Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32418 nr. B |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32418 nr. B |
Vastgesteld 19 juli 2011
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij begrijpen het streven van het kabinet om consumenten en kleine bedrijven, zoals eenmanszaken, te beschermen tegen onredelijke incassokosten. Bij e-mail d.d. 23 juni 2011 ontvingen deze leden van de Nederlandse Vereniging van Incasso-ondernemingen (NVI) enkele punten van grote zorg die bij deze vereniging leven over het wetsvoorstel.2 Onder meer naar aanleiding van deze e-mail hebben deze leden nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij kunnen zich verenigen met het doel en de strekking van het voorstel. Zij tekenen daarbij aan dat het uitgangspunt is dat debiteuren hun schulden moeten betalen, maar dat onredelijk hoge en weinig transparante, buitengerechtelijke incassokosten aan banden dienen te worden gelegd. De Nederlandse praktijk neemt immers terecht aan dat het wenselijk is het kostenrisico van procedures te beperken met het oog op de toegangsdrempel tot de rechter, terwijl de buitengerechtelijke kosten alleen ten titel van schadevergoeding kunnen worden toegewezen, nadat de rechter daartoe een dubbele redelijkheidstoets (de kosten moeten qua oorzaak en omvang redelijk zijn) heeft toegepast. Deze leden hebben evenwel nog enige nadere vragen.
De leden van de SP-fractie en van de PvdA-fractie juichen het reguleren van buitengerechtelijke incassokosten ter bescherming van de burger en de kleine ondernemer toe. Deze leden hebben echter enige twijfel over de vraag of dit wetsvoorstel ook daadwerkelijk de consument voldoende beschermt. Zij sluiten zich dan ook aan bij de vragen die door de D66-fractie zijn gesteld.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling, maar ook met enige aarzeling kennisgenomen van dit voorstel. Het wetsvoorstel voorziet in normering van de vergoeding van buitengerechtelijke kosten, wat volgens de memorie van toelichting kennelijk nodig is omdat er vaak sprake is van door incassobureaus gehanteerde onredelijke incassokosten. Daartegen dienen consumenten te worden beschermd, aldus de regering.3 Deze leden hebben over het voorstel de volgende vragen.
Het lid van de SGP-fractie heeft met belangstelling van het wetsvoorstel kennisgenomen. Met de doelstelling van het wetsvoorstel – het voorkomen van onredelijke incassokosten – kan dit lid zich verenigen. Reacties van belanghebbende partijen vormen echter aanleiding om enkele vragen aan de regering voor te leggen.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering of zij overweegt om kwaliteitseisen aan incassobureaus te stellen, teneinde te bewerkstelligen dat slechts bureaus die aan die – nader vast te stellen – eisen voldoen, actief kunnen zijn op de incassomarkt? Graag een reactie.
Denkt de regering te kunnen voorkomen dat het onderhavige wetsvoorstel haar betekenis zal verliezen, wanneer het voornemen van de regering wordt uitgevoerd om griffierechten kostendekkend te maken, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Wanneer er ten aanzien van de proceskosten geen drempel ten gunste van de consument zal zijn, kan de in dit wetsvoorstel aangegeven beperking dan nog wel zinvol zijn? Graag een reactie van de regering.
Bij de behandeling in de Tweede Kamer zijn vragen gesteld over een kwaliteitskeurmerk dan wel een vergunningenstelsel voor incassobedrijven.4 De regering heeft aangegeven daartoe geen stappen te willen zetten. Is het dan op een andere manier mogelijk om de kwaliteit van de incassodienstverlening te controleren dan wel te bewaken, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Ziet de regering geen ongewenste ontwikkelingen in het samengaan van rechtsbijstandverzekeraars en deurwaarderspraktijken, of in het op steeds grotere schaal opkopen van vorderingen ter incasso?
De leden van de CDA-fractie vragen verder of de in het wetsvoorstel voor de vergoeding van buitengerechtelijke kosten aangedragen regeling, niet ook voor proceskosten zou moeten gelden. Onderdelen daarvan, zoals griffierechten, kosten voor de deurwaarder, kosten voor de deskundige, getuigengelden en zelfs reis- en verblijfskosten van de in persoon procederende partijen, worden namelijk zonder weerstand begroot op de feitelijke omvang daarvan, constateren deze leden. Deze leden vragen of een normering voor de proceskosten – door de vaststelling van forfaitaire bedragen – ook niet een redelijke benadering zou vormen. Graag een reactie van de regering.
Het hoofdstuk buitengerechtelijke incassokosten heeft een lange, ook door jurisprudentie gevormde geschiedenis, aldus de leden van de D66-fractie. Rechters gingen er verschillend mee om. De Nederlandse Vereniging van Rechtspraak (NVvR) is in 1998 gekomen tot aanbevelingen, opgenomen in het Rapport Voorwerk II.5 Dit rapport wordt thans in het algemeen als leidend aanvaard, zowel in de rechtspraak als in navolging daarvan door incassobureaus. Zonder deze geschiedenis bij de memorie van toelichting te betrekken, gaat de regering er kennelijk vanuit, dat vandaag de dag de kosten die de incassobureaus aan de niet betalende debiteur in rekening brengen onredelijk zijn, zo lezen deze leden.6
De bij de NVI aangesloten incassobureaus beheersen 70 tot 80% van de incassomarkt en volgen thans in de praktijk als regel Rapport Voorwerk II. De discussies daarover in gerechtelijke procedures zijn uitgekristalliseerd. Een en ander kan derhalve als een zelfregulerend mechanisme worden beschouwd. De vraag is of dit zelfregulerend mechanisme niet voldoende is. Als de regering deze vraag ontkennend beantwoordt willen deze leden graag weten of er – anders dan uit de informatie die de regering heeft ontvangen uit zijn internetconsultatieronde – is gebleken van geluiden die duiden op misstanden. Indien dit het geval is, vragen deze leden of er dan een onafhankelijk onderzoek is geweest, welk onderzoek dat is geweest en wat de uitkomsten daarvan zijn. Ook willen deze leden graag weten op grond waarvan de regering tot de conclusie is gekomen, dat de in het Rapport Voorwerk II ontwikkelde staffel van kosten, onredelijk zou zijn.
De leden van de D66-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat de regering het systeem voor de te beschermen consument eenvoudig wil houden.7 Daar is volgens deze leden iets voor te zeggen. Desondanks blijft het volgens hen de vraag waarom de regering de belangen van de schuldeisers, die de door hen aan het incassobureau betaalde btw wel moeten afdragen, minder betekenis wil toe kennen.
Het is volgens deze leden niet ondenkbaar dat de hierboven genoemde en nog te noemen bezwaren van invloed zullen zijn op de toegang tot de rechter, die over voorgaande vragen zal moeten oordelen. In dat verband geven deze leden de regering in overweging met dit wetsvoorstel te wachten totdat ook wetsvoorstel verhoging griffierechten aan de orde komt. Dan kan een allesomvattend beeld van de kostenproblematiek worden besproken en beoordeeld. Graag een reactie van de regering.
Het wetsvoorstel biedt geen oplossing voor de incasso van vorderingen uit overeenkomst boven 25 000 euro, noch voor incasso van schadevorderingen op de consument, constateren de leden van de D66-fractie. Het vierde lid van artikel 6:96 BW bepaalt dat de daarin bedoelde AMvB-kosten niet van toepassing zijn op schadevorderingen. Deze leden vragen of dat niet tot rechtsongelijkheid leidt. Venhuizen heeft een aantal voorbeelden8 genoemd waarbij sprake is van rechtsongelijkheid indien het wetsvoorstel wet zou worden. Deze leden vragen op grond van welke gedachtegang de regering het raadzaam heeft geacht om deze schadevorderingen buiten het wetsvoorstel te houden.
Daarnaast kan de schuldenaar van een vordering boven 25 000 euro of van een schadevordering nog wel een beroep doen op artikel 241 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en het matigingsrecht van artikel 242 Rv. De schuldenaar van een vordering uit overeenkomst onder 25 000 euro kan dit niet, aldus de voorgestelde artikelen. De leden van de D66-fractie vragen op grond van welke gedachtegang de regering het raadzaam heeft geacht omtrent het «voorrecht» van artikel 241 Rv een splitsing te maken tussen deze groepen van te beschermen consumenten?
De Nederlandse Vereniging van Incasso-ondernemingen (NVI) stelt dat het maximaal toegestane bedrag ver beneden de kostprijs zou liggen.9 Indien dit juist is, bestaat dan niet de vrees dat het gevolg zou kunnen zijn dat meer vorderingen eerder uit handen zullen worden gegeven aan de gerechtsdeurwaarder, zo vraagt het lid van de SGP-fractie. Zal dan niet een aanzienlijk hoger percentage vorderingen dan thans het geval is, in het gerechtelijke traject moeten worden afgedaan? Indien bedoeld gevolg voor aannemelijk moet worden gehouden, is de rechtspraak daarop dan berekend? Graag een reactie van de regering.
