32 421 Wijziging van verschillende wetten in verband met harmonisatie en vereenvoudiging van deze wetten ten behoeve van de uitvoering van die wetten door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Wet harmonisatie en vereenvoudiging socialezekerheidswetgeving)

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 27 september 2010

Inhoudsopgave

  

Blz.

1.

Inleiding

1

2.

Inhoud van het wetsvoorstel

2

2.1

Premieheffing

2

2.1.1

Herleidingsregels 260 dagen in plaats van 261 voor maximumpremie en franchise; harmonisatie met heffing van loonbelasting

2

2.1.2

SV-loontijdvak alleen indien SV-loon genoten, idem bij inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet

3

2.2

Arbeidsongeschiktheid

3

2.2.1

Arbeidsongeschiktheid bij aanvang verzekering

3

2.2.2

Geen wachtdagen ZW als werkgever die hanteert

5

2.2.3

Overlijdensuitkering

5

3.

Financiële gevolgen

6

4.

Commentaren en adviezen

6

5.

Artikelsgewijs

7

1. Inleiding

Het kabinet heeft met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de fracties van het CDA, de PvdA en de VVD. Het verheugt het kabinet dat de leden van de fractie van het CDA van harte het streven steunen om met deze wet de uitvoering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) te vereenvoudigen, de uitkeringsvaststelling te versnellen en de inzichtelijkheid van het stelsel voor verzekerden te vergroten.

In de beantwoording, die mede namens de minister van Financiën en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geschiedt, is zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden. Deze nota naar aanleiding van het verslag gaat vergezeld van een nota van wijziging.

2. Inhoud van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader in te gaan op de aanleiding voor dit wetsvoorstel. Hoe is de selectie van voorstellen tot vereenvoudiging en harmonisering tot stand gekomen? Zijn er ook andere mogelijkheden tot vereenvoudiging en harmonisering onderzocht en zo ja, waarom hebben deze mogelijkheden niet tot een voorstel tot wetswijziging geleid? Zijn er nog andere mogelijkheden tot vereenvoudiging en harmonisering die niet in het wetsvoorstel zijn opgenomen?

Het wetsvoorstel vindt zijn aanleiding in de geïntensiveerde samenwerking tussen het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het UWV (en andere ZBO’s). Een onderdeel van deze samenwerking was een inventarisatie van onderdelen binnen de werknemersverzekeringen, die uitvoeringstechnisch (en dus ook voor de uitkeringsgerechtigde) complex zijn en zonder grote beleidswijzigingen kunnen worden vereenvoudigd. Het uitgangspunt voor de inventarisatie was derhalve uitdrukkelijk een vereenvoudiging van de uitvoering van de werknemersverzekeringen door het UWV.

Uit de inventarisatie zijn ook voorstellen gekomen die niet in dit wetsvoorstel zijn opgenomen, maar die zijn meegenomen in het wetsvoorstel anticumulatie Ziektewet en Werkloosheidswet (Kamerstukken II 2009/2010, 32 464).

De leden van de PvdA-fractie hebben gevraagd wat op dit moment het gevolg is voor de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel, gegeven het feit dat het voorstel van wet uniformering loonbegrip (Kamerstukken II 2009/2010, 32 421, nr. 4) controversieel is verklaard.

De omstandigheid dat de Tweede Kamer het voorstel van wet uniformering loonbegrip controversieel heeft verklaard, heeft geen inhoudelijke invloed op de onderwerpen in dit wetsvoorstel en dus ook niet op de uitvoering van dit wetsvoorstel. Juridisch technisch zijn de teksten van de wetsvoorstellen op elkaar afgestemd rekening houdende met de tijdstippen van inwerkingtreding.

2.1 Premieheffing

2.1.1 Herleidingsregels 260 dagen in plaats van 261 voor maximumpremie en franchise; harmonisatie met heffing van loonbelasting

De leden van de fracties van VVD en CDA vragen de regering nader in te gaan op de beslissing om het maximum dagloon voor de werknemersverzekeringen aan de uitkeringskant te handhaven op 261 dagen. De leden vragen of er geen dwingende reden is om ook voor de uitkeringen uit te gaan van maximaal 260 dagen en de leden vragen zich af op welke wijze dit argument zwaarder weegt dan het doel van het wetsvoorstel en of er ook nadelen aan handhaving op 261 dagen aan de uitkeringskant verbonden zijn.

In het wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan de toezegging aan de Tweede Kamer (brief van 8 oktober 2007 (Kamerstukken II 2007/08, 31 236, nr. 1) inzake vereenvoudiging van de premieheffing voor de werknemersverzekeringen) om ter coördinatie en harmonisatie met de loonbelasting voor de premieheffing van de werknemersverzekeringen uit te gaan van 260 dagen, in plaats van 261 werkdagen. Dezelfde regel kon ingevoerd worden voor de vaststelling van de daglonen voor de uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen. De loonheffing, premieheffing en uitkeringsverzorging zouden dan allen op 260 dagen worden gebaseerd.

Hier heeft de regering echter niet voor gekozen. Voor de berekening en de hoogte van het dagloon heeft de voorgestelde aanpassing in de premieheffing geen gevolgen en geen nadelen. Het dagloon blijft met dit voorstel gebaseerd op het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft verdiend en dat verandert niet. De invoering van een maximaal 260 dagen systeem in de uitkeringen zou wel grote, kostbare aanpassingen vergen van de systemen van het UWV voor berekening en uitbetaling van de uitkeringen.

2.1.2 SV-loontijdvak alleen indien SV-loon genoten, idem bij inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet

De leden van de VVD- en CDA-fractie vragen naar de stand van zaken van de uitwerking van het Actal-standpunt over de systematiek van het voortschrijdend cumulatief rekenen (VCR-systematiek). Wat zijn de kosten van toepassen van deze systematiek en staan deze kosten in verhouding tot de opbrengsten als rekening wordt gehouden met een eventuele uitwerking van het standpunt van Actal binnen twee of drie jaar?

Actal heeft in zijn advies naar aanleiding van het voorstel van wet uniformering loonbegrip (Kamerstukken II 2009/2010, 32 131) geadviseerd om te overwegen om de voorgeschreven VCR-methodiek voor berekening van premies voor de werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet af te schaffen. Over dit onderwerp wordt niets geregeld in het wetsvoorstel harmonisatie en vereenvoudiging socialezekerheidswetgeving en het heeft ook geen directe relatie tot dit wetsvoorstel. De kosten van de huidige toepassing van de rekensystematiek zijn niet berekend. VCR geeft voor de werkgever een gelijkmatige berekening van de premies over het kalenderjaar over het gehele premieplichtige loon, waardoor geen eindafrekening aan het einde van het jaar nodig is. Gelet op het bestaan van een maximumpremieloon betekent afschaffing van deze systematiek dat deze vervangen moet worden door een andere berekeningssystematiek om per jaar de premie tot het maximumpremieloon te kunnen heffen. Vooralsnog zijn er geen alternatieven die tot een evidente verbetering in de zin van administratieve lastenverlichting leiden.

2.2 Arbeidsongeschiktheid

2.2.1 Arbeidsongeschiktheid bij aanvang verzekering

Naar aanleiding van het voorstel om de bestaande regelingen over (gehele of gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering (artikel 44 Ziektewet (ZW) en artikel 46 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)) te schrappen, hebben de leden van de VVD- en CDA-fractie enige vragen gesteld. Ten eerste vragen zij waarom in plaats van voornoemd voorstel niet is gekozen voor verbetering van de medische beoordeling. Ten tweede vragen zij of is onderzocht of de wijze waarop het UWV die medische beoordeling uitvoert, kan worden verbeterd. Ten derde vragen zij hoe groot de minister de kans acht op een aanzuigende werking van een beroep op de ZW als gevolg van het voorstel.

