32 372 Wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met de implementatie van Europese regelgeving op het gebied van het op de markt brengen en het duurzame gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

Nr. 9 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 5 januari 2011

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «gebruiker,».

2. In het derde lid wordt «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» telkens vervangen door «Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie», en wordt «Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer» telkens vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu».

3. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

4. De definitie van Onze Ministers komt te luiden:

Onze Ministers: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;.

B

In artikel I, onderdeel E, wordt «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

C

In artikel I, onderdeel P, vervalt «gebruiker... of doet toedienen;».

D

Artikel I, onderdeel U, wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 71 komt te luiden:

1. Het is verboden zonder een geldig bewijs van vakbekwaamheid een gewasbeschermingsmiddel, toegelaten voor professioneel gebruik, te ontvangen, te gebruiken of voorhanden te hebben, behoudens in bij regeling van Onze Minister te bepalen gevallen.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ter uitvoering van artikel 5 van richtlijn 2009/128/EG regels gesteld over:

a. de eisen en procedures voor het verkrijgen van een bewijs van vakbekwaamheid;

b. de geldigheidsduur van een bewijs van vakbekwaamheid,

c. de eisen en procedures voor het intrekken van een bewijs van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 85, en

d. het vernieuwen van een bewijs van vakbekwaamheid.

3. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld over:

a. de instanties die een bewijs van vakbekwaamheid kunnen verlenen of intrekken,

b. het tarief dat in rekening wordt gebracht voor het verkrijgen of wederom verkrijgen van een bewijs van vakbekwaamheid,

c. overige eisen en procedures in verband met de implementatie van artikel 5 van richtlijn 2009/128/EG.

4. Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op biociden, toegelaten voor professioneel gebruik, in de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen.

2. In artikel 73, eerste lid, vervalt telkens «of een biocide».

3. In artikel 73, tweede lid, wordt «Een distributeur zorgt ervoor dat voldoende van zijn personeel» vervangen door: Een distributeur zorgt ervoor dat hij of voldoende van zijn personeel.

4. In artikel 73, tweede lid, wordt na de punt een zin ingevoegd, luidende: Deze verplichting is niet van toepassing op gewasbeschermingsmiddelen die zijn toegelaten voor niet-professioneel gebruik.

5. Aan artikel 73 wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een distributeur van biociden in de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen.

E

Artikel I, onderdeel V, komt te luiden:

V

Artikel 76 vervalt.

F

Artikel I, onderdeel W, komt te luiden:

W

Artikel 77 komt te luiden:

De klant, bedoeld in artikel 73, legitimeert zich op verzoek van de distributeur of zijn personeel met een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

G

In artikel I, onderdeel CC wordt de zinsnede «71 tot en met 79, 80, eerste en tweede lid, 80a, eerste lid, en 81» vervangen door: 71 tot en met 81.

H

In artikel II, eerste lid, wordt de zinsnede «79, 80, eerste en tweede lid, 80a, eerste lid, en 81» vervangen door: 79 tot en met 81.

I

In de ondertekening wordt «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door «De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie», en wordt «Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer» vervangen door «De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu».

Toelichting

Onderdelen A, eerste lid, en C (artikelen 1 en 41)

De reden voor deze wijzigingen is de wijziging van artikel 71. Als gevolg van die wijziging, die hieronder wordt toegelicht, kan de definitie van «gebruiker» in artikel 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden blijven bestaan. Mitsdien wordt een aparte definitie voor een gebruiker van biociden in artikel 41 overbodig, zodat deze kan vervallen.

Onderdelen A, tweede en derde lid, B en I

Sinds het aantreden van het kabinet Rutte op 14 oktober 2010, bestaan de Ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Verkeer en Waterstaat niet meer. De bevoegdheden van drie ministers worden sindsdien uitgeoefend door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Minister van Infrastructuur en Milieu. De relevante artikelen en de ondertekening worden hiermee in overeenstemming gebracht.

