32 417 Kabinetsformatie 2010

Nr. 4 BRIEF VAN DE INFORMATEUR

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juli 2010

Hierbij zend ik u, daartoe gemachtigd door Hare Majesteit de Koningin, afschrift van het eindverslag van mijn informatiewerkzaamheden met de bijlage «Wat kan binden in plaats van scheiden».1

H. D. Tjeenk Willink

Aan de Koningin

Den Haag, 5 juli 2010

Majesteit,

Op 25 juni 2010 heeft U mij verzocht om, met inachtneming van de in het eindverslag van informateur Rosenthal vervatte conclusies, U op korte termijn te informeren over de stappen die moeten worden gezet om te komen tot de vorming van een kabinet dat kan rekenen op een vruchtbare samenwerking met de Staten-Generaal.

Gaarne informeer ik U in dit verslag over mijn informatiewerkzaamheden waarvan ik U ook tussentijds enkele malen op de hoogte heb mogen stellen.

Ter uitvoering van de mij gegeven opdracht heb ik op maandag 28 juni gesprekken gevoerd met oud-informateur Rosenthal en vervolgens met de voorzitters van de fracties van de vijf partijen, VVD, PvdA, CDA, D66 en GroenLinks, die volgens het eindverslag van informateur Rosenthal bereid zijn tot het dragen van regeringsverantwoordelijkheid en elkaar daarbij niet uitsluiten. Oud-informateur Rosenthal heeft mij een toelichting gegeven en de achtergronden geschetst van de conclusies van zijn eindverslag. De fractievoorzitters heb ik gewezen op de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor het tot stand komen van een meerderheidskabinet uit deze vijf partijen. Zij hebben mij bevestigd die verantwoordelijkheid te aanvaarden. In dat verband heb ik hen gewezen op hetgeen zou kunnen binden in plaats van scheiden: onloochenbare feiten, mogelijke gemeenschappelijke uitgangspunten, de gevolgen van de verkiezingscampagne en de verkiezingsuitslag voor de verhouding tussen kabinet en Tweede Kamer en de kwaliteit van het bestuur. Daarna heb ik een notitie opgesteld die als bijlage bij dit verslag is gevoegd. De inhoud daarvan komt voor mijn persoonlijke verantwoordelijkheid.

Tijdens de vergadering van de nieuw gekozen Tweede Kamer op dinsdag 29 juni heeft naar aanleiding van het eindverslag van informateur Rosenthal een debat plaatsgevonden waarin de heer Rosenthal een toelichting heeft gegeven op zijn verslag. Zelf heb ik uit het debat de conclusie getrokken dat - voor zover er mogelijkerwijze nog vragen waren over de conclusies van de informateur - deze in het debat zijn beantwoord. Die conclusie is mij op woensdag 30 juni door de vijf fractievoorzitters bevestigd. In een brief aan de voorzitters van de fracties van PVV, SP, CU, SGP en PvdD van 29 juni jl. heb ik laten weten dat, gelet op de uitkomsten van het debat, een gesprek met ieder van hen minder goed paste in deze fase van het informatieproces. Heden heb ik hen in een brief meegedeeld dat ik, gelet op het verloop van het informatieproces en de afronding hiervan, ook geen aanleiding meer heb gezien alsnog contact op te nemen voor een gesprek. Daarbij heb ik hen geïnformeerd dat ik in de gesprekken met de voorzitters van de fracties van VVD, PvdA, CDA, D66 en GroenLinks het belang heb onderstreept van meer ruimte voor een open politiek debat in de Kamer. In het vervolg van dit verslag kom ik daarop terug.

In de afzonderlijke gesprekken op woensdag 30 juni met de fractievoorzitters van VVD, PvdA, CDA, D66 en GroenLinks hebben zij mij nogmaals bevestigd dat hun partijen bereid zijn regeringsverantwoordelijkheid te dragen en elkaar daarbij niet uitsluiten.

Ze hebben voorts onderkend dat mijn opdracht geen betrekking kan hebben op combinaties met andere partijen dan deze vijf en evenmin betrekking kan hebben op minderheidscombinaties. Dat betekent dat mijn informatie zich heeft gericht op vier mogelijkheden voor een parlementair meerderheidskabinet:

een kabinet van VVD, PvdA, D66 en GroenLinks (winst: 16)

een kabinet van VVD, PvdA en CDA (verlies: 14)

een kabinet van VVD, PvdA, CDA en D66 (verlies: 7)

een kabinet van VVD, PvdA, CDA en GroenLinks (verlies: 11).

Zelf heb ik aan die mogelijkheden toegevoegd de mogelijkheid van een kabinet bestaande uit bewindspersonen afkomstig uit de vijf partijen zonder nauwe binding met de Kamer.