De regeling dat achteraf vastgesteld moet worden of de betrokkene arbeidsongeschikt was bij aanvang van de verzekering is zeer moeilijk uit te voeren. Dat heeft niet zozeer te maken met de medische beoordeling an sich, maar meer met het aspect van het met terugwerkende kracht vaststellen van arbeidsongeschiktheid. Het voorstel om de voornoemde regeling te schrappen, kent, naast moeilijke uitvoerbaarheid, ook andere afwegingen, zoals rechtzekerheid en rechtsgelijkheid. Bij het zoeken naar een oplossing is eerst onderzocht of een vorm van risicoselectie moet worden gehandhaafd. Daarbij is overwogen dat de rechtszekerheid dan eist dat werknemers, althans werknemers die anders dan op grond van artikel 3 ZW verplicht verzekerd zijn, bij aanvang van de verzekering medisch worden gekeurd. Dit zou echter leiden tot een groot aantal keuringen met alle kosten van dien. Bovendien zou moeten worden geregeld wat de gevolgen zijn als bij aanvang van een dienstbetrekking ten onrechte geen toelatingskeuring zou hebben plaatsgevonden. Meer principieel is overwogen dat het niet valt te rechtvaardigen dat de betreffende groep werknemers wel medisch moet worden gekeurd bij aanvang van de dienstbetrekking maar werknemers met een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking niet. Alles afwegend is daarom besloten om de regeling omtrent risicoselectie te doen vervallen.

Daarbij is onder ogen gezien dat dit een aanzuigende werking zou kunnen hebben van een beroep op de ZW. De kans daarop wordt echter klein geacht. De gedachte achter aanzuigende werking is dat iemand zonder veel inspanning zijn inkomenspositie aanmerkelijk kan verbeteren. In dit geval zou zich dat voordoen als – door het vervallen van de risicoselectie in de ZW en de Wet WIA – iemand, anders dan nu, een baan gaat zoeken waarvan hij weet dat hij daar vanwege zijn ziekte ongeschikt voor is, zodat – als hij daadwerkelijk wordt aangenomen – de kans groot is dat hij kort na aanvang van de dienstbetrekking een beroep moet doen op de ZW. In de eerste plaats wordt daarover opgemerkt dat het weinig aannemelijk is dat iemand met een kortdurende aandoening, bijvoorbeeld een griep, zonder risicoselectie wel en met risicoselectie niet op zoek zal gaan naar een baan en deze baan ook vindt. De kosten daarvan in de vorm van solliciteren en korte tijd werken zullen niet opwegen tegen de baten in de vorm van een uitkering, omdat het recht daarop wordt beëindigd als de betrokkene niet langer ziek is. Voor mensen met een langdurige aandoening zijn de mogelijke baten hoger. Maar ook voor deze groep geldt dat er alleen sprake is van aanzuigende werking als ze door het afschaffen van de risicoselectie, anders dan nu, gaan solliciteren. Deze gedragsreactie vindt in ieder geval niet plaats bij degenen die op dat moment langer dan drie maanden een baan hebben, want hen kan geen uitkering meer worden geweigerd op grond van artikel 44 ZW. Evenmin vindt deze gedragsreactie plaats bij degenen die op dat moment een uitkering ontvangen, bijvoorbeeld een bijstandsuitkering, want zij zijn al verplicht om te solliciteren.

Het afschaffen van risicoselectie kan dan ook alleen maar aanzuigende werking hebben op de groep mensen met een langdurige aandoening die op dat moment geen baan hebben, geen uitkering ontvangen én niet solliciteren. Om zeker te zijn van een ZW-uitkering zullen zij echter moeten solliciteren naar een baan waarvoor zij vanwege hun ziekte (duurzaam) ongeschikt zijn. Dit vergt grondige kennis van het belastbaarheidsprofiel dat een functie met zich meebrengt. Bovendien moet de betrokkene de desbetreffende werkgever overtuigen van zijn bekwaamheden. Mocht hij aangenomen worden en zich, na een korte tijd te hebben gewerkt, ziek melden, dan ontvangt hij weliswaar een ZW-uitkering (ervan uitgaande dat geen recht bestaat op loondoorbetaling), maar ook daar worden vervolgens voorwaarden aan verbonden. Zo dient de betrokkene op grond van de ZW passende arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Tegenover de baten in de vorm van een uitkering staan dus ook lasten in de vorm van blijvend solliciteren naar een baan. Op basis van het voorgaande wordt de kans klein geacht dat de afschaffing van de regeling omtrent risicoselectie een aanzuigende werking zal hebben.

De leden van de CDA- en de VVD-fractie vragen met een berekening te onderbouwen en inzichtelijk te maken hoe de toename van de uitkeringslasten van 0,2 miljoen euro tot stand komt en waarop de regering deze toename van uitkeringslasten baseert, daar waar het gaat om het schrappen van de regeling om ziekengeld c.q. een arbeidsongeschiktheidsuitkering te weigeren indien de arbeidsongeschiktheid bestond op de dag dat de verzekering aanving of binnen een half jaar daarna intrad terwijl dit kon worden verwacht. Om hoeveel uitkeringen gaat het hierbij, vragen de twee fracties zich af.