Onderdeel D (artikelen 71 en 73)

Artikel 71, eerste lid, zoals gewijzigd bij deze nota, verplicht een (mogelijke) gebruiker, die een gewasbeschermingsmiddel dat is toegelaten voor professioneel gebruik, ontvangt, onder zich heeft of gebruikt, tot het behalen van een bewijs van vakbekwaamheid. Dit sluit aan bij artikel 6, tweede lid, van richtlijn 2009/128/EG, waar uitdrukkelijk is voorgeschreven dat degene die een middel voor professioneel gebruik ontvangt, in het bezit dient te zijn van een certificaat dat is verkregen nadat een passende opleiding is gevolgd. Dit certificaat wordt in de Nederlandse rechtssfeer aangeduid als bewijs van vakbekwaamheid. De ontvangst van een middel en daarmee het voorhanden hebben ervan strekt logischerwijs tot een bepaald doel, in de meeste gevallen het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel. Om die reden omvat het verbod zonder bewijs van vakbekwaamheid middelen voor professioneel gebruik te ontvangen, ook het voorhanden hebben van dergelijke middelen.

Het praktische gevolg van deze wijziging, die aanhaakt bij de toelating van een middel, en die van onderdelen A en B, is dat het al dan niet beroepsmatige karakter van de werkzaamheden in welk kader het middel wordt gebruikt, gelet op de definitie van professionele gebruiker, irrelevant is geworden. Slechts de aard van het gewasbeschermingsmiddel bepaalt voortaan of een bewijs van vakbekwaamheid is vereist.

De reden voor deze wijziging is dat artikel 71, eerste lid, van het oorspronkelijke wetsvoorstel bij nader inzien verdergaande verplichtingen zou gaan opleggen dan richtlijn 2009/128/EG vereist. Bovendien zou er inzake de distributie van gewasbeschermingsmiddelen een overlap zijn met artikel 73 van het wetsvoorstel. Artikel 5, tweede lid, van voornoemde richtlijn verplicht er slechts toe dat een distributeur, voorlichter of professionele gebruiker de kans krijgt een opleiding te volgen (in termen van de richtlijn: «toegang hebben tot een passende opleiding»), welke dan wordt afgesloten met een certificaat, in ons land bewijs van vakbekwaamheid geheten. Deze Europese eis vloeit voort uit het feit dat de uitgangssituatie tussen de 27 lidstaten van de Europese Unie op dit punt uiteenloopt. Sommige lidstaten, waaronder Nederland, kennen al een specifiek opleidingssysteem, anderen hebben nog niets op het terrein van gewasbescherming.

Het is bij nader inzien niet meer nodig te bepalen dat een distributeur die middelen voor niet-professioneel gebruik op de markt brengt niet over een bewijs van vakbekwaamheid behoeft te beschikken, mits die middelen niet zijn aangemerkt als giftig, zeer giftig, kankerverwekkend, mutageen of vergiftig voor de voortplanting in de zin van richtlijn 1999/45/EG. Op grond van artikel 29, eerste lid, onderdeel a, van de wet kan de regering regelen dat gewasbeschermingsmiddelen die in de genoemde categorieën zijn ingedeeld, niet mogen worden toegelaten voor niet-professioneel gebruik. Als dergelijke middelen niet op de Nederlandse markt mogen worden gebracht, kunnen ze ook niet worden gedistribueerd, zodat de specifieke eis voor de distributie van niet-professionele middelen achterwege kan blijven. Vooruitlopend op een algemene maatregel van bestuur bevat artikel 2.3a van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden een voorlopig verbod.

Artikel 71, tweede lid en derde lid, zijn opnieuw geformuleerd, waarbij reeds op wetsniveau een scheiding wordt aangebracht tussen de verschillende delegatiegrondslagen voor nadere regels ter uitvoering van artikel 5 van richtlijn 2009/128/EG. De wijzigingen hangen eveneens samen met het vervallen van artikel 76 van de wet.

Artikel 71, vierde lid, maakt het mogelijk de voorgaande leden ook van toepassing te verklaren op biociden in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen. In de praktijk is het vooralsnog zo geregeld dat voor biociden slechts in een viertal situaties een bewijs van vakbekwaamheid is voorgeschreven. Het betreft op dit moment de bestrijding van mollen en woelratten, het afweren of bestrijden van een dierplaag, het bestrijden van een houtrotverwekkende schimmel en het toepassen van gasvormige of -vormende biociden. Voor biociden is dit bestaand nationaal beleid, omdat richtlijn 2009/128/EG niet van toepassing is op biociden.

