32 336 Dierproeven

Nr. 72 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juni 2018

De Tweede Kamer heeft de wens geuit de proeven op apen in het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) in Rijswijk en andere onderzoekscentra af te bouwen. Ik deel namens het kabinet die wens om hier zo snel mogelijk mee te stoppen. En als eerste stap koers ik daarom op een forse vermindering van dierproeven met apen bij het BPRC, te weten met veertig procent.

Naar aanleiding van de met Kamerbrede steun aangenomen gewijzigde motie van de leden Van Dekken en Rudmer Heerema1 heeft mijn voorganger door het Rathenau Instituut een verkenning laten uitvoeren naar alternatieven voor proeven met apen. Dit rapport, «Van Aap naar Beter», is op 15 februari 2017 aan uw Kamer verzonden.2 In overeenstemming met de motie was de leidende vraag: «Wat is de stand van zaken op het gebied van alternatieven voor proeven met apen, nu en in de nabije toekomst, en hoe kan zo snel mogelijk worden gekomen tot een plan voor afbouw naar nul bij het BPRC en andere Nederlandse onderzoekcentra, zonder dat dit gevolgen heeft voor het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten, die de volksgezondheid bedreigen?»

In deze brief geef ik mijn reactie op het rapport en zet ik mijn visie uiteen met betrekking tot de toekomst van het BPRC. Daarbij maak ik tevens gebruik van de conclusies van het rapport van het SCHEER-comité (Scientific Committee on Health, Environmental and Emerging Risks), dat van de Europese Commissie opdracht heeft gekregen te bezien of proeven met niet-humane primaten nog nodig zijn. Dit rapport wordt meegezonden met deze brief3. Ten slotte vindt u in de bijlage een onderzoek dat mijn ambtsvoorganger heeft laten uitvoeren naar de financiële gevolgen van verschillende toekomstscenario’s voor het BPRC4.

Ik deel de wens van uw Kamer om zo snel mogelijk te stoppen met proeven op apen, zonder dat dit gevolgen heeft voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen. Ik vind het daarom ook belangrijk om stil te staan bij de waarde van dit onderzoek voor patiënten die leven met een levensbedreigende ziekte, zoals HIV of tuberculose, of de stappen die we dankzij het onderzoek met apen hebben kunnen zetten om nieuwe dreigingen, zoals het Zika virus, beter te kunnen begrijpen.

Volgens het Rathenau Instituut ligt de gedeelde visie voor de toekomst in proefdiervrije innovatie. Hoewel dit niet gemakkelijk is te realiseren wil ik hier wel een aantal concrete stappen in zetten. Als we hierin slagen kan Nederland een voortrekkersrol spelen en via het stimuleren van nieuwe, innovatieve vormen van kennisvergaring en kennisdeling het proefdiergebruik terugdringen. Daar is echter een gezamenlijke inspanning van wetenschap, overheid, en industrie voor nodig.

De status van apenonderzoek in Nederland

Het Rathenau Instituut constateert dat er de afgelopen jaren al veel stappen zijn gezet om het aantal proeven op apen te verminderen. Sinds 1997 geldt een verbod op het gebruik van dieren bij het testen van cosmetische producten. En sinds 2002 zijn proeven op mensapen verboden. Het wetenschappelijk onderzoek met apen dat op dit moment in Nederland plaatsvindt, is aan strikte regels gebonden. Deze regels zijn vaak strenger dan wat in de Europese richtlijn is bepaald. In de Wet op de dierproeven (Wod) is vastgelegd dat apen alleen gebruikt mogen worden in het geval van gezondheid ondermijnende of mogelijk levensbedreigende ziekten bij de mens, en alleen wanneer er geen alternatieven of andere diersoorten beschikbaar zijn om het onderzoek mee uit te voeren.

Bijna alle apen waar onderzoek op wordt gedaan zijn gehuisvest in het BPRC. Het BPRC voldoet als een van de weinige apencentra in Europa aan de internationale kwaliteitseisen voor dierenwelzijn. Daarom is het instituut in 2015 door de Bill & Melinda Gates Foundation geselecteerd als expertisecentrum voor prestigieus onderzoek naar een tuberculose vaccin. Ook besteedt het onderzoekscentrum veel aandacht aan het verminderen en vervangen van dierproeven. Dit is een van de voorwaarden waarop het BPRC financiering van mijn ministerie ontvangt.

Het Rathenau Instituut schat dat er in Nederland op jaarbasis ca. 200–250 apen worden ingezet voor experimenten.5 Het Rathenau Instituut spreekt in dat licht over een «redelijk stabiel» aantal apen in de afgelopen tien jaar (zie bijlage6). Het onderzoek op apen in Nederland bedraagt ongeveer twaalf procent van het totaal aantal proeven in Europa. In landen als de Verenigde Staten en China zien we juist een intensivering van het onderzoek. Volgens het Rathenau Instituut zijn hier verschillende redenen voor: de kosten zijn lager, het is makkelijker om toegang te krijgen, er zijn minder regelgevende beperkingen en er zijn grotere populaties om op te testen. Er bestaan dan ook zorgen over de welzijnsstandaarden in bijvoorbeeld China.

Aanbevelingen uit «Van Aap naar Beter»

Uit de verkenning van het Rathenau Instituut blijkt dat het op basis van de beschikbare gegevens niet is af te leiden welk type onderzoek op apen nog noodzakelijk is om acute dreigingen voor de volksgezondheid tegen te gaan.

Wat betreft de beschikbaarheid van alternatieven geeft het instituut aan dat technologische ontwikkelingen het in toenemende mate mogelijk maken om minder proefdieren te gebruiken of dierproeven in zijn geheel te vervangen. In de praktijk zien we al mooie voorbeelden, bijvoorbeeld de organ on a chip7-technologie of het gebruik van big data en computersimulaties.

Tegelijkertijd is het op dit moment nog niet mogelijk om proeven op apen één op één te vervangen door een alternatief model, zo constateert ook het Rathenau Instituut op basis van een consultatie van stakeholders.

Per direct stoppen met proeven op apen brengt risico’s met zich mee. Deze komen ook aan bod in het SCHEER rapport van de Europese Commissie. Door te stoppen lopen we het risico dat het onderzoek naar levensbedreigende infecties vertraging oploopt.

Een afbouw kan wel een bijdrage leveren aan het stimuleren van innovatieve en proefdiervrije methoden. Uiteindelijk gaat het om de bredere vraag welke kennis over gezondheid nodig is en uit welke bron die op verantwoorde manier kan worden verkregen. Ontwikkelingen als personalised medicine en regeneratieve geneeskunde vragen al om een andere manier van kennisvergaring, die verbonden kan worden aan proefdiervrije innovatie. Ook betere kennisdeling, uitwisseling van gegevens, bredere kennisverspreiding en minder duplicatie zijn belangrijke elementen die kunnen bijdragen aan deze transitie.

De route naar proefdiervrije wetenschap

Het Rathenau Instituut benadrukt dat proefdiervrije wetenschap vraagt om een paradigma-verandering. Daarmee ben ik het eens. Namens het kabinet wil ik deze paradigma-verandering stimuleren door het maken van de (politieke) keuze om zo snel als redelijkerwijs mogelijk is te stoppen met het gebruik van apen voor wetenschappelijk onderzoek. Daarbij werk ik samen met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan het transitietraject Proefdiervrije Innovatie. Daarom heb ik het BPRC opdracht gegeven om een plan van aanpak te ontwikkelen om het aantal proeven met apen zo snel als redelijkerwijs mogelijk is te verminderen met veertig procent. Hierbij baseer ik me op de toekomstscenario’s uit het rapport van Van der Torre (zie bijlage). Ook heb ik het BPRC gevraagd om per direct te starten met het verkleinen van de kolonie die bestemd is voor dierproeven middels geboortebeperking. Ik verwacht dit plan van aanpak van het BPRC uiterlijk op 1 januari 2019. Ik heb het BPRC gevraagd daarop vooruitlopend al direct maatregelen te nemen.

Verder laat ik een verkenning uitvoeren naar de mogelijkheid om de uitvoering van het apenonderzoek, zoals dat nu met een zeer beperkt aantal apen ook nog plaatsvindt te Rotterdam en Amsterdam, te bundelen bij het BPRC. De verkenning richt zich op de vraag of dit verder kan bijdragen aan een vermindering in het aantal proeven met apen in Nederland.

Tevens wil ik met mijn algemene beleid voor onderzoek en wetenschap een positieve bijdrage leveren aan het verminderen van het aantal proeven op apen. Via mijn open science beleid stimuleer ik het delen van data en open access tot artikelen, ook in onderzoek met proefdieren. Door bijvoorbeeld ook negatieve resultaten te publiceren kan open science bijdragen aan verdere transparantie, efficiëntie en zorgvuldigheid in dit type onderzoek. Via de Nationale Wetenschapsagenda moedig ik andere manieren van kennisontwikkeling aan. Consortia kunnen binnen het nieuwe NWA-programma voorstellen indienen die bijdragen aan proefdiervrije wetenschap.

Ten aanzien van mijn samenwerking met Minister van LNV aan het transitietraject Proefdiervrije Innovatie is de KNAW gevraagd streefbeelden te ontwikkelen voor het wetenschappelijk onderzoek naar het centraal zenuwstelsel. Ik verwacht u in de tweede helft van 2018 over de bevindingen te kunnen informeren. Op basis van de pilot die de KNAW uitvoert zal ik bezien of het ook mogelijk is om voor andere wetenschappelijke domeinen streefbeelden te ontwikkelen en hoe deze kunnen bijdragen aan het transitietraject.

Vanzelfsprekend blijft de hoge kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek binnen al deze ontwikkelingen gewaarborgd. Er mogen geen risico’s ontstaan voor onderzoek naar levensbedreigende ziekten en infectieziektenbestrijding met acute dreiging voor de volksgezondheid. Ik ga er vanuit dat de gecombineerde inzet op deze terreinen en het daarbij geschetste tijdpad zorgen voor een haalbare en wenselijke stap in de richting van proefdiervrije wetenschap en innovatie.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Kamerstuk 32 336, nr. 57

X Noot
2

Kamerstuk 32 336, nr. 65

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
5

Cijfers van het BPRC komen uit op de volgende aantallen apen voor experimenten per jaar: 211 (2005), 227 (2006), 266 (2007), 175 (2008), 272 (2009), 230 (2010), 184 (2011), 282 (2012), 231 (2013), 216 (2014) en 203 (2015), aldus het Rathenau Instituut.

X Noot
6

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
7

Dit zijn onderzoeksmethoden gebaseerd op menselijke cellen, weefselkweken, en

nieuwere technieken. Met gekweekte menselijke cellen kunnen steeds beter betrouwbare uitspraken worden gedaan, waar eerder proefdieren nodig waren. Bijvoorbeeld of een stof kankerverwekkend is of bijwerkingen op het hart kan veroorzaken. Voor bepaalde deelvragen kunnen dit soort «organoïden» bijna de complexiteit van een proefdier of mens benaderen, zo stelt het Rathenau Instituut.

Naar boven