Alle gesprekspartners zijn ervan overtuigd dat een beter evenwicht is gewenst tussen open politiek debat in de Staten-Generaal en bestuurlijke stabiliteit waarvoor een coalitieakkoord bedoeld is Daarmee kan ook recht worden gedaan aan de uitslag van de verkiezingen voor de Tweede Kamer.

Een grotere afstand dan nu ligt ook voor de hand vanwege de spanning tussen de gepolariseerde situatie voor de verkiezingen en de werkelijkheid daarna. In de verkiezingscampagne lag een sterke nadruk op de programmatische verschillen en op de vraag wie de grootste partij zou worden en de minister-president zou mogen leveren. Na de verkiezingen moeten in de formatie de punten van overeenstemming worden gezocht en staat de zetelverdeling in de nieuw gekozen Kamer centraal. Het ging immers om kamerverkiezingen. De uitslag daarvan dwingt tot een coalitie van drie, vier of vijf partijen.

Door deze spanning zijn bij elk van de vier mogelijkheden voor een parlementair meerderheidskabinet die nu kunnen worden onderzocht kanttekeningen te plaatsen.

De combinatie VVD, PvdA, D66 en GroenLinks heeft weliswaar 16 zetels gewonnen maar zou in de ogen van de kiezers niet direct voor de hand liggend kunnen zijn, gelet op de verkiezingscampagne (Rutte òf Cohen). In 2006 volgde op een verkiezingscampagne waarin de nadruk werd gelegd op de keuze Balkenende òf Bos een kabinet van Balkenende en Bos. De tweede combinatie (VVD, PvdA en CDA) zou in de ogen van de kiezers evenmin voor de hand liggend kunnen zijn. Die combinatie heeft een verlies van 14 zetels moeten incasseren. Ook spelen mee de verkiezingscampagne (Rutte òf Cohen) en de kabinetscrisis in het kabinet Balkenende IV waarvan CDA en PvdA (met ChristenUnie) deel uitmaakten.

Deze kanttekeningen gelden vervolgens ook, zij het in mindere mate, voor een kabinet van VVD, PvdA, CDA en D66 (verlies: 7) en voor een combinatie van VVD, PvdA, CDA en GroenLinks (verlies:11). In de beide laatste combinaties zijn D66 en GroenLinks voor een meerderheid niet nodig, reden waarom de fractievoorzitters van D66 respectievelijk GroenLinks herhaalden een dergelijk kabinet uiterst onwaarschijnlijk respectievelijk ontijdig en onverstandig te achten.

In de gesprekken op 28 juni werd bevestigd dat de eerste voorkeur van de voorzitter van de fractie van de VVD een kabinet van VVD, PvdA en CDA was. De eerste voorkeur van de fractievoorzitters van PvdA, D66 en GroenLinks was een kabinet van VVD, PvdA, D66 en GroenLinks. De voorzitter van de CDA-fractie sprak een voorkeur uit voor de combinaties waarvan het CDA deel uitmaakt met als eerste voorkeur VVD, PvdA, CDA

Daarop heb ik overwogen of het zinvol zou zijn U aan te raden aan een informateur de opdracht te geven een concept coalitieakkoord op hoofdlijnen op te stellen om op grond van de reacties daarop de keuze voor de meest gewenste combinatie te baseren. Het is echter de vraag of dit een begaanbare weg is voor een keuze tussen combinaties waarin steeds dezelfde twee partijen een centrale rol spelen. Programmatische verschillen tussen deze twee partijen die de ene combinatie onmogelijk zouden maken blokkeren waarschijnlijk ook de andere.

Als de vier mogelijkheden voor een parlementair meerderheidskabinet geblokkeerd blijven, zou vanuit de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de vijf fractievoorzitters als enige mogelijkheid overblijven een kabinet van vijf partijen zonder nauwe binding met de Kamer. Dat zou dan mijn conclusie moeten zijn.

Alle fractievoorzitters bevestigden dat deze vijfpartijen-variant door de breedte van zijn samenstelling alleen mogelijk zou zijn op grote afstand van de Kamer omdat een potentiële meerderheid van 102 zetels (verlies: 4) het noodzakelijke evenwicht tussen een open politiek debat in de Tweede Kamer en de bestuurlijke discipline die elke coalitie eist (en waarvoor coalitieakkoorden bedoeld zijn) nog verder zou verstoren en daarmee geen recht zou doen aan de nieuwe verhoudingen in de Tweede Kamer waaronder de positie van de grootste winnaar van de verkiezingen.