Eén kosteloze aanmaning
Het wetsvoorstel schrijft niet voor welke kwaliteit het incassoproces dient te hebben, noch dat incassokosten slechts in rekening kunnen worden gebracht door een gecertificeerd incassobureau, constateren de leden van de VVD-fractie. Het wetsvoorstel schrijft één kosteloze aanmaning voor tot betaling binnen veertien dagen na verzuim (artikel 6:96, vijfde lid BW). In feite zal het dus mogelijk zijn dat de schuldeiser zelf, bij het uitblijven van betaling door de schuldenaar na één aanmaning, het verschuldigde bedrag met 40 euro aan incassokosten verhoogt, aldus deze leden. Vervolgens kan het zijn dat de schuldenaar, geschrokken van de toeslag met 40 euro incassokosten, het verschuldigde bedrag inclusief de incassokosten, al dan niet met een betalingsregeling, aan de schuldeiser voldoet. Gebeurt dat niet, dan is er voor de schuldeiser nog geen man overboord, want de schuldeiser stelt uiteindelijk de vordering in handen van een incassobureau en aan dat bureau komen de 40 euro incassokosten toe. De schuldeiser «mist» dan slechts de 40 euro incassokosten. Het resultaat van het wetsvoorstel kan dus zijn dat meer vorderingen rechtstreeks door de schuldeiser, na één aanmaning inclusief incassokosten, worden geïnd. De schuldeiser profiteert daarvan, hij int de 40 euro incassokosten of een lager bedrag aan incassokosten teneinde de schuldenaar tot vlottere betaling te prikkelen (artikel 6:96, vierde lid BW), en de incassobureaus ontvangen minder opdrachten tot incasso. Heeft de regering dit scenario voorzien of wellicht zelfs beoogd, met als doel dat vanwege het «schrikeffect» dat de vordering al zó snel verhoogd wordt met incassokosten – en de uitstraling daarvan op andere schuldenaren – vorderingen sneller voldaan zullen worden en incassobureaus minder vaak hoeven te worden ingeschakeld?
Het wetsvoorstel schrijft slechts één kosteloze aanmaning voor. Het ligt volgens de leden van de CDA-fractie voor de hand dat een crediteur, alvorens een vordering uit handen te geven, zelf van die mogelijkheid gebruik zal maken. Het gevolg zal zijn, dat bij alle volgende aanmaningen de volledige incassokosten in rekening zullen worden gebracht, zodat er een beduidende stijging van incassokosten kan worden verwacht, menen deze leden. Is de regering met deze leden niet van mening, dat zulks ongewenst is? Graag een reactie.
Het wetsvoorstel eist in het voorgestelde artikel 6:96, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), één (kosteloze) aanmaning met daarin vermeld de waarschuwing dat bij gebreke van betaling binnen 14 dagen buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn. Volgens bestaande incassopraktijk wordt deze aanmaning vrijwel altijd verstuurd en niet alleen één, maar wel 2 of 3 aanmaningen, voordat buitengerechtelijke kosten worden gerekend, menen de leden van de D66-fractie. Deze aanmaningen worden veelal door de schuldeiser zelf en niet door het incassobureau verstuurd. Volgens de tekst van het voorgestelde artikel 6:96, vijfde lid, van het BW, is het versturen van deze ene aanmaning door de schuldeiser voldoende om die kosten in rekening te kunnen brengen. Het wetsvoorstel zou dus tot gevolg kunnen hebben dat de vergoedingsplicht van incassokosten, eerder in het incassotraject (immers al na één aanmaning) aan de orde komt. Volgens de NVI gaat het wetsvoorstel – ten nadele van de consument – ten koste van de bestaande praktijk.9 Voor de consument wordt het incassotraject daardoor duurder, constateren deze leden. Zij verzoeken de regering derhalve om een reactie op dit standpunt van de NVI.
Tarieven
De NVI stelt dat voor een dwingendrechtelijk vastgesteld tarief van maximaal 40 euro aan incassokosten voor hoofdsommen tot 300 euro, eigenlijk geen voor de consument acceptabele incasso gerealiseerd kan worden en vorderingen sneller en dus vaker uit handen gegeven zullen worden aan de gerechtsdeurwaarder.11 De kosten van de gerechtsdeurwaarder zijn aanmerkelijk hoger dan die van de incasso-onderneming stelt de NVI, waardoor de consument zich geconfronteerd zal zien met aanmerkelijk hogere kosten wanneer hij vorderingen te laat voldoet. Dat de kosten die het niet of te laat voldoen aan vorderingen met zich brengen, voor risico van de consument komen, achten de leden van de VVD-fractie een normale gang van zaken. Tegelijkertijd vinden zij het belangrijk dat deze kosten zo beperkt mogelijk blijven. Hoe beoordeelt de regering in dit licht de opvatting van de NVI dat voor een bedrag van 40 euro aan incassokosten, het incassotraject dusdanig beperkt wordt dat als gevolg daarvan vorderingen sneller en dus vaker uit handen gegeven zullen worden aan de gerechtsdeurwaarder, met als gevolg hogere kosten voor de consument?