Bij de ZW en de Wet WIA worden ongeveer 1000 personen op indicatie arbeidsongeschikt bij aanvang verzekering beoordeeld. Hiervan worden er op dit moment circa 100 afgewezen voor een uitkering. Deze 100 personen zullen bij het schrappen van de mogelijkheid tot weigering een uitkering verkrijgen. De gemiddelde duur van deze uitkering is 8 weken, de gemiddelde uitkering per dag is € 50,–. De gemiddelde uitkering bedraagt derhalve € 2 000. Dit leidt tot circa € 0,2 miljoen extra uitkeringslasten.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de gevolgen zijn van voorliggende wijziging voor werkgevers met betrekking tot de sectorfondspremie en eventueel Werkhervattingskas-premie. Worden werkgevers gecompenseerd voor een toename van de lasten en hoe groot is de verschuiving van arbeidsongeschiktheidslasten (uit de algemene middelen of het Arbeidsongeschiktheidsfonds) naar de sectorfondsen?

Het voorstel heeft, gezien de omvang van de uitkeringen, nauwelijks of geen gevolgen voor de premie voor de sectorfondsen en de Werkhervattingskas en leidt niet tot noemenswaardige verschuivingen uit algemene middelen of het Arbeidsongeschiktheidsfonds naar de sectorfondsen.

2.2.2 Geen wachtdagen ZW als werkgever die hanteert

Zowel de leden van de CDA- als de leden van de VVD-fractie vragen of het waar is dat, in dit voorstel, ziekengeld als gevolg van een no riskpolis over de eerste twee wachtdagen uit de sectorfondsen wordt gefinancierd en zo ja, of de lasten van de sectorfondsen met een berekening onderbouwd en gevolgen inzichtelijk gemaakt kunnen worden.

Het ziekengeld waarop aanspraak bestaat tijdens dienstbetrekking op grond van de no-riskpolis wordt niet gefinancierd uit de sectorfondsen, maar wordt gefinancierd uit het Algemeen Werkloosheidsfonds. Daarmee wordt bereikt dat het ziekengeld ten laste komt van de premie van alle werkgevers en niet alleen voor rekening van de werkgevers in de sector waarin de werknemers werkzaam zijn die aanspraak hebben op het ziekengeld tijdens dienstbetrekking. Voor de sectorfondsen heeft het voorstel om de eerste twee dagen ook ziekengeld te betalen daarom geen enkel effect. Naar verwachting zullen de uitkeringslasten door dit voorstel in geringe mate stijgen, te weten circa 0,1 miljoen euro per jaar. Dit heeft een verwaarloosbaar effect op de premie voor het Algemeen Werkloosheidsfonds.

2.2.3 Overlijdensuitkering

Welke stijging van het aantal overlijdensuitkeringen verwacht de regering, vragen de leden van de VVD-fractie.

Door het schrappen van de eis dat de overledene grotendeels in de bestaanskosten van de betrokkene voorzag, zullen meer personen recht hebben op een overlijdensuitkering. Verwacht wordt dat het aantal overlijdensuitkeringen met 5% zal stijgen als gevolg van de wetswijziging.

3. Financiële gevolgen

De leden van de VVD- en CDA-fractie vragen met een berekening inzichtelijk te maken welke gevolgen dit wetsvoorstel heeft in termen van de totale lastenstijging voor werkgevers (in de sectorfondsen, Arbeidsongeschiktheidsfonds et cetera).

Er is geen sprake van een lastenstijging voor werkgevers. De uitgaven van de sociale fondsen zullen immers licht dalen aangezien de besparingen op de uitvoeringskosten als gevolg van het wetsvoorstel overheersen. Bovendien zullen de administratieve lasten voor werkgevers minder worden. De totale lasten voor werkgevers zullen dus in beperkte mate kunnen dalen.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de koopkrachteffecten zijn voor uitkeringsgerechtigden van de verschillende voorstellen die in dit wetsvoorstel worden gedaan.