Die afstand tussen kabinet en Kamer zou zowel in de omvang van de te voren te maken afspraken met de direct betrokken fracties als in de personele samenstelling van het kabinet tot uiting moeten komen. De fractievoorzitters van D66 en GroenLinks hebben mij ieder meegedeeld dat zij de mogelijkheid van zo’n kabinet van vijf partijen op dit moment zouden blokkeren. De fractievoorzitters van VVD en PvdA hebben zich in meerdere of mindere mate negatief over deze variant uitgelaten. Voor de fractievoorzitter van het CDA was deze variant de laatste optie.

Ik heb vervolgens geconcludeerd dat met betrekking tot de stappen die moeten worden gezet om te komen tot de vorming van een kabinet dat kan rekenen op vruchtbare samenwerking met de Staten-Generaal een patstelling dreigde te ontstaan op een moment waarop, gelet op de moeilijke situatie waarin ons land verkeert, juist een eenduidige keuze en tempo geboden zijn. De begroting voor het komende jaar moet worden voorbereid en ingediend door een volwaardig kabinet. Dit betekent dat nu niet meer tijd verloren mag gaan door het onderzoeken van mogelijkheden die waarschijnlijk op niets zullen uitlopen of het betreden van nog onverkende maar minder voor de hand liggende paden die buiten het kader van mijn opdracht vallen. Voor dergelijke omtrekkende bewegingen zou bij velen terecht geen begrip bestaan.

De complexe verkiezingsuitslag is in zoverre duidelijk dat vier van de vijf hiervoor genoemde combinaties in totaal tussen vier en veertien zetels hebben verloren terwijl alleen de combinatie VVD-PvdA-D66-GroenLinks winst heeft geboekt (16 zetels). Deze combinatie telt bovendien drie partijen die zetels wonnen en maar één partij die een (beperkt aantal) zetels verloor. In dit opzicht doet deze combinatie in vergelijking met de vier andere combinaties binnen mijn informatieopdracht het meeste recht aan de uitslag van de verkiezingen.

De voorzitter van de fractie van de VVD heeft mij desgevraagd bevestigd bereid te zijn tot medewerking aan een onderzoek naar een kabinet van VVD, PvdA, D66 en GroenLinks op voorwaarde dat de voorzitter van de fractie van de PvdA niet alle overige combinaties geheel zou uitsluiten. De voorzitter van de fractie van de PvdA was daartoe bereid.

De voorzitters van de fracties van VVD, PvdA, D66 en GroenLinks hebben vervolgens na diepgaand beraad, ook onderling, laten weten dat thans de combinatie VVD-PvdA-D66-GroenLinks moet worden onderzocht.

Op vrijdag 2 juli 2010 heb ik daarover de voorzitter van de fractie van het CDA geïnformeerd. Op zaterdag 3 juli 2010 heb ik aan de voorzitters van de fracties van VVD, PvdA, D66 en GroenLinks in een gezamenlijke bespreking de vraag voorgelegd of zij bereid zijn mee te werken aan een dergelijk onderzoek. Hierop hebben zij positief geantwoord. De fractievoorzitters hebben elk afzonderlijk en gezamenlijk verklaard dat zij dit onderzoek serieus willen verrichten en zich daartoe ieder afzonderlijk en gezamenlijk zullen inspannen in de verwachting dat deze inspanning zal leiden tot de spoedige totstandkoming van een kabinet van VVD, PvdA, D66 en GroenLinks. Daarmee hebben zij mij ook overtuigd. De vier fractievoorzitters stellen zich voor het onderzoek te richten op gemeenschappelijke doeleinden vanuit de wens constructieve antwoorden te formuleren op de grote uitdagingen waarvoor Nederland staat. Daarbij is alles bespreekbaar maar moet ook recht worden gedaan aan de geloofwaardigheid van ieder van de deelnemende partijen. Daarnaast moet ook rekening worden gehouden met de verhoudingen in de nieuw gekozen Tweede Kamer.

De vier fractievoorzitters hebben afgesproken dat bij hun onderzoek de inhoud van informatieproces centraal staat. De communicatie is daarvan een afgeleide. Dit houdt in dat zij terughoudend zullen zijn met tussentijdse mededelingen daar waar deze het proces van onderhandelingen zouden kunnen schaden. Daar staat tegenover dat onderhandelaars op gepaste momenten beschikbaar zijn voor het geven van een toelichting en het afleggen van publieke verantwoording.

Voorts is mij gebleken dat, na afweging van alle alternatieven met de daaraan verbonden voordelen en bezwaren de benoeming van twee informateurs naar het oordeel van de vier fractievoorzitters het meeste uitzicht biedt op het bereiken van een gezamenlijk resultaat.

Op grond van de gesprekken daarover adviseer ik U prof. dr. U. Rosenthal en prof. drs. J. Wallage te verzoeken als informateurs een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid van de spoedige totstandkoming van een kabinet van VVD, PvdA, D66 en GroenLinks.

Met gevoelens van hoge achting,

H. D. Tjeenk Willink


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven