar je als directie naar moet kijken. Tegelijk is het niet meer geworden dan wat strikt de bedoeling is, namelijk dat je als redelijk handelend bestuurder handelt op basis van redelijke informatie die je redelijkerwijs in ogenschouw moet nemen en die je weet of behoort te weten. Bij dat laatste element hoort natuurlijk wel dat je dan tot een beoordeling moet komen. Ik ben dus zeer tevreden met de wijze van beantwoording door de minister.

Ook ben ik erg blij met de expliciete toezegging van de minister ten aanzien van een geconsolideerde tekst. Het is namelijk een cri de coeur van alle betrokkenen bij de behandeling van dit wetsvoorstel en bij de voorbereiding op onder andere de amendementen. Ik begrijp dat de minister het voorstel voor een geconsolideerde tekst overneemt, want anders was er bij dit wetsvoorstel met twee delen geen overzicht meer te krijgen. Ik ben dus blij met de inzet van de minister op dit punt.

Daarmee zijn alle vragen wat de VVD-fractie betreft beantwoord. Kan de minister nog even zeggen of hij zich kan vinden in de ingediende amendementen? Ook naar de collega’s zou dat een goede handreiking zijn. Natuurlijk zijn de indieners altijd bereid om nadere toelichting te geven, voor zover dat nodig mocht zijn. De amendementen zijn weliswaar van een toelichting voorzien maar toch vrij technisch van aard. Daarom heb ik ze hier ook niet in detail behandeld.

De heer Bontes (PVV): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik begrijp het antwoord van de minister op het punt van de fraude. Dit wetsvoorstel is vooral intern gericht. Ik moet eerlijk zeggen dat ik nog niet helemaal gerust ben op de praktijk over een tijdje. Hoe zit het met de privacywetgeving? Is die wel toereikend voor de opsporingsdiensten om toch goed te kunnen handhaven en de vinger aan de pols te kunnen houden? Wellicht dat een stijging van het aantal bv’s zal leiden tot meer fraude, maar het is meer een situatie die in de context plaatsvindt; ik zal dat in de toekomst nauwlettend volgen. Het valt dus buiten de werking van dit wetsvoorstel, maar om eerlijk te zijn is de zorg nog niet weggenomen.

De heer Groot (PvdA): Voorzitter. Ook wij danken de minister voor de gegeven antwoorden, met name op het punt van het amendement-Irrgang/Tang. Wij kunnen een belangrijke stap zetten op weg naar het weghalen van perverse prikkels bij fusies en overnames. Een belangrijke stap is ook dat de belangenafweging zuiverder wordt.

Ik heb nog een vraag over de crediteurenbescherming bij te hoge uitkeringen vanuit de bv. Hoe zit dat bij de inkoop van eigen aandelen? Crediteuren kunnen in de problemen komen als het vermogen van de bv te veel wordt uitgehold. Is er ook bescherming geregeld voor het geval er een overmatige inkoop van eigen aandelen plaatsvindt?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording en voor de positieve reacties op de amendementen die wij samen met de heer Van der Steur hebben ingediend. Ook op de twee amendementen waarvan wij de eerste ondertekenaars zijn, horen wij een positief geluid van de minister. Dank daarvoor. Ik heb nog een paar opmerkingen.

De minister is al even ingegaan op het schrappen van de notariële akte. Over dat proces komen wij nog te spreken. Toen wij ter voorbereiding van dit debat met vertegenwoordigers van de praktijk en de wetenschap spraken, viel het mij op dat de fundamentele visie op de beweegredenen waarom die aktes indertijd zijn ingevoerd een beetje wordt gemist. Als de minister naar de Kamer wil komen met een voorstel om de akte eventueel te schrappen, kan dan daaronder een fundamentele visie worden gelegd: waarom zouden wij die akte wel hanteren, waarom niet, wat zijn de voor- en de nadelen? Dan kunnen wij dat te zijner tijd goed wegen. Wij hebben vanuit de behoefte om lasten te verlichten soms de neiging om dingetjes te schrappen. Ik snap dat heel goed, maar laten wij dat niet te gemakkelijk doen en voldoende rekening houden met de beweegredenen waarom het ooit was bedacht. Dat horen wij graag van de minister.

Ik ga nu in op ons amendement over de geschillenregeling. Wij kunnen ons voorstellen dat de minister zegt: er komt een geschillenregeling aan, laten wij nu heel zorgvuldig die stappen daarin zetten. Wij hebben veel behoefte aan die redelijkbodregeling en krijgen deze week graag een reactie daarop van de minister. Hoe wordt dit voorstel precies gewogen? Wij hoeven niet per se morgen over dit wetsvoorstel te stemmen; het kan ook donderdag of dinsdag. Dan kunnen wij goed wegen of wij dat amendement moeten intrekken. Ik weet dat het heel gevoelig ligt dat er soms over amendementen vooraf overleg is met het ministerie, zo lazen wij vanochtend in de krant. Maar op zo’n belangrijk onderdeel als dit is er natuurlijk overleg geweest. Wij hebben begrepen dat met name op het tweede punt van ons amendement vanuit het ministerie wel een positief geluid kwam. Het gaat over het aanhouden van de procedure ter voorkoming van nadeel voor de minderheidsaandeelhouder. Vanuit het ministerie begrepen wij dat het tweede onderdeel van dit amendement heel zinvol zou kunnen zijn. Kan de minister nog hierop reageren? Wij zijn zeer bereid om het amendement op dit punt te splitsen en te kijken of dat onderdeel wel kan worden meegenomen. Het voert misschien te ver om dat hier helemaal in detail te bespreken, maar kunnen wij hierop een positieve reactie van de minister krijgen? Wat is er precies tegen het eerste deel en wat zou de winst zijn van een splitsing, zodat wij wel iets met het tweede deel kunnen?

Voorzitter: Van der Steur

De heer Irrgang (SP): Voorzitter. Ook ik dank de minister voor zijn beantwoording. Het is goed dat hij opmerkt dat er in dit nieuwe wetsvoorstel een adequaat alternatief moet zijn voor de crediteurenbescherming. Er is nu de uitkeringstest. Ik ben er nog niet helemaal van overtuigd dat die voldoende is, maar het is in ieder geval meer dan de symbolische kapitaaleis tot nu toe. Van wat mij bekend is over de civielrechtelijke aansprakelijkheid van bestuurders, begrijp ik dat die in de praktijk vooral heel beperkt en nog niet in alle opzichten voldoende geregeld is, maar dit valt een beetje buiten het bestek van dit wetsvoorstel.

Ik dank de minister voor de toezeggingen naar aanleiding van de discussie die wij hebben gevoerd over het amendement-Tang/Irrgang. Op grond daarvan trekken wij ons amendement op stuk nr. 5 in.

De voorzitter: De heer Irrgang wenst het amendement op stuk nr. 5 in te trekken.

De heer Irrgang (SP): Voorzitter. Dan blijft over de discussie over de notariële akte. Ook die valt buiten het bestek van dit wetsvoorstel. Wij houden er onze grote twijfel over of wij die stap moeten zetten. Ik stel vast dat het op zijn minst onzeker is of er in de Kamer een meerderheid voor is, ook gelet op de opmerkingen van de kant van de PVV-fractie. Maar mocht er een wetsvoorstel komen, dan zullen wij die discussie dan voortzetten.

Ik dank de minister voor de opmerking over de fiscale kant, namelijk dat er geen reden tot zorg is. Dat geldt ook voor zijn beantwoording over de stemrechtloze aandeelhouder dat daar de uitzonderingsregel van toepassing is.

Voorzitter: Irrgang

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Opstelten: Voorzitter. Dank voor de vragen en interventies in tweede termijn. Ik had dat ook in eerste termijn kunnen meenemen, maar de heer Van der Steur vroeg of ik nog even kan ingaan op alle amendementen. Ik kan hierover kort zijn. Met alle amendementen van de VVD en het CDA ga ik inhoudelijk akkoord. Ze zijn verbeteringen van het wetsvoorstel, dus dank daarvoor. We zullen voor de zorgvuldigheid bekijken of er nog technische opmerkingen zijn. We zullen dat per ommegaande aan Bureau Wetgeving en aan de Kamer laten weten. Ik dank de Kamer zeer voor de heel actieve voorbereiding. Die is zeer nuttig en effectief gebleken.