De verschillende voorstellen in het wetsvoorstel zijn puur gericht op vereenvoudiging zonder daarbij de rechten van uitkeringsgerechtigden nadelig te beïnvloeden. Met uitzondering van het voorstel «geen wachtdagen ZW als werkgever die hanteert» hebben de voorstellen geen invloed op hoogte en duur van uitkeringen. Het voorstel «geen wachtdagen ZW als werkgever die hanteert» geeft circa 2500 uitkeringsgerechtigden een marginaal hogere uitkering, immers gedurende maximaal twee dagen ten hoogste 100% van het dagloon in plaats van 70% van het dagloon. Dit geeft een positief inkomenseffect van maximaal 0,2%.

4. Commentaren en adviezen

De leden van de VVD-fractie vragen nader in te gaan op de opmerking in de memorie van toelichting onder 4.1 over het overleg dat plaatsgevonden heeft met het UWV over de juridische vertaling van het voorstel 2.1.5 ten aanzien van de werkgeversbetalingen.

Overleg naar aanleiding van de uitvoeringstoets door het UWV heeft onder andere geleid tot de toevoeging dat bij lagere regelgeving wordt geregeld dat het UWV in geval van een werkgeversbetaling aan een werkgever behorende tot een sector met differentiatie naar premiegroep, over een uitkering de voor de sector lage premie vergoedt die op grond van het eerste lid van artikel 28 van de Wet financiering sociale verzekeringen wordt vastgesteld. De lage premie is door werkgevers verschuldigd over werknemers met een contract van een jaar of langer, de hoge premie voor werknemers met een contract korter dan een jaar.

Werkgeversbetalingen aan de risicogroepen met contracten korter dan een jaar zijn uitzonderlijk, vandaar ter vereenvoudiging het voorstel van vergoeding van de lage sectorpremie. Voor alle vergoedingen geldt dan dat het UWV in zijn uitbetalingssystemen geen rekening hoeft te houden met premiekortingen en premievrijstellingen.

De leden van de VVD- en CDA-fractie vragen naar de opmerkingen van het UWV en de Sociale verzekeringsbank (SVB) die bij de door regering bij de totstandkoming van het algemene inkomensbesluit zullen worden betrokken (zie memorie van toelichting onder 4.1). Het UWV heeft opmerkingen gemaakt over de vaststelling en herleiding naar een dagbedrag van de inkomsten uit arbeid tijdens het ontvangen van ziekengeld, terwijl de SVB heeft opgemerkt dat als bestaande inkomensbestanddelen straks wel als inkomen worden aangemerkt, dit wijzigingen in de hoogte van de uitkering met zich mee zal brengen. De leden van de VVD- en CDA-fractie vragen hoe zich dat verhoudt tot de memorie van toelichting onder 2.2.9 waarin is aangegeven dat het voorstel om de delegatiegrondslag voor de inkomensbesluiten te harmoniseren als zodanig geen gevolgen heeft voor het recht op, de hoogte en de duur van de uitkeringen heeft. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering het mogelijk acht dat het tot stand te komen algemene inkomensbesluit wel wijzigingen in het recht op, de hoogte of de duur van de uitkering zal brengen.

De opmerkingen die het UWV en de SVB hebben gemaakt in hun uitvoeringstoets hadden betrekking op de inhoud van het (nog) tot stand te komen algemene inkomensbesluit. In dat inkomensbesluit wordt bepaald wat onder «inkomen» – voor de werknemersverzekeringen – of «inkomen uit arbeid» en «overig inkomen» – voor de volksverzekeringen en de sociale voorzieningen – moet worden verstaan. Tevens worden daarin regels gesteld met betrekking tot toerekening van dat inkomen over een bepaalde periode en herleiding van dat inkomen naar een maand of dag. Dit is afhankelijk van de periode waarover de betreffende uitkering wordt betaald (per maand of dag). De opmerkingen van het UWV en de SVB zullen worden meegenomen bij het opstellen van het algemene inkomensbesluit.