In artikel 73, tweede lid, vinden twee wijzigingen plaats. Deze wijzigingen houden verband met de wijziging in artikel 71, eerste lid, en met de wens nauw aan te sluiten bij de bedoeling van richtlijn 2009/128/EG. Niet langer wordt de algemene eis gesteld dat iedere distributeur over een bewijs van vakbekwaamheid beschikt. Wel vloeit uit artikel 6, tweede lid, van richtlijn 2009/128/EG voort dat gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik slechts mogen worden verkocht aan houders van een bewijs van vakbekwaamheid. Tevens vloeit uit artikel 6, eerste lid, van richtlijn 2009/128/EG voort dat een distributeur die middelen voor professioneel gebruik op de markt brengt over voldoende personeel (verkoopadviseurs) dient te beschikken met een bewijs van vakbekwaamheid. Indien de distributeur een eenmanszaak betreft, dient hijzelf over een bewijs van vakbekwaamheid te beschikken.

Door de toevoeging van de woorden «hij of » wordt bereikt dat ofwel de distributeur zelf (als deze geen rechtspersoon is) ofwel voldoende van zijn personeel over een bewijs van vakbekwaamheid beschikt bij het op de markt brengen van en voorlichten over gewasbeschermingsmiddelen. De toevoeging van de slotzin in het tweede lid is bedoeld om duidelijk te maken dat een bewijs van vakbekwaamheid slechts is voorgeschreven bij het op de markt brengen van en adviseren over gewasbeschermingsmiddelen, die voor professioneel gebruik zijn toegelaten.

Met deze wijzigingen wordt bewerkstelligd dat degenen, die adviseren aan klanten tijdens het verkoopproces van gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik, over een bewijs van vakbekwaamheid beschikken. Andere voorlichters, zoals gewasbeschermingsadviseurs die geen commerciële belangen hebben bij de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen, mogen wel een bewijs van vakbekwaamheid behalen, maar worden hiertoe niet verplicht op grond van de richtlijn en de Nederlandse wet.

Het nieuwe vijfde lid in artikel 73 hangt eveneens samen met voormelde wijziging in artikel 71, eerste lid. Nu laatstgenoemde bepaling geen betrekking meer heeft op distributie, is in artikel 71, derde lid, de mogelijkheid geschrapt regels te stellen over de distributie van biociden. Artikel 73, vijfde lid, komt daarvoor in de plaats. Aangezien de bepalingen van artikel 73, eerste tot en met derde lid, niet voor biociden gelden, nu richtlijn 2009/128/EG niet van toepassing is op biociden, voorziet het vijfde lid in de mogelijkheid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te regelen dat artikel 73 of een onderdeel daarvan van toepassing wordt op een distributeur van biociden.

Het praktische gevolg van de wijzigingen in het wetsvoorstel met betrekking tot de artikelen 71 en 73 is vooral dat niet iedere voorlichter een bewijs van vakbekwaamheid behoeft te behalen in tegenstelling tot de oorspronkelijke opzet van het wetsvoorstel.

Onderdeel E (artikel 76)

Vanwege overlap met artikel 71, eerste lid, vervalt artikel 76, eerste en tweede lid, van de wet. Het derde lid wordt overgeheveld naar artikel 71, eerste lid, slotzin en tweede lid, onderdeel b. Daarmee kan artikel 76 in zijn geheel vervallen.

Onderdeel F (artikel 77)

Met deze wijziging wordt eenvoudiger geformuleerd dat een distributeur zijn klanten kan vragen om een legitimatiebewijs, indien hij twijfels heeft over diens identiteit of diens bezit van een bewijs van vakbekwaamheid.

Onderdelen G en H (artikel 90 en artikel 1a, WED)

Bij nader inzien is het, gelet op de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 december 2008, AWB 07/1019, niet toegestaan overtredingen van een verordening door een persoon waarvoor een bedrijfslichaam niet is ingesteld, tuchtrechtelijk te sanctioneren. Tuchtrecht blijft wel toegestaan, ook van verordeningen in medebewind voor de ondernemingen waarvoor het bedrijfslichaam is ingesteld.

Deze wijziging maakt de wijzigingen door de eerste nota van wijziging op dit punt ongedaan, zodat het weer mogelijk wordt overtredingen van een verordening in medebewind te sanctioneren volgens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Het gevolg van de wijziging is dat ofwel gebruik wordt gemaakt van bestuurlijke boete ofwel van tuchtrecht. Voor de goede orde wordt nog vermeld dat artikel 80, achtste lid, van de wet bepaalt dat geen samenloop van tuchtrecht, bestuurlijke boete of strafrecht kan plaatsvinden voor dezelfde overtreding door dezelfde persoon.

Mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker

Naar boven