De heer Bontes vroeg of de opsporingsdienst voldoende wapens in handen houdt om tegen fraude op te treden. Naar onze mening is dat absoluut zo. Door de opsporingsdienst zijn er geen bezwaren of protesten of opmerkingen geweest. Ik denk dat er absoluut geen reden is om te zeggen dat dit wetsvoorstel het moeilijker maakt. De hele fraudebestrijding is een punt op zich, waar het kabinet natuurlijk enorm hard op inzet. Ik wil met een aantal collega’s op dit punt resultaten laten zien. We zullen dat natuurlijk monitoren en blijven gevolgen, net zoals de heer Bontes dat zal doen. We moeten elkaar op dit punt scherp blijven houden.

De heer Groot vroeg hoe de crediteurenbescherming werkt bij inkoop. Hij merkt terecht op dat crediteuren ook bij de inkoop moeten worden beschermd. Dat is voor inkoop geregeld in artikel 207. Voor inkoop geldt een vergelijkbare regeling als in artikel 216. Artikel 207 is dus vergelijkbaar met artikel 216.

Mevrouw Van Toorenburg vroeg of ik bij de voorbereiding van de afschaffing van de notariële akte bij standaard-bv’s een volledige afweging kan verstrekken met de pro’s en contra’s. Dat punt heb ik van een aantal van de leden gehoord, ook van de heer Irrgang. Dat zal ik uiteraard doen. Ik ben het ermee eens dat dit niet zomaar even een gedachte is van: laten we het het bedrijfsleven iets makkelijker maken, laten we dat afschaffen. Daar is heel goed en duidelijk naar gekeken. In de wetsvoorbereiding zullen we dat goed moeten formuleren, maar ook de pro’s en contra’s duidelijk moeten maken, zodat de Kamer een goede afweging kan maken. Ik zeg gaarne toe dat fraudebestrijding daarbij goed in het oog wordt gehouden.

Mevrouw Van Toorenburg vroeg of het amendement voor artikel 343 kan worden gesplitst. Ja, dat kan. Ik ben gaarne bereid om dat te bekijken. Ik ben ook bereid om schriftelijk te reageren. Morgen krijgt de Kamer een brief met de merites van het amendement over de geschillenregeling. Het tweede deel van het amendement – dat is onderdeel III – lijkt mij een begaanbare weg. Ik zal daar graag in mijn brief op terugkomen. Die ontvangt de Kamer morgen.

Dat zijn alle antwoorden. Ik wil nog even benadrukken dat ik nog een nota van wijziging zal indienen met aanvullende wijzigingen van enkele kleine technische gebreken. Het is tenslotte topsport waar we mee bezig zijn. Je moet ervoor zorgen dat je de techniek op het laatste moment goed bedient. De brief waarnaar mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd, komt morgen. Wij stellen het buitengewoon op prijs – maar wie zijn wij? – als er volgende week stemmingen kunnen zijn over dit wetsvoorstel, want dan kan de senaat aan het werk.

De voorzitter: Ik heb begrepen dat de woordvoerders geen behoefte hebben aan een plenaire afronding. Dat betekent dat we volgende week dinsdag over het wetsvoorstel en de amendementen kunnen stemmen. De Kamer krijgt morgen van de minister een brief over het amendement-Van Toorenburg. Als zij dat wil, kan zij een gewijzigd amendement indienen. De minister stuurt de Kamer ook een nota van wijziging. Ik dank de minister voor zijn beantwoording en ik dank de woordvoerders.

Sluiting 11.37 uur.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), Çörüz (CDA), De Roon (PVV), voorzitter, Brinkman (PVV), Vermeij (PvdA), ondervoorzitter, Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Gesthuizen (SP), Dibi (GroenLinks), Van Toorenburg (CDA), Peters (GroenLinks), Berndsen (D66), Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD), Schouw (D66), Marcouch (PvdA), Van der Steur (VVD), Recourt (PvdA), Hennis-Plasschaert (VVD), Helder (PVV), Bruins Slot (CDA), Taverne (VVD) en Schouten (ChristenUnie).

Plv. leden: Dijkgraaf (SGP), Bouwmeester (PvdA), Van Bochove (CDA), Dille (PVV), Elissen (PVV), Smeets (PvdA), Kooiman (SP), Ouwehand (PvdD), Karabulut (SP), Van Tongeren (GroenLinks), Smilde (CDA), Voortman (GroenLinks), Pechtold (D66), Van der Burg (VVD), Koşer Kaya (D66), Kuiken (PvdA), De Liefde (VVD), Spekman (PvdA), Azmani (VVD), Bontes (PVV), Koopmans (CDA), Dijkhoff (VVD) en Slob (ChristenUnie).

Naar boven