Het algemene inkomensbesluit kan wijzigingen met zich meebrengen in de hoogte van de Algemene ouderdomswet- (AOW) en Algemene nabestaandenwet- (Anw) uitkering. Zoals de SVB aangeeft zullen bestaande inkomensbestanddelen straks wel (weer) als inkomen worden aangemerkt. Op basis van jurisprudentie heeft de SVB haar uitvoeringsbeleid aangepast zodat inkomen dat niet direct gerelateerd is aan arbeid, niet meer in mindering wordt gebracht op de AOW-partnertoeslag en Anw-uitkering. Het gaat hierbij onder andere om studiebeurs en een uitkering of inkomensvoorziening op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). In de huidige inkomensbesluiten valt dit onder «inkomen in verband met arbeid». In het algemene inkomensbesluit zal dit als «overig inkomen» worden beschouwd. Bij samenloop van een Anw-uitkering of een AOW-partnertoeslag met een uitkering of inkomensvoorziening op grond van de Wet Wajong wordt op grond van de jurisprudentie de uitkering of inkomensvoorziening op grond van de Wet Wajong niet meer in mindering gebracht op de Anw-uitkering of de AOW-partnertoeslag. De wetgever heeft niet beoogd dat een (volledige) Wajong-uitkering naast een (volledige) Anw- en/of AOW-partnertoeslag wordt uitbetaald. Met het algemene inkomensbesluit zal deze situatie zodanig worden aangepast dat een uitkering op grond van de Wet Wajong (of een andere uitkering die niet direct gerelateerd is aan arbeid) vanaf 1 januari 2011 weer volledig in mindering wordt gebracht op de AOW-partnertoeslag of de Anw-uitkering. Daarbij zal voor bestaande gevallen een overgangstermijn van twee jaar worden getroffen.

5. Artikelsgewijs

De leden van de VVD- en CDA-fractie vragen de regering te expliciteren wat de streefdatum is voor inwerkingtreding voor de verschillende onderdelen van dit wetsvoorstel.

De streefdatum voor de verschillende onderdelen, is op één voorstel na, 1 januari 2011. Het wetsvoorstel bevat een aantal onderwerpen dat de heffing en inning door de Belastingdienst raakt. Dit geldt bijvoorbeeld voor het voorstel tot afschaffing van de Arbeidsongeschiktheidskas (hierdoor vervalt de Aok-premie en verandert de loonaangifteset) en het voorstel om het maximum premiejaarloon en herleiding van bedragen per maand, vier weken en dag op basis van 260 dagen per jaar vast te stellen. Om uitvoering aan de onderwerpen te geven moet de loonaangifte zijn aangepast per 1 januari 2011. Omdat de loonaangifte moet worden aangepast, zullen de softwareleveranciers de aangiftesoftware moeten aanpassen zodat inhoudingsplichtigen met ingang van 2011 correcte loonaangiften kunnen doen. De voorbereiding voor de aanpassing van de systemen bij de Belastingdienst en de softwareleveranciers is reeds gestart; deze aanpassingen lopen mee in de jaarlijkse cyclus. Om te voorkomen dat wijzigingen van de systemen teruggedraaid moeten worden, gepaard gaande met extra administratieve lasten en kosten, dient het wetsvoorstel met ingang van 1 januari 2011 in werking te treden.

Alleen voor het voorstel over het vervallen van de uitzonderingsbepaling eigenrisicodragerschap voor de werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) en ziekengeld voor onderwijzend personeel voor gemeenten wordt gestreefd naar 1 juli 2011, dit vanwege de start van voorlichting aan gemeenten. Als de betrokken gemeenten namelijk geen keuze maken wel/niet publiek verzekerd te willen zijn voor de WGA of ZW voor al hun personeel, dan worden ze van rechtswege voor al hun werknemers eigenrisicodrager. Werkgevers hebben tot uiterlijk 13 weken vóór de wetswijziging de tijd om een keuze te maken, vandaar dat 1 januari 2011 niet haalbaar is voor dit voorstel.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering voornemens is de werking van deze wet te zijner tijd te evalueren en zo ja, binnen welk tijdsbestek.

Een evaluatie van de wet als geheel is niet voorzien. Meerdere onderdelen lenen zich niet voor een evaluatie, zoals de afschaffing van de Arbeidsongeschiktheidskas en het Reïntegratiefonds. Voor een aantal onderdelen wordt in het kader van de reguliere verantwoordingsrapportages bijgehouden hoe vaak gebruik gemaakt wordt van regelingen. UWV zal zelf gaan monitoren in hoeverre de uitvoeringskosten daadwerkelijk zijn gedaald.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Naar boven