De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat sinds 1991 grote stappen zijn gezet om de toelatingsbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen steeds meer
te harmoniseren;
overwegende, dat toepassing van Toelatingsverordening 1107/2009 mede door Nederlandse inzet leidt tot een nog hoger beschermingsniveau
van mens, dier en milieu en daarnaast tot verdere harmonisatie, onder meer via de zonale aanvraagprocedure en de procedure
voor wederzijdse erkenning;
constaterende, dat de Tweede Kamer in 2006 met de motie-Oplaat c.s. (30 474, nr. 15) heeft opgeroepen de Europese regelgeving ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen rechtstreeks te vertalen naar nationaal
beleid en hieraan geen eigenstandig beleid toe te voegen;
constaterende, dat diverse «nationale koppen» in het Nederlandse toelatingsbeleid het beschikbare pakket chemische en biologische
gewasbeschermingsmiddelen negatief kunnen beïnvloeden en een ongelijk speelveld creëren voor agrarische ondernemers;
verzoekt de regering om bij de invulling van de diverse AMvB's en regelingen van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
bestaande nationale uitwerkingen, beoordelingsmodellen en nationale uitwerkingen van het Europese toelatingsbeleid die als
belastende nationale kop worden ervaren uit de nationale wetgeving te elimineren;
verzoekt de regering tevens geen nieuwe nationale koppen in de toelatingsbeoordeling te introduceren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Snijder-Hazelhoff
Koopmans