De leden van de CDA-fractie hebben vernomen dat er klachten zijn over de ontoereikendheid van de voorgestelde tarieven. Kan de regering aan deze leden enig inzicht verschaffen of de tarieven, die voor de AMvB zijn voorgesteld, redelijkerwijs kostendekkend zijn? Heeft over de tarieven overleg plaatsgevonden met (de) brancheverenigingen en de consumentenbond? Graag een reactie.
Het lid van de SGP-fractie vraagt allereerst hoe het maximale tarief van 40 euro voor hoofdsommen rond de 300 euro en lager is onderbouwd. Wat is de reactie van de regering op de berekening van de NVI11, dat genoemd bedrag voor de bedoelde groep vorderingen leidt tot een gemiddelde opbrengst van 21,20 euro voor de behandeling van één vordering? Dit lid begrijpt dat de NVI van mening is dat deze opbrengst ver onder de kostprijs ligt en dat het minimumbedrag minstens 62 euro zou moeten bedragen. Graag een reactie van de regering.
BTW
Is de regering van mening, dat het voor de praktijk duidelijk is hoe ten aanzien van de genormeerde incassokosten met de berekening van btw-tarieven moet worden omgegaan? De leden van de CDA-fractie ontvangen graag een reactie op deze vraag.
De leden van de D66 fractie vinden de toelichting van de regering over het btw-probleem onduidelijk. In het Rapport Voorwerk II wordt rekening gehouden met de btw indien de schuldeiser deze niet kan verrekenen. In dat geval is ook de btw schade in de zin van artikel 6:96 BW en dient deze door de schuldenaar te worden betaald. Niet bekend is dat deze wijze van btw-verrekening in de praktijk nu problemen oplevert. Graag een reactie van de regering.
Optellen vorderingen
De leden van de D66-fractie constateren dathet samenvoegen van vorderingen van één en dezelfde schuldeiser een kostenverhogende werkwijze is. In het zesde lid van artikel 6:96 BW staat weliswaar dat voor de berekening van de AMvB-staffel «meer dan een vordering» van een schuldeiser moet worden samengeteld, maar dat kan volgens deze leden problemen geven bij vorderingen uit duurovereenkomsten. Daarbij denken zij aan duurovereenkomsten zoals die uit huur en uit de overeenkomst tot betaling van de maandelijkse premie die voortvloeit uit de zorgverzekeringswet. Deze leden vragen wat de regering precies bedoelt met «meer dan een vordering». Zijn alle niet betaalde termijnen die hun grondslag vinden in een duurovereenkomst, meer dan één vordering en kunnen deze daarom worden opgeteld? Dan rijst bij deze leden de vraag over welke termijn het optellen dient plaats te vinden, voordat de vordering ter incasso kan worden gebracht. Het wetsvoorstel zegt daarover niets. Ditzelfde probleem doet zich vaak voor bij niet betaalde premies op grond van de ziektekostenverzekering, aldus deze leden. Stel dat deze termijnvorderingen niet als «meer dan een vordering» onder het zesde lid kunnen worden samengeteld, dan menen deze leden dat de beschermingsgedachte ver te zoeken is. De schuldenaar die vanwege financiële onmacht zijn verplichtingen niet nakomt, is dan over elke opeisbaar geworden termijn, die ondanks de in het vijfde lid bedoelde aanmaning niet is betaald, direct incassokosten verschuldigd, zo constateren deze leden. Graag een reactie van de regering.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het voorgestelde artikel 242, tweede lid Rv, de rechter de mogelijkheid ontneemt gebruik te maken van zijn matigingsbevoegdheid met betrekking tot de incassokosten. Kan de regering aan deze leden nog eens met kracht van argumenten uiteenzetten om welke reden hij deze dwingendrechtelijke bepaling heeft opgenomen?
De leden van de D66-fractie constateren dat het wetsvoorstel ruimte biedt voor het probleem van de dubbel in rekening gebrachte incassokosten. Dubbele incassokosten komen voor in het geval dat de schuldenaar bij niet tijdig betaalde facturen, op grond van algemene voorwaarden (energie- en telecombedrijven hanteren dergelijke voorwaarden), extra administratiekosten dient te betalen, welke worden opgeteld bij de aan het incassobureau overgedragen en door deze te incasseren vordering. De te beschermen consument betaalt daardoor een extra hoog bedrag aan incassokosten (ook volgens de AMvB-kostenstaffel). Incassobureaus kunnen het doorberekenen van de eigen kosten door de opdrachtgevende bedrijven bijna niet weigeren, want dan gaat die opdrachtgever wel naar een ander incassobureau, aldus het rapport13 van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden van oktober 2008 naar aanleiding van de internetconsultatieronde. Om dergelijke extra hoge kosten op te vangen is de bijtelling van wettelijke rente al uit het wetsvoorstel geschrapt, maar aan deze dubbele incassokosten is in dat verband geen aandacht besteed, merken deze leden op. De rechter schrapt in geval van een gerechtelijke incassoprocedure doorgaans deze administratiekosten, met de motivering dat deze geacht worden onder de buitengerechtelijke incassokosten te vallen. Artikel 242 Rv is hiervoor maatgevend, maar die mogelijkheid wordt in het wetsvoorstel aan de rechter onthouden. De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) heeft in haar advies14 van 23 november 2009 de regering in overweging heeft gegeven dit matigingsinstrument in tact te laten. Kan de regering op deze problematiek van dubbele incassokosten een reactie geven? Ook zouden deze leden graag vernemen waarom genoemde aanbeveling van de NVvR niet is overgenomen?
Kan de regering aan de leden van de CDA-fractie aangeven of er ten aanzien van de genormeerde bedragen, die uiteindelijk ten titel van schadevergoeding ex art. 6:96 BW worden toegewezen, nog een matigingsbevoegdheid van de rechter bestaat?
In haar e-mail d.d. 23 juni 2011 schrijft de NVI dat het wetsvoorstel naar verwachting een verdubbeling van het aantal gerechtelijke procedures tot gevolg zal hebben.2 Uitgangspunt voor deze verwachting van de NVI is een in haar opdracht uitgevoerd onderzoek door PricewaterhouseCoopers. De leden van de VVD-fractie verwachten echter als gevolg van het wetsvoorstel eerder een vermindering dan een uitbreiding van het aantal gerechtelijke procedures, gelet op hetgeen deze leden onder paragraaf 3 naar voren hebben gebracht. Zij ontvangen graag een reactie van de regering op hetgeen de NVI verwacht met betrekking tot de hoeveelheid gerechtelijke procedures als gevolg van het wetsvoorstel. Betreffen in het algemeen de gerechtelijke procedures over niet of te late betaling, met name vorderingen tot 25 000 euro, of juist hogere vorderingen – voor welke vorderingen overigens niet een maximale vergoeding bij AMvB wordt vastgesteld? Kan de regering daarover inzicht verschaffen aan deze leden?
De Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden heeft in een brief16 d.d. 30 mei 2011 gewezen op een inconsistentie tussen het vijfde en het zesde lid van het te wijzigen art. 6: 96 BW. De leden van de CDA-fractie vernemen graag de reactie van de regering op het in deze brief gestelde.
De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet.
De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie,
Broekers-Knol
De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie,
Van Dooren
Samenstelling:
Holdijk (SGP), Broekers-Knol (VVD) (voorzitter), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), K.G. de Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), De Boer (GroenLinks), De Lange (OSF), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Swagerman (VVD).
Te weten casus 1 onder par. 4.3.6 en casus 2 onder par. 4.4.3, in: Mr. S.M.A.M. Venhuizen, «De verhaalbaarheid van buitengerechtelijke kosten», WPNR 2011, 6881.
Bericht van de NVI is ter inzage gelegd op de afdeling inhoudelijke ondersteuning onder griffienummer 148619.01.
Opgenomen in brief van de NVI, die ter inzage is gelegd op de afdeling inhoudelijke ondersteuning onder griffienummer 148619.01.
<www.sociaalraadslieden.nl>, onder «over sociaal raadsliedenwerk», vervolgens onder «publicaties en links».
Ter inzage gelegd op de afdeling inhoudelijke ondersteuning onder griffienummer 148619.04.
Bericht van de NVI is ter inzage gelegd op de afdeling inhoudelijke ondersteuning onder griffienummer 148619.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32418-B.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.